ECLI:NL:RBROT:2021:11530

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
10/996623-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk onjuiste belastingaangiften indienen, meermalen gepleegd; ontvankelijkheid officier van justitie; bewijswaardering; belastingfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften over de jaren 2011 tot en met 2015. De verdachte had een aanzienlijk bedrag op een buitenlandse bankrekening bij Credit Suisse AG in Zwitserland, dat zij niet had opgegeven in haar belastingaangiften. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging en veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, een taakstraf van 160 uren en een geldboete van € 200.000,-.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging geen nieuwe feiten heeft aangevoerd die de ontvankelijkheid van de officier van justitie in twijfel zouden trekken. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging met betrekking tot misbruik van bevoegdheden en onrechtmatig onderzoek verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de aangiften onjuist had gedaan, omdat zij de herkomst van het saldo op haar bankrekening niet aannemelijk kon maken en geen bewijs kon leveren voor haar verklaring dat het geld afkomstig was van de verkoop van kunst en antiek.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het doen van onjuiste aangiften, aangezien zij op de hoogte was van haar verplichting om buitenlandse banktegoeden op te geven. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op, een taakstraf en een geldboete, waarbij de ernst van de belastingfraude en de omstandigheden waaronder deze was gepleegd zwaar wogen in de strafmaat. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen openheid van zaken had gegeven en haar eigen financiële belangen vooropstelde, wat de rechtbank als zeer kwalijk beschouwde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996623-18
Datum uitspraak: 18 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte]
raadsman mr. M. Hendriks, advocaat te Nijmegen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2021 en 4 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, oplegging van een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen vervangende hechtenis, alsmede oplegging van een geldboete van € 200.000,-.

4..Verzoek tot horen van getuigen

De rechtbank ziet geen aanleiding om op haar beslissing van 1 juni 2021 met betrekking tot het horen van getuigen terug te komen, omdat er thans geen nieuwe of andere gronden zijn aangevoerd. Voorts levert de beslissing van 1 juni 2021 geen strijd op met geldende rechtspraak zoals door de verdediging is betoogd. Het arrest waarnaar de verdediging heeft verwezen (HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2451), betreft een andere situatie. In die zaak waren door de rechter-commissaris aan een reeds toegewezen getuige nadere voorwaarden voor verhoor gesteld, hetgeen niet is toegestaan.
Het herhaalde verzoek van de verdediging wordt afgewezen.

