ECLI:NL:RBROT:2021:11904

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/3641
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake boete voor overtreding van de Wet dieren met betrekking tot transportwaardigheid van een geit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiser, die een boete van € 1.500,- had gekregen voor het vervoeren van een geit die niet geschikt was voor transport, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister. De boete was opgelegd naar aanleiding van een inspectie door een toezichthoudende dierenarts van de NVWA op 30 augustus 2018, waarbij werd vastgesteld dat de geit niet in staat was om zich pijnloos te bewegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om de bevindingen van de toezichthoudende dierenarts aan te vechten, ondanks de lange periode tussen de controle en de bekendmaking van het boeterapport. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tijdig op de hoogte was gesteld van de overtreding, maar dat dit niet heeft geleid tot een schending van zijn recht op een eerlijk proces. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat de eiser de overtreding had begaan en dat de boete terecht was opgelegd. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3641

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete van
€ 1.500, - opgelegd voor overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn dochter, [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2. In het op ambtseed opgemaakte rapport van bevindingen van 3 september 2018 heeft een toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onder meer het volgende gerapporteerd:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 30 augustus 2018 omstreeks 8.30 uur.
Tijdens mijn am inspectie bevond ik mij in de stallen van [naam bedrijf]. Ik zag daar meerdere geiten en schapen. Na navraag bij het bedrijf bleken deze de vorige dag laat in de middag te zijn gebracht door handelaar/vervoerder [naam eiser]. (zie aanvoerbon)
Ik zag daar dat er een geit (oornummer [nummer], zie foto 1 en 2) lag in het hok. Deze geit werd overlopen door zijn soortgenoten (de andere schapen en geiten aanwezig in hetzelfde hok). Na enige motivatie van mijn kant (geluiden en zachtjes duwen tegen de geit) kwam de geit overeind. Ik zag direct dat hij zijn rechterachterpoot vanaf de knie gestrekt naar achteren hield (zie filmpje). Na enige aanmoediging ging de geit lopen. De poot bleef daarbij naar achter gestrekt. De rechterachterpoot werd niet gebruikt. (Het ontlasten van een poot geeft aan dat het dier niet in staat is om deze te gebruiken door pijn en/of disfunctie van de poot).
Ik heb verder onderzoek gedaan naar de poot. Het bleek dat de geit deze wel in normale positie kon houden maar dit niet wilde. De geit probeerde weg te lopen en gaf pijnuitingen (wegtrekken van de poot, proberen te happen) bij aanraking van de rechterknie.
Verder viel er tijdens het klinisch onderzoek op dat de geit erg mager was met een doffe vacht. Dit geeft aan dat de geit al langer in een slechte lichamelijke conditie is. Dit ontstaat door langere tijd te weinig voer te kunnen opnemen of door meer te verbruiken. Ook een combinatie van beide is mogelijk.
Ik heb deze geit tijdens het doden gevolgd vanaf de doodplaats tot aan de keuringsplaats. (De dieren worden pas aan het eind van de slachtlijn voorzien van een slachtsticker met slachtnummer). Tijdens de pm keuring was een mager karkas zichtbaar met een duidelijk onderbroken (dus kapotte) verbinding tussen boven- en onderbeen aan de rechterpoot. Er was geen acute bloeding in het gebied rondom deze gewrichten (bloedingen wijzen op een acuut proces).
Vanuit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat deze situatie al langere tijd aanwezig was. Aangezien de geit de avond van 29 augustus is aangevoerd bij het slachthuis staat naar mijn deskundigheid als dierenarts vast dat het letsel al aanwezig was voordat het transport begon.
De geit was niet in staat op eigen kracht pijnloos te bewegen. Ook kon het dier op 3 poten niet of nauwelijks zijn evenwicht bewaren. Het transport in een veewagen naar het slachthuis heeft dus onnodig en extra lijden veroorzaakt bij de geit.”
2.1.
Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde boeterapport heeft verweerder in het primaire besluit van 26 april 2019 aan eiser een boete opgelegd van
€ 1.500,- wegens het plegen van het volgende feit:
Eiser vervoerde een geit die niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat de geit niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.
Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, alsmede artikel 3, aanhef en onder b, en artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (de Transportverordening).
2.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze boete gehandhaafd.
