ECLI:NL:RBROT:2021:11759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/2902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over de bekendmaking van een besluit inzake studieschuld en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de bekendmaking van een besluit met betrekking tot de studieschuld van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waarin haar maandbedrag voor het terugbetalen van haar studieschuld was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 9 april 2019, waarin de terugbetalingsverplichting werd medegedeeld, op rechtsgeldige wijze was bekendgemaakt via het digitale platform 'Mijn DUO'. Eiseres betwistte dat zij op de hoogte was gesteld van dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat de nieuwe geautomatiseerde systematiek van de minister voldoende aanknopingspunten bood om aan te nemen dat het besluit op dezelfde datum toegankelijk was voor eiseres. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van bezwaar was aangevangen op 10 april 2019, en dat eiseres haar bezwaar pas op 13 december 2019 had ingediend, wat buiten de wettelijke termijn viel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2902

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats beiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. J. van der Stel,
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 13 november 2019, waarin eiseres op de hoogte is gesteld van het vastgestelde maandbedrag voor het terugbetalen van haar studieschuld in 2020,
niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift met nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J.M. Naber. Op 19 februari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Op
18 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om een nadere schriftelijke toelichting op zijn verzendadministratie te geven.
Verweerder heeft op 20 april 2021 een nadere toelichting ingediend.
Eiseres heeft op 11 mei 2021 een reactie ingediend.
Op 1 juni 2021 heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres heeft studiefinanciering ontvangen in de periode van augustus 2008 tot en met juni 2009 en van mei 2017 tot en met juli 2018 voor het volgen van een mbo-opleiding op niveau 3 of 4. De diplomatermijn van tien jaren van eiseres verstreek op 1 augustus 2018. Op 19 december 2018 heeft eiseres een diploma op niveau 4 behaald.
1.2.
Bij brief van 6 februari 2011 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over de terugbetalingsverplichting van de studieschuld over de periode augustus 2008 tot en met juni 2009 (schuld 1).
1.3.
Bij bericht ‘Uw terugbetalingsperiode voor schuld 2 is gestart’ van 9 april 2019 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat op 1 januari 2019 de terugbetalingsperiode is gestart van de studieschuld die zij heeft opgebouwd tussen mei 2017 en juli 2018 (schuld 2).
1.4.
Bij bericht ‘Maandbedrag studieschuld vastgesteld’ van 13 november 2019 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat het maandbedrag voor 2020 voor het terugbetalen van haar studieschuld is vastgesteld.
1.5.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het bericht van 13 november 2019. In het bezwaarschrift betoogt eiseres aan dat haar volledige prestatiebeurs (zowel schuld 1 als schuld 2) in een gift moet worden omgezet.
Standpunt partijen
2.1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bericht van 13 november 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het eerdere bericht van 9 april 2019 al is vastgesteld dat de prestatiebeurs van eiseres niet is omgezet in een gift.
2.2.
Eiseres betoogt dat het besluit van 9 april 2019 niet op rechtsgeldige wijze bekend is gemaakt en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift daarom niet is aangevangen. Eiseres heeft het bericht van 9 april 2019 niet per post ontvangen en zij betwist dat het op haar “Mijn DUO” is geplaatst. Ook heeft eiseres geen e-mailnotificatie of kennisgeving ontvangen. Met betrekking tot de nadere toelichting van verweerder van 20 april 2021 stelt eiseres dat dat deze buiten beschouwing moet worden gelaten omdat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn van drie weken heeft gereageerd. Voor zover de nadere toelichting wel in de beoordeling zou worden betrokken stelt eiseres dat ook uit deze toelichting niet blijkt hoe uit de overgelegde documenten kan worden afgeleid dat het bericht van 9 april 2019 daadwerkelijk op “Mijn DUO” van eiseres is geplaatst. Subsidiair voert eiseres aan dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
4.1.
Of de nadere toelichting van verweerder van 20 april 2021 in de beoordeling kan worden betrokken wordt beheerst door de eisen van een goede procesorde, die er op gericht is dat partijen en ook de rechtbank op tijd op de hoogte zijn van de inhoud van de procedure, zich daarop kunnen voorbereiden en over en weer kunnen reageren. Dit brengt mee dat van partijen mag worden verwacht dat zij tijdig standpunten aanvoeren en stukken aanleveren. Hoewel verweerder buiten de door de rechtbank gestelde termijn zijn nadere toelichting heeft ingediend, heeft eiseres voldoende tijd en gelegenheid gehad hier op te reageren. Dit heeft eiseres ook gedaan in de reactie van 11 mei 2021. De goede procesorde verzet zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tegen het betrekken van de nadere toelichting van verweerder in de beoordeling.
