8.4.Beoordeling
Inleiding
Uitgangspunt van het recht is dat iedereen die schade lijdt de eigen schade moet dragen.
Een ander is alleen verplicht die schade te vergoeden als de wet dat bepaalt.
De verdachte heeft geweld uitgoefend tegen de slachtoffers en heeft daarmee onrechtmatig jegens hen gehandeld. De wet bepaalt dat degene die onrechtmatig handelt jegens een ander verplicht is alle schade die daardoor voor die ander ontstaat, aan die ander te vergoeden. Er is dus een wettelijke verplichting voor de verdachte om de schade van de slachtoffers aan hen te vergoeden. Het slachtoffer [naam slachtoffer 1] is echter overleden.
Onder omstandigheden kan naast onrechtmatig handelen van de verdachte jegens het directe slachtoffer, óók sprake zijn van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens derden, waaronder nabestaanden. Het gaat hierbij om de situatie waarin sprake is van shockschade (art. 6:106 sub b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)).
Een andere, zelfstandige, aanspraak van nabestaanden op grond van art. 6:106 sub b BW (“aantasting van de persoon”) is door enkele (straf)rechters gehonoreerd in heel uitzonderlijke gevallen. Zie in dit verband Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 februari 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:1618). Als voorwaarde wordt in die gevallen gesteld dat jegens de nabestaanden een zelfstandige onrechtmatige daad is gepleegd die eenandere feitelijke grondslagkent dan de onrechtmatige daad jegens het slachtoffer. Richtinggevende jurisprudentie van de Hoge Raad is er nog niet. Voorts biedt de wet in art. 6:108 BW aanspraken op vergoeding van daar genoemde schade aan daar genoemde derden. Het gaat daarbij kort gezegd om begrafeniskosten.
Tot slot is het sinds 1 januari 2019 wettelijk mogelijk aanspraak te maken op affectieschade.
Affectieschade ( [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] )
Een aantal van de benadeelde partijen vordert vergoeding van affectieschade. Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. Onder deze naasten vallen onder meer degene die ten tijde van het overlijden ouder van de overledene is (lid 4 sub c) en een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt (lid 4 sub g).
[naam benadeelde 1] , de moeder van de overledene, en [naam benadeelde 3] , de vader van de overledene, kunnen aanspraak maken op affectieschade. Vast staat dat de verdachte bij zijn moeder woonde. Zij heeft daarom recht op het haar gevorderde bedrag van € 20.000,00. Voorts is, anders dan door de verdediging betoogd, bij een ouder niet vereist dat sprake is van een nauwe en persoonlijke relatie, zodat ook de vordering van [naam benadeelde 3] zal worden toegewezen, tot een bedrag van € 17.500,00.
Ook zal de vordering van [naam benadeelde 2] , de partner van de overledene, worden toegewezen. Door de benadeelde partij is genoegzaam onderbouwd dat zij een duurzame relatie met de overledene had. Zij stond daarom in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene, dat zij voor de toepassing van lid 3 als naaste zal worden aangemerkt.
Shockschade en overige immateriële schade ( [naam slachtoffer 2] en [naam benadeelde 1] )
De Hoge Raad (hierna: HR) heeft in diverse uitspraken bepaald welke eisen gelden om aan te kunnen nemen dat sprake is van een onrechtmatige daad die verplicht tot vergoeding van shockschade (zie onder meer HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Bij de benadeelde partij moet een hevige emotionele schok teweeggebracht zijn door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich, zo heeft de HR overwogen, met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Degene die vergoeding vordert moet dus zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van de waarneming van of de confrontatie met het bewezenverklaarde misdrijf of de ernstige gevolgen. De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] zat naast slachtoffer [naam slachtoffer 1] in het voertuig toen laatstgenoemde overleed. Hij hoorde hem zijn laatste woorden uitspreken en zag hem zijn laatste adem uitblazen. Met stukken is onderbouwd dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (PTSS) en dat de klachten mede zijn ontstaan door de waarneming van of de confrontatie met het bewezenverklaarde misdrijf. Zij waren tot slot goede jeugdvrienden. Dit betekent dat [naam slachtoffer 2] recht heeft op vergoeding van shockschade.
