7.3.De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat de in de psychiatrische rapportage vermelde eindconclusie dat er bij eiser sprake is van drugsmisbruik in ruime zin, niet concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
8. Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat er bij eiser geen sprake is van louter medicinaal cannabisgebruik omdat eiser de cannabis in niet-voorgeschreven olievorm inneemt, met welk standpunt verweerder – zo begrijpt de rechtbank – tracht te voorzien in de leemte die de psychiatrische rapportage op dit punt bevat, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat het niet aan verweerder is om een leemte als hier aan de orde in een psychiatrische rapportage op te vullen, maar aan de psychiater zelf (eventueel op verzoek van verweerder), overweegt de rechtbank hiertoe dat verweerder dit standpunt niet heeft kunnen innemen zonder, eerst, zich nader op de hoogte te stellen van de concrete gebruikswijze van cannabis door eiser en de concrete afspraken die hij hierover met zijn huisarts heeft gemaakt (zie in dit verband overweging 5.1.) en, vervolgens, zich door een ter zake deskundige te laten adviseren over de vraag of het specifieke gebruik van eiser al dan niet kan worden aangemerkt als uitsluitend medicinaal cannabisgebruik. In dit verband overweegt de rechtbank dat het gebruik van medicinale cannabis in zijn algemeenheid, maar zeker als de cannabis wordt gebruikt op de door eiser beschreven wijze, een grijs gebied en delicate materie betreft en dat (mede daarom) voor een oordeel als hier moet worden gegeven specialistische – medische en/of farmaceutische – kennis nodig is, waarover verweerder, evenals de rechtbank, niet zelf beschikt. Verweerder heeft dergelijk onderzoek niet (laten) verricht(en).
9. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd en daarom niet in stand kan blijven.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
11. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu de hiervoor vermelde gebreken niet in de beroepsfase door verweerder zijn hersteld. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu het primair aan verweerder is om de rijgeschiktheid van eiser te (laten) onderzoeken en beoordelen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop deze moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw voor eiser ongunstig besluit, niet valt in te zien dat eiser op die manier eerder uitsluitsel krijgt in zijn zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de wettelijke beslistermijn. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar. In dit verband merkt de rechtbank op dat indien verweerder in het nieuw te nemen besluit de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser wil handhaven op de grond dat er sprake is van drugsmisbruik (paragraaf 8.8. van Regeling eisen geschiktheid 2000), hij dit besluit dient te baseren op een nieuwe/aanvullende psychiatrische rapportage, waarin wordt betrokken een door een ter zake deskundige gegeven en op de specifieke situatie van eiser toegespitst oordeel (zie overweging 8.) aangaande de vraag of er sprake is van uitsluitend medicinaal cannabisgebruik door eiser.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- moet vergoeden.
13. Om dezelfde reden ziet de rechtbank ook aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).