4.2.
In geschil is of het bericht van 9 april 2019 op “Mijn DUO” van eiseres is geplaatst.
4.3.
Verweerder heeft als bewijs van de digitale verzending van het bericht van
9 april 2019 bij zijn verweerschrift van 18 december 2020 schermafbeeldingen overgelegd van het digitale postvak van eiseres met daarin opgenomen de vermelding van het bericht van 9 april 2019. Ook heeft verweerder schermafbeeldingen overgelegd van het archief van de binnen het computersysteem aangemaakte berichten voor eiseres. Laatstgenoemd document vermeldt met betrekking tot het bericht van 9 april 2019 in de kolom ‘Registratiedatum’ de datum 9 april 2019.
4.4.
In de nadere toelichting van 20 april 2021 en ter zitting van 28 oktober 2021 heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat verweerder sinds mei 2018 werkt met een nieuw computersysteem.
4.5.
Uit de toelichting van verweerder begrijpt de rechtbank dat in het oude computersysteem sprake was van tijdsverloop tussen de verschillende stappen waarin een mutatie werd verwerkt. Omdat in het oude systeem de servers van verweerder niet gedurende de week konden worden ingezet voor het verwerken van mutaties, werden de mutaties verzameld in batches. De mutaties van studenten die hadden gekozen voor digitale verzending werden vervolgens in het weekend verwerkt. Op een bepaalde dag volgend op dat weekend werd vervolgens het bericht raadpleegbaar gemaakt in het digitale postvak van een student en werd er een notificatiemail verzonden. Door dit tijdsverloop tussen de handelingen was er in het oude systeem sprake van verschillende data en was in het archief van de aangemaakte berichten een datum van afhandeling zichtbaar, een melding van verzending of ontvangst (vermeld met een “V” of “O”) en een rapportdatum van die verzending of ontvangst. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5069), volgt dat hiermee aannemelijk was gemaakt dat een document op de rapportdatum op “Mijn DUO” was geplaatst en daarmee op rechtsgeldige wijze bekend was gemaakt.
4.6.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting van 28 oktober 2021 over het nieuwe computersysteem toegelicht dat dit systeem niet langer met batchverwerking werkt en dat er geen tijdsverloop meer is tussen het invoeren van wijzigingen en het doorvoeren van die wijzigingen in de gegevens van studerenden. De rechtbank begrijpt verweerder zo dat na een mutatie in het systeem deze wijziging direct wordt doorgevoerd in de data van de betreffende student waarbij gelijktijdig een bericht wordt aangemaakt en dit bericht ook direct wordt geplaatst op “Mijn DUO”. Het nieuwe computersysteem handelt deze acties in één keer af, zonder menselijke tussenkomst. Verweerder heeft toegelicht dat dit systeem moet worden gezien als een nagenoeg rechtstreekse, online verbinding met de betrokken student. Omdat er niet langer sprake is van tijdsverloop, registreert dit nieuwe systeem ook niet langer verschillende data (waaronder een rapportdatum) en meldingen. De datum die in het archief van de binnen het studiefinancieringssysteem aangemaakte berichten staat vermeld als ‘registratiedatum’, is daarmee naar het standpunt van verweerder de datum waarop het bericht geplaatst is in het digitale postvak en raadpleegbaar is voor de student. Ook heeft verweerder aangegeven dat er een noodvoorziening is waardoor het duidelijk wordt als er sprake is van een technische storing en mutaties niet kunnen worden doorgevoerd. Verweerder heeft aangegeven dat dit dan het geval zal zijn in vele duizenden situaties, en niet in het geval van een individuele student. Voor individuele gevallen kan enkel de situatie zich voordoen dat een e-mailnotificatie niet kan worden bezorgd. Ook in dat geval zijn er waarborgen, waardoor er een melding wordt verzonden dat een notificatie niet kan worden bezorgd op het bij verweerder bekende e-mailadres (in de vorm van een zogeheten ‘bounce-lijst’).
4.7.
De door verweerder beschreven, volledig geautomatiseerde nieuwe systematiek ten aanzien van de elektronische berichtgeving biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten om op grond daarvan aan te nemen dat het besluit van
9 april 2019 op dezelfde datum voor eiseres toegankelijk was op “Mijn DUO”. Nu de plaatsing van het bericht op “Mijn DUO” op 9 april 2019 aannemelijk is gemaakt, komt aan de verzending van een e-mailnotificatie waarin eiseres wordt geattendeerd op een op de website geplaatst nieuw bericht in dit verband geen betekenis toe. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 augustus 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1216).
4.8.
De rechtbank wijst ten overvloede op het volgende. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de overgelegde schermafbeelding van het digitale postvak van eiseres afkomstig is uit een meekijk-applicatie, waarin verweerder kan zien wat eiseres ziet in haar digitale postvak. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat deze applicatie zo is gebouwd dat verweerder enkel kan meekijken. Het is voor verweerder niet mogelijk om berichten te wijzigen, te verwijderen of deze tussen de berichten in het digitale postvak te plaatsen. Op de schermafbeelding is het bericht van 9 april 2019 zichtbaar. Eiseres heeft niet weersproken dat dit ook al op 9 april 2019 het geval was. Ook hieruit volgt dus dat het besluit van 9 april 2019 op haar “Mijn DUO” is geplaatst. Ook heeft verweerder toegelicht dat het voor verweerder zichtbaar is op welke momenten eiseres heeft ingelogd en of zij haar berichten heeft ingezien. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiseres heeft ingelogd op 9 april 2019, maar dat het bericht van 9 april 2019 niet is geopend.
5.1.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het bericht van 9 april 2019 op diezelfde dag op “Mijn DUO” van eiseres is geplaatst.
5.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 augustus 2013 (ECLI:CRVB:2013:1216), wordt als tijdstip waarop een bericht studiefinanciering door verweerder is verzonden, aangemerkt het tijdstip waarop dit bericht is geplaatst op “Mijn DUO”. Op dat moment is het bericht studiefinanciering te raadplegen en is dus toegankelijk voor de geadresseerde als bepaald in artikel 2:17, eerste lid, van de Awb. De datum waarop het bericht is geplaatst op “Mijn DUO” is tevens de datum waarop het besluit is bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41 van de Awb, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een bericht studiefinanciering aanvangt met ingang van de dag na plaatsing ervan op “Mijn DUO”.
5.3.
Gelet daarop en op artikel 6:8 van de Awb, is de termijn voor het maken van bezwaar aangevangen op 10 april 2019. Eiseres heeft eerst op 13 december 2019 een bezwaarschrift ingediend, ruim na de termijn van zes weken als bedoeld in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het betoog van eiseres dat haar niet kan worden verweten dat zij niet eerder bekend was met het bericht van 9 april 2019 slaagt niet. Zoals de rechtbank onder 4.9. heeft vastgesteld, heeft eiseres niet betwist dat het bericht van 9 april 2019 op diezelfde datum zichtbaar was in het digitale postvak in “Mijn DUO” van eiseres en dat zij op of kort na 9 april 2019 meerdere malen heeft ingelogd in haar “Mijn DUO”. Daarmee staat vast dat eiseres toegang had tot “Mijn DUO” en zich ook toegang heeft verschaft. Als zij heeft nagelaten haar berichten in te zien, komt dat voor haar rekening en risico. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Raad van 14 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5069).
5.4.
De rechtbank stelt vast dat met het besluit van 9 april 2019 is vastgesteld dat sprake is van een lening, zijnde gedeeltelijk een prestatiebeurs die niet is omgezet in een gift. De mededeling in het bericht van 13 november 2019 brengt hierin geen wijziging en bevat in zoverre geen nieuwe gegevens. Dit bericht heeft dan ook geen rechtsgevolg, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, voorzitter, en
mr. M.G.L. de Vette en mr. J. de Gans, leden, in aanwezigheid van N.E.I. van Ballegooij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd te tekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
Op grond van artikel 2:17, eerste lid, van de Awb geldt als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarover het bestuursorgaan geen controle heeft of, indien het bestuursorgaan en het geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid is aangegeven dat bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.