ECLI:NL:RBROT:2021:11831

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
ROT 21/1596
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve opneming van vertrek uit Nederland in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de Bar-organisatie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om haar vertrek uit Nederland ambtshalve op te nemen in de Basisregistratie Personen (brp). Dit besluit was genomen op basis van een adresonderzoek waaruit bleek dat eiseres niet meer op het geregistreerde adres woonde. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende onderzoek had gedaan en dat eiseres niet had aangetoond dat zij nog op het geregistreerde adres verbleef. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving was voldaan. Eiseres had geen nieuw adres kenbaar gemaakt en verweerder had geen verdere informatiebronnen hoeven raadplegen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde het besluit van verweerder. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. E.B. Jobse,
en

het dagelijks bestuur van de Bar-organisatie, verweerder,

gemachtigde: mr. A.G.M. Ostojic-Hanssen.

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder ambtshalve het vertrek van eiseres uit Nederland in de Basisregistratie Personen (brp) opgenomen.
Bij besluit van 11 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat beide partijen daarvoor toestemming hebben gegeven heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verbetering van de motivering, het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres terecht is uitgeschreven, omdat zij niet daadwerkelijk op het laatst bekende adres verblijft, van haar geen nieuw adres kan worden achterhaald en zij met het doen van aangifte van een woon- of briefadres in gebreke is gebleven.
2. Eiseres heeft in het beroepschrift verzocht om de inhoud van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in haar visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit op de bezwaargronden ontoereikend is. Dit is onvoldoende om als een beroepsgrond te kwalificeren. De rechtbank zal zich in deze uitspraak dan ook beperken tot de toegelichte beroepsgronden die tegen de beslissing op bezwaar zijn gericht.
3. De rechtbank overweegt dat artikel 2.22 van de Wet brp het voor verweerder mogelijk maakt om ambtshalve te zorgen voor het opnemen in de brp van het gegeven van vertrek van een ingezetene uit Nederland. Dit is mogelijk als aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
De ingezetene kan niet worden bereikt. Dit betekent dat de ingezette niet in persoon op het in de brp geregistreerde woonadres bereikbaar is.
Van de ingezetene is geen aangifte van adreswijziging of van vertrek ontvangen.
Er kunnen over de ingezetene na gedegen onderzoek geen gegevens over het vertrek uit of het verblijf in of buiten Nederland (adresonderzoek) worden achterhaald. De uitvoering van dit adresonderzoek is in de Circulaire Adresonderzoek BRP (Circulaire) geregeld. Een adresonderzoek moet worden gestart als er twijfel is over de juistheid van het adres van een ingezetene zoals dat in het brp is geregistreerd. De eerste actie is in beginsel om de betrokkene te benaderen en te wijzen op de plicht om aangifte van adres en verblijf of van adreswijziging te doen. Als de betrokkene niet verschijnt of reageert, geen aangifte van verhuizing of vertrek doet of wel reageert maar uit die reactie niet kan worden afgeleid op welk adres de betrokkene nu wel woont, is dat aanleiding om het adresonderzoek uit te breiden. De twee mogelijkheden hiervoor zijn het inwinnen van informatie uit andere bronnen en het uitvoeren van feitelijk onderzoek ter plaatse.
De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:354, en van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2855.
4.1
Eiseres bestrijdt in beroep niet dat aan de eerste twee voorwaarden is voldaan, maar betoogt dat verweerder bij de derde voorwaarde tekort is geschoten, onjuiste conclusies heeft getrokken of een onjuist traject heeft gevolgd.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder wel een voldoende gedegen adresonderzoek heeft verricht waardoor ook aan de derde voorwaarde van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is voldaan.
