In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een Opel met kenteken [kentekennummer], beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de directeur gemeentebelastingen Rotterdam was opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd 20 november 2019, bedroeg in totaal € 64,42, bestaande uit € 1,72 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 62,70 aan kosten van naheffing. Eiser stelde dat hij wel degelijk parkeerbelasting had betaald en dat hij beschikte over een bezoekersparkeervergunning, maar dat hij zijn kenteken niet kon aanmelden vanwege een technische storing in het systeem van de gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft op 3 december 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.
De rechtbank overwoog dat de verweerder met de HAS-gegevens aannemelijk had gemaakt dat de auto van eiser op het bewuste tijdstip geparkeerd stond in de betreffende straat. Eiser had aanvankelijk niet betwist dat zijn auto daar stond, maar had later, na het ontbreken van foto’s van de scanauto, zijn standpunt gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag geen bestraffende sanctie was, maar een gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarden van de bezoekersparkeervergunning. Eiser had niet aangetoond dat hij zijn kenteken had aangemeld, en de rechtbank verwierp zijn beroep op artikel 20 van de Algemene wet rijksbelastingen (Awr) omdat het hier ging om vergunningparkeren.
Daarnaast werd het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat er nog geen twee jaar was verstreken tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak. De rechtbank besloot het beroep ongegrond te verklaren en wees het verzoek om schadevergoeding af.