ECLI:NL:RBROT:2021:12005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
ROT 21/2731
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictieve weigering van de heffingsambtenaar; niet aannemelijk gemaakte verzending van uitspraak op bezwaar; geen recht op dwangsom

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2021, staat de vraag centraal of de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak voor het belastingjaar 2020. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 31 januari 2020, waarin de waarde van zijn onroerende zaak op € 241.000,- was vastgesteld. Na het uitblijven van een uitspraak op bezwaar, heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op de juiste wijze is verzonden. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak niet aangetekend is verzonden en dat verweerder niet beschikt over bewijs van verzending. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard. Eiser heeft ook verzocht om een dwangsom, maar de rechtbank oordeelt dat hij geen recht heeft op een dwangsom, omdat de ingebrekestelling niet op regelmatige wijze is aangeboden door PostNL. De rechtbank concludeert dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 534,-.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: [naam 1] ,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,

gemachtigde: R. Dasbach.

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 31 januari 2020, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak
[adres] voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op
€ 241.000,-.
Eiser heeft bij brief van 24 februari 2020 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 januari 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.
Eiser heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het door hem ingediende bezwaarschrift.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde,
[naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door V. Pinas-Senior.

Overwegingen

1. In geschil is of tijdig uitspraak is gedaan op bezwaar en of eiser echt heeft op een dwangsom.
Niet tijdig beslissen
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit eerst kan worden ingediend nadat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet doet de heffingsambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen ingeval het bezwaarschrift niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar. De termijn voor het doen van een uitspraak eindigde daarmee op 31 december 2020.
3.1.
Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar, zodat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond moet worden verklaard.
3.2.
In beginsel moet verweerder aannemelijk maken dat het besluit op het adres van eiser is ontvangen of aangeboden, dan wel dat het besluit eiser op andere wijze heeft bereikt (zie Hoge Raad van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Dit is slechts anders indien de ontkenning van de ontvangst van dat besluit ongeloofwaardig is; in dat geval wordt de ontvangst daarvan genoegzaam aannemelijk geacht zonder bewijs van de verzending van dat besluit. Vaststaat dat verweerder de uitspraak op bezwaar niet aangetekend heeft verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2265).
3.3.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij ten aanzien van de verzending de volgende handelswijze heeft gevolgd. De uitspraak op bezwaar is aangemaakt en in een digitale map opgeslagen, waarna het is uitgeprint. Vervolgens is deze print op 19 oktober 2020 naar eiser verzonden. Verweerder verwijst in dit kader naar de overgelegde schermafdruk. Op de schermafdruk is de digitale map te zien met een aantal documenten, waaronder twee documenten met de namen [documentnaam 1] en “ [documentnaam 2] . Tussen partijen is niet in geschil dat dit (een afschrift van) de uitspraak op bezwaar betreft. Gelet op de overgelegde schermafdruk en de gegeven toelichting van verweerder op de zitting, waarbij ook is verklaard dat verweerder niet beschikt over een document waaruit blijkt dat de aanbieding ter postbezorging is geregistreerd, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar is verzonden. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom gegrond.
3.4.
In het beroepschrift heeft eiser onder meer de rechtbank verzocht verweerder te gelasten zo spoedig mogelijk uitspraak op bezwaar te doen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zij in de beroepsfase via de rechtbank geen afschrift van de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. Gelet hierop is aan hem ter zitting een afschrift van de uitspraak op bezwaar overhandigd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding verweerder een termijn te stellen om alsnog op het bezwaarschrift van eiser te beslissen.
Dwangsom
4.1
Op grond van artikel 4:17, eerste lid van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is. Op grond van artikel 4:17, derde lid van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.2.
Eiser stelt dat hij recht heeft op een dwangsom, omdat hij verweerder op 5 januari 2021 in gebreke heeft gesteld en verweerder niet binnen twee weken een uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een verzendbewijs overgelegd met een datum van 6 januari 2021 en onder vermelding van een zogenaamde “Track & Trace code.” Tussen partijen is niet in geschil dat het verzendbewijs ziet op de ingebrekestelling van 5 januari 2021.
Verweerder heeft de ontvangst van de ingebrekestelling ontkend.
4.3.
Uit vaste rechtspraak volgt dat als een poststuk aangetekend is verzonden en de ontvangst daarvan wordt ontkend, onderzocht moet worden of het stuk door PostNL op de juiste wijze aan het adres van in dit geval verweerder is aangeboden (zie bijvoorbeeld Raad van State van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:585). Als een postbezorger aangetekende post niet op het betreffende adres kan afleveren, laat de postbezorger een kennisgevingsbericht op het adres achter met daarop de mededeling op welke locatie van PostNL de aangetekende post kan worden afgehaald. Vervolgens levert de postbezorger de aangetekende post op de betreffende locatie van PostNL af. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de ontvanger. Het risico van het mislukken van een aangetekende verzending doordat PostNL niet tot aanbieding van het stuk overgaat ligt daarentegen bij de verzender, die het bij aangetekende post immers in zijn macht heeft om via de website van PostNL te controleren of het stuk is aangeboden.
4.4.
Niet in geschil is dat de ingebrekestelling aangetekend en correct geadresseerd is verzonden.
4.5.
Verweerder heeft de “Track & Trace code” van het verzendbewijs op de website van PostNL ingevuld, waarop de status van de bezorging te zien is. Een schermafdruk hiervan behoort tot de stukken van het geding. Hierop staat voor zover van belang het volgende vermeld:
[nummer]
Bezorgtijd nog onbekend
(…)
De reis van je pakket
7 januari 1:49
Zending is gesorteerd
Bezorgtijd nog onbekend
6 januari 17:25
Zending is ontvangen door PostNL
6 januari 17:22
Pakket is nog niet door PostNL ontvangen of verwerkt”
Uit deze schermafdruk leidt de rechtbank af dat de ontvangst of de aanbieding van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld. In dit kader merkt de rechtbank op dat van de verzender mag worden verwacht dat hij bij een aangetekende brief controleert of de brief daadwerkelijk door de ontvanger is ontvangen. In het geval dat de brief volgens de website van PostNL niet is aangekomen, ligt het op de weg van de verzender om te handelen, bijvoorbeeld door contact op te nemen met PostNL. Dat eiser dat in onderhavige zaak kennelijk niet heeft gedaan, komt voor zijn risico. Eiser heeft ook niet
gesteld dat bij verweerder een afhaalbericht is achtergelaten. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de ingebrekestelling niet op regelmatige wijze is aangeboden door PostNL.
4.5.
Nu verweerder niet in gebreke is gesteld en daarmee niet wordt voldaan aan de in artikel 4:17 van de Awb gestelde voorwaarden, heeft eiser geen recht op een dwangsom.
5. De rechtbank ziet, gelet op rechtsoverweging 3.3, aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,-: 2 (1x indienen beroepschrift en 1x verschijnen ter zitting) x € 534,- x 0,5 (wegingsfactor).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).