4.3
Hierbij hecht de rechtbank, anders dan eiseres, wel waarde aan de verklaringen van eiseres zelf en de verklaring van de hoofdbewoner. Deze verklaringen zijn namelijk gelijkluidend en daaruit blijkt duidelijk dat eiseres niet meer op het in de brp geregistreerde adres woont. Eiseres heeft zowel op 17 juni 2020 aan het loket en op 10 juli 2020 telefonisch, bevestigd dat zij niet meer woont op het adres waarop zij stond ingeschreven. Ook de hoofdbewoner heeft dat op 23 juli 2020 nog bevestigd. Een feit dat eiseres ook in beroep niet heeft bestreden. Daarbij heeft eiseres in beroep wel aangevoerd dat het mogelijk is dat verklaringen van personen, bijvoorbeeld bij ruzies of emoties in de huiselijke sfeer, van de werkelijkheid kunnen afwijken, maar niet dat zich bij haar een dergelijke situatie voordoet. Zij heeft ook niet uitdrukkelijk aangegeven dat zij sinds mei 2020 nog wel op het adres [adres] heeft verbleven.
4.4
Op grond van het feit dat verweerder tweemaal in bovengenoemde zin met eiseres daarover heeft gesproken, heeft verweerder er van uit kunnen gaan dat het evident was dat zij niet meer op de [adres] woonde. Verweerder heeft daar geen nader onderzoek naar hoeven doen. Ook volgens de Circulaire kan verweerder in dat geval de voornemenbrief verzenden, zoals verweerder op 7 augustus 2020 heeft gedaan.
De Circulaire beveelt verder aan om tenminste twee verschillende bronnen te raadplegen om het feitelijke adres van de betrokken persoon te achterhalen. Maar houdt ook nadrukkelijk de mogelijkheid open om van deze aanbevolen hoofdregel af te wijken.
Verweerder heeft [naam] geraadpleegd. Ook daar had eiseres geen wijziging van adres doorgegeven. Dat verweerder naast [naam] niet nog een bron heeft geraadpleegd, maakt het adresonderzoek niet ondeugdelijk.
4.5
Ook het ontbreken van verder feitelijk onderzoek leidt niet tot die conclusie. Er was in het geval van eiseres immers geen twijfel over de onjuistheid van het voor haar in de brp geregistreerde adres. Een huisbezoek zou dan ook geen toegevoegde waarde hebben gehad. Verweerder heeft beide keren dat hij eiseres heeft gesproken gevraagd naar het nieuwe adres. Op 17 juni is gevraagd naar een logeeradres, eiseres zou dit doorgeven, maar dat is niet gebeurd. Op 10 juli is eiseres expliciet gewezen op de mogelijkheid van een briefadres. Eiseres heeft toen aangegeven dat zij dat in Rotterdam zou gaan aanvragen en verweerder daarover zou informeren. Eiseres heeft daar echter geen gevolg aan gegeven. In de voornemenbrief van 7 augustus staat dat er tot dan toe nog geen nieuw adres in de brp is aangetroffen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder ook niet ambtshalve hoeven overgaan tot inschrijving op een briefadres in Barendrecht.
4.6
Verder heeft verweerder de juiste procedure gevolgd. Uit de Circulaire blijkt dat in gevallen als die van eiseres, waarin het nieuwe adres onbekend is, het voornemen aan het laatst bekende brp-adres van de betrokkene moet worden verzonden en het uiteindelijke besluit via publicatie in een huis-aan-huisblad, dagblad of het gemeenteblad op www.overheid.nl bekend moet worden gemaakt. Uit het onderzoeksdossier blijkt dat verweerder hieraan heeft voldaan door het voornemen en het primaire besluit te versturen en online te publiceren. Eiseres heeft dit versturen en publiceren in beroep niet betwist.
5.1
Eiseres betoogt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat daaruit niet valt af te leiden wat ten opzichte van het primaire besluit de verbeterde motivering inhoudt.
5.2
Dit verder niet onderbouwde betoog slaagt niet. In het bestreden besluit staat, anders dan in het primaire besluit, namelijk omschreven op welke wijze verweerder is gekomen tot de ambtshalve opneming in de brp van het gegeven van vertrek van eiseres uit Nederland.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 2 december 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.