De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij.
[naam slachtoffer 2] heeft tevens een vordering ingediend betreffende smartengeld. De rechtbank constateert dat de psychische gevolgen waarvoor de benadeelde partij behandeld is zowel voortkomen uit het strafbare feit dat jegens hem is begaan als uit de waarneming van het overlijden van [naam slachtoffer 1] . In die zin bestaat er een overlap tussen het gevorderde smartengeld en de gevorderde shockschade. De rechtbank zal daarom deze schadeposten elk naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,00, met dien verstande dat – zoals hieronder beschreven onder
Eigen aandeel [naam slachtoffer 2]– op deze bedragen nog een matiging zal plaatsvinden.
Ook [naam benadeelde 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van shockschade. Ten aanzien van dit onderdeel wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd. Niet is gebleken of sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het doen van nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Het stelsel van de wet laat geen vergoeding van immateriële schade toe buiten de hierboven besproken aansprakelijkheid voor affectieschade en shockschade. In het geval van [naam benadeelde 1] is niet voldaan aan de eisen die ten aanzien van shockschade worden gesteld. Niet is gebleken dat er andere, uitzonderlijke, omstandigheden zijn die maken dat sprake is van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens de nabestaande. Hetgeen is aangevoerd omtrent de vordering tot immateriële schade, is door de wetgever ondergebracht in de vergoeding van affectieschade. Dit betekent dat de verdachte onder deze omstandigheden niet verplicht is om naast de affectieschade een vergoeding voor andere immateriële schade te betalen. Nu de juridische grondslag voor toewijzing van immateriële schade ontbreekt, zal zij ten aanzien van deze schade (anders dan de affectieschade) niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade ( [naam slachtoffer 2] )
De vordering tot vergoeding van inkomstenderving is gemotiveerd betwist. Aangezien de benadeelde partij al met ziekteverlof was voor het tenlastegelegde plaatsvond, is niet vast te stellen welk deel van de misgelopen inkomsten het gevolg is van het bewezenverklaarde. Het doen van nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Op dit onderdeel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering ten aanzien van de materiële schade zal voor het overige worden toegewezen, met dien verstande dat – zoals hieronder beschreven onder
Eigen aandeel [naam slachtoffer 2]– op deze bedragen nog een matiging zal plaatsvinden.
Materiële schade ( [naam benadeelde 1] )
De kosten voor griffierecht zijn niet weersproken en zijn genoegzaam onderbouwd. Ook de kosten van medicatie zullen worden toegewezen. De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat deze kosten rechtstreeks voortkomen uit het bewezenverklaarde.
Materiële schade ( [naam benadeelde 3] )
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade in een te ver verwijderd verband staat tot het bewezenverklaarde, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Hierbij merkt de rechtbank op dat de factuur voor PCR-testen dateert van 21 december 2020 en onvoldoende onderbouwd is dat deze afgenomen zijn in verband met de reis naar Marokko in oktober 2020. Daarnaast zijn de gevorderde kosten van de vliegreis van de partner van [naam benadeelde 3] geen kosten die direct voor rekening van de benadeelde partij komen.
Materiële schade ( [naam benadeelde 4] )
De vordering zal volledig worden toegewezen. De beschoten en daardoor vernielde Citroën stond op naam van de benadeelde partij. De schade zal worden geschat op € 1.500,00.
Eigen aandeel [naam slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat de aanleiding voor het bewezenverklaarde gedeeltelijk toe te rekenen is aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] . Hij was immers doende om de verdachte te bestelen van een partij cocaïne, samen met slachtoffer [naam slachtoffer 1] . De wet bepaalt dat de rechter in geval van eigen schuld de schadevergoeding kan minderen (artikel 6:101 BW). De rechtbank zal, gelet op dit eigen aandeel, het te vergoeden bedrag matigen met twintig procent.
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 oktober 2020.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zulen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.