5..Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd, voor zover van belang verkort weergegeven, dat sprake is van misbruik van bevoegdheden, omdat het Openbaar Ministerie en de FIOD informatie hebben gebruikt die de verdachte naar aanleiding van informatieverzoeken van de Belastingdienst aan de fiscus heeft verstrekt. Voorts is betoogd dat een tussen Nederland en Zwitserland geldend belastingverdrag zich ertegen verzet dat informatie vanuit Zwitserland over aldaar door de verdachte aangehouden bankrekeningen voor strafrechtelijke doeleinden wordt gebruikt.
5.2.
Beoordeling
De verdediging heeft zich ter terechtzitting van 1 juni 2021 in het kader van haar onderzoekswensen ook op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een onrechtmatig strafrechtelijk onderzoek en misbruik van bevoegdheden. De naar voren gebrachte argumenten zijn door de rechtbank op 1 juni 2021 verworpen. Er zijn door de verdediging geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, die thans tot een ander oordeel leiden. De verdediging heeft voorts nagelaten haar standpunt met betrekking tot een belastingverdrag tussen Zwitserland en Nederland te onderbouwen, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Bewijswaardering
6.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde opzettelijk onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting in de periode 2011 tot en met 2015 niet bewezen kan worden verklaard omdat in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is waaruit het opzet van de verdachte blijkt. Zij dient daarom te worden vrijgesproken.
6.1.2.
Beoordeling
Inleiding
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat zij opzettelijk heeft nagelaten de banktegoeden op haar bankrekening bij de Credit Suisse bank in Zwitserland op te geven in haar belastingaangiften. Hierdoor is te weinig belasting geheven in zowel box I (2011) als box III (2012 tot en met 2015).
De rechtbank zal bij de beoordeling van dit verwijt de volgende drie vragen beantwoorden. 1) Wat is de herkomst van het saldo op de bankrekening Credit Suisse AG ten name van de verdachte? 2) Zijn de aangiften IB onjuist? 3) Indien de aangiften IB onjuist zijn, was het opzet van de verdachte daarop gericht?
De rechtbank stelt voorop dat het betoog van de verdediging dat het formulier “verklaring vermogen buitenland” dient te worden uitgesloten van het bewijs omdat dit verkregen is in strijd met artikel 6 EVRM, geen bespreking behoeft. De rechtbank gaat voor de beantwoording van de drie vragen uit van de volgende feiten en omstandigheden die ter zitting niet ter discussie hebben gestaan en aldus zonder nadere motivering dienen als uitgangspunt van de bewijsvraag.
Vraag 1: wat is de herkomst van het saldo bij Credit Suisse AG?
Onderzoek Belastingdienst/FIOD
De FIOD is naar aanleiding van een renseignement uit Zwitserland en daarna door de verdachte aan de Belastingdienst verstrekte informatie een onderzoek gestart naar de juistheid van de door de verdachte gedane aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015. Bij doorzoeking in de woning van de verdachte en bij haar belastingadviseur zijn diverse goederen in beslag genomen waaronder papieren en digitale gegevensdragers. De FIOD heeft vervolgens onderzoek gedaan naar deze inbeslaggenomen goederen en heeft rechtshulpverzoeken gedaan.
Echtscheidingsconvenant
De verdachte en haar voormalige echtgenoot [naam echtgenoot verdachte] ( [naam echtgenoot verdachte] ) hebben op 1 februari 2007 hun samenleving verbroken. Voorts blijkt dat de verdachte en [naam echtgenoot verdachte] eind 2007 overleg hebben gehad over een door de verdachte te ontvangen bedrag van
€ 5.000.000, waarvan € 1.000.000,- contant. Deze betaling is echter niet opgenomen in het echtscheidingsconvenant dat de verdachte op 20 mei 2011 heeft ondertekend en [naam echtgenoot verdachte] op 21 mei 2011. Evenmin maakt dat convenant melding van enige andere afspraak tussen de ex-echtgenoten omtrent het betalen van alimentatie. Wel is daags na de ondertekening, te weten op 23 mei 2011, op de bankrekening ten name van de verdachte bij Credit Suisse AG een bedrag van CH 1.258.000,- gestort. Naar de geldende wisselkoers in de periode van 20 mei 2011 betrof dit omgerekend een bedrag van ongeveer € 1.000.000,-.
Verklaring herkomst saldo Credit Suisse AG
De toenmalige belastingadviseur van de verdachte, [naam belastingadviseur] ( [naam belastingadviseur] ), heeft in een schriftelijke reactie op vragen van de Belastingdienst geantwoord dat het gehele saldo dat op 23 mei 2011 op de Zwitserse bankrekening is overgeboekt, voortkomt uit de verkoop van aan de verdachte toebedeelde kunst en antiek. Deze verklaring is evenwel niet onderbouwd met verifieerbare stukken zoals taxatierapporten en verkoopdocumentatie. Uit analyse en vergelijking van taxatierapporten uit 2005 en 2012 met de tijdens de doorzoekingen in 2018 aanwezige kunst en antiek blijkt dat het niet aannemelijk is dat in de periode 2009-2011 voor een bedrag van € 1.000.000,- kunst en antiek is verkocht. De rechtbank zal daarom aan deze verklaring als ongeloofwaardig voorbijgaan.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande en bij gebreke van enige andere verklaring van de verdachte tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat het saldo bij Credit Suisse AG bestaat uit een betaling die voortkomt uit de afwikkeling van de echtscheiding. Deze betaling had daarom in 2011 als inkomen in box I moeten worden aangegeven.
Vraag 2: zijn de aangiften IB onjuist?
Uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt genoeglijk dat de verdachte van dit banktegoed in de tenlastegelegde periode geen aangifte heeft gedaan, voor wat betreft het jaar waarin zij dit voor het eerst ontving in 2011 in Box I en voor wat betreft de jaren erna in Box III. Daaruit volgt dat de aangiften IB zoals ten laste is gelegd onjuist zijn.
Vraag 3: Was het opzet van de verdachte gericht op het onjuist doen van aangifte IB?
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging inhoudende dat de verdachte kon en mocht menen dat zij geen aangifte hoefde te doen van buitenlandse banktegoeden aldus, dat het opzet van de verdachte niet erop was gericht onjuiste aangiften te doen. De rechtbank volgt de verdediging niet in dit standpunt.
