ECLI:NL:RBROT:2021:12047

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
C/10/626994 / FA RK 21-7724
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij termijnoverschrijding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2021 een beschikking gegeven over de schadevergoeding in het kader van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster heeft een schadevergoeding verzocht omdat de officier van justitie de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz met 64 dagen heeft overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de verzoekster als de officier schuld hebben aan de termijnoverschrijding. De verzoekster heeft immateriële schade geleden door stress en onzekerheid als gevolg van deze overschrijding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schadevergoeding naar billijkheid moet worden vastgesteld en heeft een 50%-50% verdeling van de schade toegepast. Dit resulteert in een schadevergoeding van € 640,- voor de verzoekster, die door de rechtbank aan de Staat is toegewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/626994 / FA RK 21-7724
Beschikking van 3 december 2021 betreffende schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
in de zaak van:
[naam verzoekster]
geboren op [geboortedatum verzoekster], [geboorteplaats verzoekster],
hierna: verzoekster
wonende te [woonplaats verzoekster],
advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam.
t e g e n
de officier van justitievan het arrondissementsparket Rotterdam,
hierna: de officier.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 14 oktober 2021;
  • het schriftelijk standpunt van de officier met bijlagen, ingekomen op 29 oktober 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 5 november 2021. Bij die gelegenheid is de hiervoor genoemde advocaat gehoord. Verzoekster en de officier zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2..Verzoek en verweer

2.1.
Verzoekster stelt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz met 91 dagen is overschreden en verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Zij stelt immateriële schade te hebben geleden doordat zij stress en onzekerheid heeft ervaren als gevolg van de termijnoverschrijding. Ook dacht zij dat het verzoek van de baan was. Zij verzoekt € 20,- voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden. Tijdens de zitting heeft de advocaat zich wat betreft de duur van de termijnoverschrijding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.
De officier is van mening dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz is overschreden met 63 dagen, namelijk de periode van 14 juli 2021 tot 16 september 2021. Primair stelt de officier zich op het standpunt dat het schadevergoedingsbedrag verminderd moet worden tot € 5,- per dag met een totaalbedrag van € 315,-. GGZ Antes (hierna: Antes) heeft zich tot het uiterste ingespannen om verzoekster door een onafhankelijk psychiater te laten beoordelen. Verzoekster is zorgmijdend, zodat de termijnoverschrijding niet valt te verwijten aan Antes of aan het Openbaar Ministerie. Daarnaast heeft verzoekster de stress en onzekerheid niet nader geconcretiseerd. Subsidiair stelt de officier zich op het standpunt dat verzoekster in aanmerking komt voor een schadevergoeding van € 630,- voor 63 dagen. Meer subsidiair dient het schadebedrag gematigd te worden tot een bedrag in goede justitie te bepalen.

3..Beoordeling

Termijnoverschrijding
3.1.
Op grond van artikel 5:16 lid 1 Wvggz deelt de officier zijn beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz, mee aan partijen.
3.2.
Op 16 juni 2021 heeft de geneesheer-directeur verzoekster schriftelijk medegedeeld dat de officier heeft besloten een zorgmachtiging voor verzoekster voor te bereiden, zoals bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz. Vanaf dat moment is de termijn van vier weken zoals bedoeld in artikel 5:16 lid 1 Wvggz ingegaan, met 14 juli 2021 als uiterste datum.
Op 16 september 2021 heeft de officier medegedeeld dat hij van oordeel is dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan en op die datum is ook een verzoek voor een zorgmachtiging ingediend bij deze rechtbank.
3.3.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden met een periode van 64 dagen, te weten van 15 juli 2021 tot en met 16 september 2021.
Schadevergoeding
3.4.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, indien de wet niet in acht is genomen door de officier of de rechter. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
3.5.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoekster moet stellen dat zij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen haar schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, als er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is. De rechtbank betrekt daarbij dat de regeling zoals deze gold onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ook een laagdrempelige regeling bevatte. Niet blijkt dat de wetgever met deze regeling en de daaruit gegroeide praktijk heeft willen breken.
3.6.
De wetgever heeft strakke termijnen gesteld, zodat psychiatrische patiënten, die een kwetsbare groep vormen, niet te lang in onzekerheid verkeren of en zo ja, welke zorg zij nodig hebben en of er zal worden overgegaan tot indiening van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging.
3.7.
De rechtbank houdt bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening met de ernst van de normschending en met wat de gevolgen hiervan voor verzoekster zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster door de termijnoverschrijding lange tijd in onzekerheid verkeerde of er een zorgmachtiging zou komen en dat zij hierdoor onzekerheid en stress heeft ervaren. Gelet hierop heeft het niet in acht nemen van de wet door de officier geleid tot immateriële schade bij verzoekster. Daarom kan worden overgegaan tot het toekennen van schadevergoeding.
3.8.
Onderdeel van het reguliere aansprakelijkheidsrecht is artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Als vaststaat dat er een aanspraak is op een schadevergoeding, kan op grond van deze bepaling de omvang van de schadevergoeding worden verminderd. Die mogelijkheid bestaat indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde (in dit geval: de verzoekster) kan worden toegerekend. Voor dit toerekenen is relevant in welke mate de benadeelde (eigen) schuld heeft. Als er een dergelijk verwijt kan worden gemaakt aan de benadeelde, krijgt de verzoekster mogelijk niet de gehele schade vergoed. Als geen verwijt kan worden gemaakt, dan slaagt een beroep op eigen schuld van de benadeelde niet en blijft de vergoedingsplicht geheel in stand. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als voldoende aannemelijk is dat de schadeveroorzakende gedraging als gevolg van een psychische stoornis niet kan worden toegerekend aan de benadeelde. In het algemeen is het aan de schadeplichtige (in dit geval: de Staat) om aan te tonen dat sprake is van (eigen) schuld aan de zijde van de benadeelde en dat dit van invloed is geweest op de omvang van de schade (vgl. HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1733).
3.9.
In zijn schriftelijke verweer heeft de officier gemotiveerd aangegeven dat verzoekster bekendstaat als zorgmijdend en dat er veel pogingen gedaan zijn om haar beoordeeld te krijgen door een psychiater. Uit het dossier blijkt dat Antes in de periode van 2 juli tot en met 7 september 2021 meermalen geprobeerd heeft contact te zoeken. Daarbij is zowel telefonisch als via WhatsApp contact gezocht met verzoekster, haar dochter en haar overige familie. Ook is verzoekster thuis bezocht voor een beoordeling, maar zij was niet aanwezig. Deze inspanningen zijn niet weersproken door verzoekster. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat verzoekster als gevolg van een psychische stoornis niet in staat was om zich beschikbaar te houden voor het psychiatrisch onderzoek. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de psychiater naar vaste rechtspraak moet doen wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden om het vereiste persoonlijk onderzoek te doen plaatsvinden (vgl. HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450), kan naar het oordeel van de rechtbank de termijnoverschrijding niet uitsluitend aan de Staat worden toegerekend. Dat neemt niet weg dat sprake is van een lange termijnoverschrijding, waarmee de rechtbank bij de hoogte van de schadevergoeding rekening zal houden.
3.10.
Als de termijnoverschrijding volledig aan de Staat kon worden toegerekend, zou verzoekster aanspraak hebben op een schadevergoeding van € 20,- per dag. In dit geval heeft de rechtbank echter vastgesteld dat beide partijen schuld hebben aan de overschrijding van de 4-wekentermijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz. In zo’n geval is een 50%-50% verdeling van de schade het uitgangspunt. Met inachtneming van de omstandigheden van verzoekster stelt de rechtbank de schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 10,- per dag dat de termijn is overschreden. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die tot een hogere schadevergoeding leiden. Omdat er sprake is van een termijnoverschrijding van 64 dagen, bedraagt de schadevergoeding in totaal € 640,-.

4..Beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt de Staat tot betaling van een bedrag van € 640,- aan verzoekster;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier G. de Man op 3 december 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.