Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Getuigenverzoeken
Ter zitting is verzocht om de getuigen te horen die het hof in zijn arrest van 8 februari 2011 heeft genoemd. Dat verzoek is afgewezen, omdat de verdediging in de gelegenheid is gesteld die getuigen te horen en van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
De vier getuigenverhoren stonden gepland voor 28 april 2011. Per getuige was een uur gereserveerd. Op 27 april 2011 werd een schrijven van de raadsvrouw ontvangen. Zij schreef onder meer: 'Gezien het geruime aantal vragen dat ik heb voor de getuigen, vrees ik dat er niet voldoende tijd is ingepland. Omdat de vragenlijst nog in ontwikkeling is, kan ik u deze nog niet toesturen. Wel treft u in de bijlage aan de onderwerpen waarover ik de verschillende getuigen wil bevragen. Om een indruk te geven van het aantal vragen, voor [betrokkene 1] heb ik op het onderwerp 'ervaring' al meer dan 40 vragen.'
Gelet op die aankondiging zijn de getuigenverhoren afgelast, waarna een briefwisseling volgde tussen de raadsvrouw en de raadsheer-commissaris. In een brief van 16 juni 2011 schreef de raadsheer-commissaris onder meer:
"Tijdens de zitting van 25 januari 2011 is door de verdediging naar voren gebracht dat in verband met het voeren van een strafmaatverweer de verdediging getuigen wenst te horen.
Het hof heeft in een tussenarrest beslist dat ondanks het feit dat door de verdediging niet concreet is gemaakt welk belang de verdediging heeft bij het horen van de genoemde getuigen, een aantal getuigen zal worden gehoord, omdat ten aanzien die getuigen niet uitgesloten kan worden dat zij verklaringen kunnen afleggen met betrekking tot bepaalde onderwerpen die van belang zijn bij een door het hof te nemen beslissing. (...)
Bij de raadsheer-commissaris van het Arnhemse hof is het beleid dat voorafgaand aan het verhoor de verdediging en de advocaat-generaal verzocht worden vragen in te dienen. Dit beleid dient drie praktische doeleinden. In de eerste plaats kan op die wijze beter inzicht verkregen worden in de duur van het verhoor, zodat een betere planning mogelijk is. In de tweede plaats kunnen vragen op relevantie worden beoordeeld. In de derde plaats biedt het de griffier de gelegenheid de vragen op te nemen in het concept proces-verbaal, zodat deze tijdens het verhoor niet gedicteerd hoeven te worden. Dit bevordert het (efficiënte) verloop van het verhoor.
Dit beleid heeft tot nu toe - voor zover het mijn ervaring betreft - niet tot problemen geleid, ook omdat ik - wederom tot nu toe - voorafgaande aan het verhoor niet belet heb dat er vragen gesteld zouden worden. Daarbij komt dat tijdens het verhoor de ruimte bestaat om de volgorde van de vragen aan te passen en aanvullende vragen te stellen.
Ik kan evenwel niet uitsluiten dat bij een groot aantal vragen waarvan mij de relevantie niet duidelijk is, ik contact opneem met de desbetreffende raadsman of -vrouw (of advocaat-generaal) en een toelichting vraag. Als ik na die toelichting nog steeds niet het nut van die vragen inzie, zal ik inderdaad niet toestaan dat die vragen tijdens het verhoor gesteld worden.
Deze werkwijze is efficiënter dan tijdens het verhoor met de vragensteller de discussie aan te gaan, omdat een dergelijke discussie het verhoor vertraagt (waardoor niet op tijd kan worden begonnen met de getuigenverhoren die daarna gepland staan), het de andere aanwezigen bij het verhoor ophoudt en het bovendien het verhoor voor de getuige onaangenamer maakt.
U krijgt tot 1 juli 2011 de gelegenheid om uw vragen in te dienen.
In geval u blijft weigeren, zullen de getuigen niet worden gehoord en dient u er rekening mee te houden dat het hof - in geval u hierin niet zou berusten - kan beslissen dat de verdediging geen gebruik heeft willen maken van de geboden mogelijkheid om getuigen te horen en daarom geen nieuwe mogelijkheid krijgt. (...).
Door de raadsman zijn ter zitting nieuwe argumenten aangevoerd voor het standpunt dat niet van de verdediging verlangd mag worden om voorafgaand aan verhoor van een getuige de vragen aan de raadsheer-commissaris te verstrekken. Die argumenten hebben er niet toe geleid dat het hof redenen heeft gezien om opnieuw te bepalen dat de getuigen gehoord moeten worden.
Het hof is namelijk niet van oordeel dat in geval de vragen van te voren dienen te worden overgelegd en de vragen door de raadsheer-commissaris worden beoordeeld op relevantie, sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Op grond van dit artikel heeft de verdediging een ondervragingsrecht en het zou kunnen dat als de verdediging belet wordt (bepaalde) relevante vragen te stellen er sprake is van een zodanige inperking van het ondervragingsrecht dat het recht op een eerlijk proces wordt geschonden. In deze zaak heeft de raadsheer-commissaris niet belet dat bepaalde vragen gesteld werden. Het vooraf indienen van de vragen, hoeft er geenszins toe te leiden dat het stellen van vragen wordt belet en het ondervragingsrecht wordt ingeperkt. Als de raadsheer-commissaris na bestudering van de vragen van oordeel is dat alle vragen gesteld mogen worden of dat alleen - in verband met een door de strafrechter te nemen beslissing - relevante vragen gesteld mogen worden is nog steeds sprake van een eerlijk proces. Het enkele feit dat de verdediging verplicht wordt om voorafgaande het getuigenverhoor de vragen in te dienen, levert (nog) geen inperking op van het ondervragingsrecht en dus ook geen schending op van het recht op een eerlijk proces. Waarbij van belang is dat, zoals in de geciteerde brief expliciet is vermeld, er ruimte is om de volgorde van te stellen vragen aan te passen en aanvullende vragen te stellen.
Het hof is verder van oordeel dat het overleggen van de vragenlijst voorafgaand aan het getuigenverhoor als voorwaarde voor het kunnen horen van de getuige, geen inbreuk maakt op het verschoningsrecht van de advocaat. De advocaat wordt namelijk niet verplicht vertrouwelijke informatie te verstrekken, maar slechts op een eerder moment dan tijdens het verhoor de vragenlijst over te leggen."