Uit het arrest waar de verdediging naar verwijst (ECLI:NL:HR:2019:2020), dat gaat over een heel andere belasting, namelijk de crisisheffing, volgt niet dat de verdachte er vanuit kon gaan dat zij dit vermogen in het geheel niet hoefde aan te geven. Uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter zitting blijkt verder dat in de tenlastegelegde periode wel steeds aangifte is gedaan van banktegoeden in Spanje. Hieruit volgt dat de verdachte wist dat buitenlandse banktegoeden dienden te worden opgegeven. Een verklaring voor het feit dat zij dit vermogen wél, en het Zwitserse vermogen níet in haar aangiften heeft betrokken, heeft de verdachte niet gegeven. Voorts blijkt uit de stukken in het dossier dat de verdachte op 8 augustus 2015 opdracht heeft gegeven haar bankrekening bij Credit Suisse AG op te heffen en het saldo, dat op dat moment CH 1.255.544,93 bedroeg, over te maken naar een bankrekening in Singapore. De bank Credit Suisse AG heeft de bankrekening op
21 augustus 2015 opgeheven. Vervolgens is enkele dagen daarna, te weten op 25 augustus 2015, op een bankrekening bij Bank of Singapore ten name van [naam echtgenoot verdachte] een bedrag bijgeschreven van CH 1.255.479,93. In het dossier bevindt zich daarnaast nog een conceptbrief van [naam belastingadviseur] , met daarop handgeschreven aantekeningen waaruit de rechtbank afleidt dat het de bedoeling was om geldbedragen buiten beeld te houden.
Tegen de achtergrond van de wetenschap van de verdachte dat zij aangifte diende te doen van buitenlandse banktegoeden in combinatie met de hiervoor genoemde opheffing van de Zwitserse bankrekening en de storting van een groot geldbedrag bij Bank of Singapore, kan het niet anders dan dat het handelen van de verdachte erop was gericht het banktegoed buiten het zicht van de fiscus te houden. De rechtbank komt tot de slotsom dat de verdachte opzet had op het doen van onjuiste aangiften IB. Dat niet de verdachte, doch haar belastingadviseur de aangiften heeft gedaan zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. De verdachte is immers degene die ervoor zorg dient te dragen dat de belastingadviseur over alle relevante gegevens kan beschikken voor het doen van juiste aangiften.
6.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
6.1.4.
Medeplegen
Weliswaar heeft de verdachte samen met haar ex-echtgenoot een bedrag buiten het echtscheidingsconvenant gehouden, doch voor wat betreft het niet doen van aangiften zijn in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aanwezig dat de verdachte daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander. De verdachte zal daarom van dit onderdeel in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 2 september 2013 tot en met 28 februari 2017 te Druten en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland,
opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een(elektronische aangifte voor de inkomstenbelasting over de jaren 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015 (DOC-015 tot en met 019) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde / gezonden aangiften voor de inkomstenbelasting over genoemde jaren (telkens) een te laag belastbaar inkomen uit werk en inkomen (box1) en een te laag belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) opgegeven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door gedurende een periode van zes jaar telkens opzettelijk onjuiste belastingaangiften in te dienen. Zij heeft een aanzienlijk bedrag aan buitenlandse banktegoed buiten het zicht van de fiscus gehouden. Aan dit strafbare handelen is slechts een einde gekomen doordat dit is opgemerkt door de Belastingdienst. De verdachte heeft met haar handelen het belastingstelsel ondermijnd dat erop is gebaseerd dat wordt vertrouwd op de juistheid van belastingaangiften en heeft zij de Staat en daarmee de samenleving voor een aanzienlijk bedrag benadeeld. De rechtbank acht dit kwalijk.
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook dat de verdachte op geen enkel moment gedurende het onderzoek openheid van zaken heeft gegeven en bovendien kennelijk leugenachtig heeft verklaard omtrent de herkomst van het buitenlandse banktegoed. Evenmin heeft zij, ook niet ter terechtzitting, enige blijk ervan gegeven het strafwaardige van het bewust onjuist doen van belastingaangifte in te zien. Zij heeft uitsluitend haar eigen financiële belangen voorop gesteld. De rechtbank acht die houding zeer kwalijk.
Bij een dergelijk feit past in beginsel slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, ook als de verdachte – zoals hier het geval is – een blanco strafblad heeft. Er moet echter ook rekening gehouden worden met het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend is. De rechtbank zal in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur met een proeftijd als na te noemen. Deze voorwaardelijke straf dient ertoe de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarmee kan echter niet worden volstaan. De rechtbank zal aan de verdachte een taakstraf opleggen van na te noemen duur en een geldboete ter hoogte van het conservatoire beslag.
Alles afwegende zal de rechtbank straffen opleggen conform de eis van de officier van justitie en acht die passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 14a, 14b, 22c, 22d, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
  • 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot het horen van getuigen;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
160 (honderdenzestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
80 dagen;
veroordeelt de verdachte tot betaling van een
geldboete van € 200.000, 00 (tweehonderd duizend euro),bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
365 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.M. de Winkel, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2021.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

12..Bijlage I

Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 september 2013 tot en met 28 februari 2017 te Druten en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (elektronische) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2011, 2012, 2013, 2014 en/of 2015 (DOC-015 tot en met 019) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde / gezonden aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar inkomen uit werk en inkomen (box1) en/of een te laag belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) en/of een te laag belastbaar inkomen, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven