ECLI:NL:RBROT:2021:12438

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
ROT 21/810
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar geschiktheid en schorsing geldigheid rijbewijs na rijden onder invloed van lachgas

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De eiser, die werd verdacht van rijden onder invloed van lachgas, moest zich onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid en de geldigheid van zijn rijbewijs werd opgeschort. De rechtbank oordeelde dat het proces-verbaal van de politie voldoende aannemelijk maakte dat de eiser onder invloed van lachgas reed, ondanks zijn ontkenning en argumenten dat hij nooit eerder met drugs in aanraking was gekomen. De rechtbank stelde vast dat de aanwezigheid van lachgas in zijn systeem niet bewezen hoefde te worden, maar dat een vermoeden van rijden onder invloed voldoende was voor de maatregelen die waren opgelegd. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij benadrukte dat de wetgever keuzes had gemaakt ter bevordering van de verkeersveiligheid. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Benali,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,
gemachtigde: mr. E. van Pernis – van de Wal.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser zich moet onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid en dat de geldigheid van zijn rijbewijs in ieder geval tot de uitslag van dat onderzoek is opgeschort.
Bij besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat geen van partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 11 augustus 2020 is eiser door de politie staandegehouden vanwege het vermoeden dat hij onder invloed van lachgas een voertuig bestuurde. De politie heeft hiervan bij verweerder melding gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in eisers situatie is voldaan aan de vereisten voor het opleggen van de verplichte deelname aan het onderzoek naar de geschiktheid en aan de vereisten voor het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs.
Voor een belangenafweging is volgens verweerder geen ruimte.
3. Eiser heeft in het beroepschrift verzocht om de inhoud van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit op de bezwaargronden ontoereikend is. Dit is onvoldoende om als een beroepsgrond te kwalificeren. De rechtbank zal zich in haar uitspraak dan ook beperken tot de toegelichte beroepsgronden die tegen het bestreden besluit zijn gericht.
4.1
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot het opleggen van de maatregelen omdat er geen sprake was van rijden onder invloed.
In dat verband voert eiser aan dat verweerder alleen de constatering van een ballon en een (niet-gevulde) lachgastank aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Daarbij heeft de verbalisant niet vastgesteld – en blijkt uit het proces-verbaal ook niet – dat deze ballon daadwerkelijk met een substantie was gevuld die zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden of dat er lachgas in zijn systeem aanwezig was. Hij heeft ook uitdrukkelijk ontkend dat er sprake is van een met lachgas gevulde ballon of van een strafbaar feit of overtreding. Verder heeft hij tijdens de staandehouding duidelijk en concreet vragen beantwoord, waardoor uit zijn gedrag en uiterlijke kenmerken redelijkerwijs niet kon worden opgemaakt dat hij onder invloed van een roes aan het rijden was.
Ook voert eiser aan dat uit het parlementaire geschiedenis (kamerstukken II 2008/2009,
31 896, nummer 3) blijkt dat het bij de verplichte deelname aan een onderzoek naar de rijvaardigheid moet gaan om bestuurders die zijn gemeld vanwege drugsmisbruik of de aanwezigheid van drogerende middelen in de auto voor eigen gebruik. Bij het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid moet er sprake zijn van feiten en omstandigheden als bedoeld in bijlage I van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling). Hierbij moeten er – gelet op het doel daarvan – aanwijzingen zijn dat de betrokkene onvoldoende bij machte is om scheiding aan te brengen tussen het gebruik van drugs en het besturen van een motorrijtuig. Dit alles is volgens eiser niet op hem van toepassing.
4.2
De rechtbank overweegt dat verweerder met toepassing van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling eiser heeft verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid. Anders dan eiser aanvoert is er dus geen sprake van het onderwerpen aan een onderzoek van de rijvaardigheid. Al daarom gaat niet op wat eiser daarover aanvoert.
4.3
Voor de toepassing van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling gelden twee vereisten.
Het eerste vereiste is dat er ten aanzien van de betrokkene een proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van het verbod om een voertuig te besturen onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. In eisers geval hoeft de aanwezigheid van lachgas in zijn systeem tijdens het autorijden dus niet vast te staan. Een vermoeden van rijden onder invloed is genoeg. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:942.
Het tweede vereiste is dat de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen over het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, zijn rijgedrag, of andere omstandigheden die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen. Anders dan eiser aanvoert kunnen dus ook andere omstandigheden dan gedrag of uiterlijke kenmerken tot dit vermoeden leiden. Deze omstandigheden zijn ook niet beperkt tot de omstandigheden uit de bijlage van de Regeling. Die omstandigheden vormen een andere grond op basis waarvan maatregelen uit de Regeling kunnen worden opgelegd.
4.4
Ook voor de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs hoeft rijden onder invloed niet vast te staan. Het rijden onder invloed moet aannemelijk zijn gemaakt.
De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:549.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat met het proces-verbaal van bevindingen voldoende aannemelijk is gemaakt dat eiser onder invloed van lachgas reed. Uit het proces-verbaal blijkt namelijk dat de verbalisanten eiser als bestuurder van een auto zagen rijden met een roze ballon in zijn mond. De verbalisanten hebben eiser vervolgens staande gehouden en zagen een lachgasfles bij de bijrijdersstoel op de grond liggen. De verbalisanten hebben eiser daarbij gevraagd of hij wist wat de reden van zijn staandehouding was, waarop hij antwoordde:
“Zeker omdat ik een ballon in mijn mond had.”. Verder is van belang dat uit het proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten zagen dat eiser schrok toen hij hoorde dat zij zijn rijbewijs in beslag namen en dat zij hem toen hoorde zeggen “
Ik wist niet dat dit niet mocht.”. Ook hebben de verbalisanten eiser gevraagd of het gebruik van lachgas zijn rijvaardigheid beïnvloed, waarop eiser antwoordde “
Nou ik reed toch gewoon.”. Eisers reacties zouden niet logisch zijn als hij slechts met een lege ballon in zijn mond rondreed.
4.6
Uit het proces-verbaal blijkt niet dat eiser bij de staandehouding heeft verklaard dat er geen lachgas in de ballon zat. Dat hij dat wel zou hebben verklaard, heeft eiser niet onder-bouwd. De enkele stelling dat hij dat wel heeft verklaard is onvoldoende om aan de bevindingen uit het op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende proces-verbaal te twijfelen. Verweerder mag dus van de juistheid daarvan uitgaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2019.
4.7
Dat eiser nooit problemen met drugs heeft gehad, dat er geen sprake van drugsmisbruik of drugsafhankelijkheid is en dat eiser niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor rijden onder invloed van lachgas, is niet van belang. Het bestaan van dergelijke problemen is geen vereiste voor het opleggen van een verplichte deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid of voor het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs en is ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
4.8
Ook de vraag of eiser bij machte is om een scheiding aan te brengen tussen het gebruik van drugs en het besturen van een motorrijtuig is niet van belang. Uit de door eiser genoemde kamerstukken blijkt dat dit alleen voor het alcoholslot als doel is genoemd en niet voor de verplichte deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid of voor het schorsen van de geldigheid van een rijbewijs.
5.1
Eiser betoogt dat hij onevenredig hard in zijn belangen is geraakt door de gevolgen van de inbeslagname van zijn rijbewijs en de kosten van het opgelegde onderzoek. Deze kosten zijn voor hem niet op te brengen, omdat hij een laag inkomen heeft, van plan is een studie te beginnen en de zorg voor een gezin met een pasgeboren kind heeft. Ook is hij door het bestreden besluit niet in staat om zich bij de door hem gewenste opleiding in te schrijven en om als hoofd van het gezin cruciale gezinstaken te verrichten. Verder is eiser nog in afwachting op bericht wanneer het onderzoek kan worden doorlopen.
5.2
Dit betoog slaagt niet. De Regeling schrijft voor in welke gevallen verweerder een verplichte deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid moet opleggen en in welke gevallen de geldigheid van een rijbewijs moet worden geschorst. De wetgever heeft daarbij keuzes gemaakt in verband met de algemene verkeersveiligheid en de rechtbank ziet niet in dat de wetgever dat zo niet mocht doen. De daarvoor in de Regeling opgenomen bepalingen zijn van dwingendrechtelijke aard waarvan in beginsel niet kan worden afgeweken. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn ook niet zo bijzonder dat op grond daarvan de relevante bepalingen buiten toepassing moeten worden gelaten. Het is onvermijdelijk dat de in deze zaak opgelegde maatregelen ingrijpende gevolgen hebben voor mensen die afhankelijk van hun rijbewijs zijn.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 december 2021.
De griffier en de rechter zijn niet verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.