3. Eiser voert aan dat hij niet op tijd op de hoogte is gebracht van de vermeende overtreding, nu achteraf is gebleken dat deze kwestie al op 30 augustus 2018 speelde. Nu eiser niet meteen van de vermeende overtreding op de hoogte is gesteld, is hem de mogelijkheid ontnomen om de geit door een andere dierenarts te laten onderzoeken. Hierdoor is eiser ernstig in zijn verdediging geschaad, nu een zinvolle beoordeling van de kwetsuur van het dier alleen mogelijk is indien dit dier nog in leven is. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 18 april 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:CA0592). Uit deze uitspraak volgt volgens eiser dat hij tijdig op de hoogte had moeten worden gesteld van de bevindingen van de toezichthoudende dierenarts, zodat het laten verrichten van een contra-expertise door een andere dierenarts nog mogelijk is.
Eiser heeft de transportwaardigheid van de betreffende geit op het moment van het laden van dit dier beoordeeld. Anders dan de toezichthoudende dierenarts heeft geconstateerd, ging het hier niet om een magere geit in een slechte conditie. De strekpoot is op dat moment niet aangemerkt als een beletsel om het dier te vervoeren. In het merendeel van de gevallen is bij een strekpoot geen sprake van pijn, maar wordt de poot als gevolg van een genetisch gebrek opgetrokken om de spierspanning er vanaf te halen. Dit blijkt ook uit de gemaakte video-opname en de verklaring van de dierenarts van het bedrijf. Als eiser had geweten dat er sprake was van een breuk, had hij de geit niet vervoerd. De geit is ten onrechte niet direct gedood, maar pas later in het reguliere slachtproces gedood. De toezichthoudende dierenarts heeft dus een beoordelingsfout gemaakt.
Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu hierin slechts is herhaald wat in het voornemen is overwogen en niet is ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte argumenten.
3.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:124) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het vanuit het oogpunt van een recht op een eerlijk proces onder omstandigheden onwenselijk dat er een lange periode zit tussen het moment van de controle door de NVWA en het moment waarop het boeterapport waarin de bevindingen van de toezichthouder van de NVWA staan vermeld bekend wordt gemaakt. Indien een (rechts)persoon tijdig van de bevindingen in een boeterapport op de hoogte wordt gesteld, heeft hij immers de mogelijkheid zich hier adequaat tegen te verweren.
In het onderhavige geval gaat het om een controle door een toezichthoudende dierenarts van de NVWA op 30 augustus 2018, is het boeterapport opgemaakt op 3 september 2018 en is het boeterapport aan eiser bekend gemaakt bij de toezending van het voornemen van
14 maart 2019. De rechtbank is van oordeel dat de periode tussen de controle op 30 augustus 2018 en de datum waarop het boeterapport aan eiser bekend is gemaakt (14 maart 2019) onwenselijk lang is te noemen. Verweerder heeft niet kunnen onderbouwen waarom in het onderhavige geval niet kort na het moment van de controle met eiser contact opgenomen had kunnen worden om hem op de hoogte te stellen van de bevindingen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat in de onderhavige zaak eisers recht op een eerlijk proces niet is geschonden, omdat eiser in dit specifieke geval, ondanks het genoemde onwenselijke tijdverloop, voldoende mogelijkheden heeft gehad om de bevindingen van de toezichthoudende dierenarts aan te vechten.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij het boeterapport zijn zeven foto’s gevoegd die volgens verweerder de bevindingen in het rapport ondersteunen. Eiser heeft zowel in zijn zienswijze als in bezwaar en beroep op het boeterapport en op de bijgevoegde foto’s kunnen reageren. Uit de stukken blijkt dat eiser zelf een dierenarts, [naam 2], heeft ingeschakeld die in een in beroep overgelegde verklaring van 8 juli 2020 is ingegaan op de vermeende overtreding. Naar het oordeel van de rechtbank is er onder deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat eiser door het onwenselijk late moment waarop de inhoud van het boeterapport aan hem bekend is gemaakt in zijn verdediging is geschaad.
3.3.
Ter toetsing ligt voor of in voldoende mate vast staat dat eiser de door verweerder gestelde overtreding van artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, en Bijlage 1, Hoofstuk 1, paragraaf 1 en paragraaf 2, onder a, van de Transportverordening heeft begaan. Uit voornoemde onderdelen van de Transportverordening volgt, kort gezegd en voor zover hier van belang, dat een bedrijf geen dieren mag vervoeren die ongeschikt zijn om te worden vervoerd, waarvan onder meer sprake is als de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Aangezien de constateringen van de toezichthouder pas na het transport zijn gedaan (zoals gebruikelijk is), dient de toezichthouder in het rapport van bevindingen te motiveren dat het dier al voorafgaande aan het vervoer niet geschikt was voor transport, namelijk niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos voort te bewegen.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt in voldoende mate uit het rapport van bevindingen dat aan eiser wordt verweten dat hij een geit naar het slachthuis heeft laten vervoeren die niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat dit dier niet in staat bleek zich op eigen kracht pijnloos voort te bewegen. Het gaat om een rechterachterpoot, die het betreffende dier gestrekt hield. Verder blijkt uit het rapport dat het dier pijnuitingen gaf en erg mager was met een doffe vacht. De geit was al langere tijd in een slechte lichamelijke conditie. Tijdens de PM-keuring is gebleken van een duidelijk onderbroken verbinding tussen het boven- en onderbeen aan de rechterpoot. Niet in geschil is dat er bij de betreffende geit sprake was van een breuk van de poot die er al langere tijd moet zijn geweest. Zowel eiser als de bedrijfsdierenarts heeft te kennen gegeven dat de geit met de geconstateerde breuk niet had mogen worden vervoerd.
Overigens heeft de schriftelijke verklaring van de door eiser ingeschakelde dierenarts met name betrekking op de algemene situatie op het bedrijf waar dit dier vandaan komt. Deze dierenarts heeft de geit voor het transport niet gezien en de conditie en aandoening niet zelf kunnen beoordelen. Gelet op de breuk, die al voor het transport aanwezig moet zijn geweest, kon de geit zich niet meer pijnloos voortbewegen. De stelling van eiser dat een geit met een strekpoot niet altijd pijn heeft, doet niet af aan de constatering van de toezichthoudende dierenarts dat de geit een breuk had en niet had mogen worden vervoerd. Het gaat er om dat de betreffende geit door de breuk niet op eigen kracht pijnloos kon lopen en tijdens het transport onnodig heeft geleden.
Zoals verweerder in het verweerschrift heeft overwogen, had er bij eiser op zijn minst twijfel moeten zijn over de transportwaardigheid van de geit en had hij op dat moment het advies van een dierenarts moeten inwinnen om er zeker van te zijn dat het dier op dat moment kon worden vervoerd.
3.5.
Voor zover eiser erop heeft gewezen dat de geit niet direct is gedood, leidt dit niet tot een ander oordeel. De geit is na de constatering van de toezichthoudende dierenarts van de NVWA apart gezet en met voorrang geslacht. Omdat de geit wel slachtwaardig was, is dit dier niet op stal afgemaakt. Hieruit blijkt dat de toezichthoudende dierenarts wel direct heeft ingegrepen na de constatering. Dat deze geit geschikt is bevonden voor de slacht, betekent niet dat dit dier ook geschikt was voor het transport.
3.6.
Het betoog dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, slaagt niet. Op pagina 2 van het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaargronden samengevat. Vervolgens is verweerder op deze gronden ingegaan. Eiser heeft niet onderbouwd in welk opzicht de motivering van het bestreden besluit tekortschiet.
3.7.
Nu verweerder op basis van het rapport van bevindingen terecht heeft vastgesteld dat eiser artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a, van de Transportverordening heeft overtreden, was verweerder bevoegd om eiser daarvoor een boete op te leggen.
3.8.
Eiser heeft geen gronden tegen de hoogte van de boete aangevoerd.
4. Het beroep is dus ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 december 2021.
griffier rechter
de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Overtreding
Artikel 3, aanhef en onder b, van de Transportverordening: Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
b) de dieren zijn geschikt voor het voorgenomen transport.
Artikel 6, derde lid, van de Transportverordening: De vervoerders vervoeren de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in Bijlage I.
Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1, van de Transportverordening: Alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport mogen worden vervoerd, en de vervoersomstandigheden moeten van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend.
Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 2 van de Transportverordening: Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd, met name in de volgende gevallen:
a. a) wanneer de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen;
(…).
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren: Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 8.7 van de Wet dieren: de Minister van Economische Zaken kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren: Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren worden aangewezen de artikelen 3 tot en met 9 en 12 van de Transportverordening.
Hoogte boete
Artikel 5:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht: Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren:
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Volgens de bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren valt een overtreding van artikel 5.8 van de regeling houders van dieren onder categorie 3.