ECLI:NL:RBROT:2021:1148

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
ROT 20/1105
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid en toelage in bestuursrechtelijke zaak

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de korpschef van politie. Eiser was tijdelijk buitenformatief geplaatst en verzocht om in het aanstellingsbesluit op te nemen dat hij zonder sollicitatie zou worden geplaatst bij de formalisering van de afdeling. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer was, aangezien de afdeling niet geformaliseerd zou worden. Het beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast betoogde eiser dat hem een hogere toelage was toegezegd dan de € 150,00 die hij ontving. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er een vergissing was gemaakt door de plaatsvervangend directeur en dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat het beroep ten aanzien van de toelage ongegrond was.

De uitspraak werd gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, in aanwezigheid van griffier mr. P.F.H.M. Terstegge. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. drs. M. Hendriks,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. A.H.G.M. van den Boomen - Meeuwissen.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser tijdelijk buitenformatief geplaatst met behoud van zijn huidige functie en onder vermelding dat zijn rechtspositie ongewijzigd blijft.
Bij besluit van 16 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich via Skype laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is bij verweerder vanaf 6 augustus 2018 tijdelijk buitenformatief geplaatst in het kader van het programma / de afdeling Nieuwe Media Digitale Dienstverlening (NMDD), inmiddels de afdeling Digitaal Politiecontact (DPC).
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit – voor zover van belang – aangevuld met de bepaling dat eiser vanaf 6 augustus 2018 aanspraak maakt op een maandelijkse toelage van € 150,00 bruto gedurende de periode dat hij de rol van Product Coördinator Social Opsporing op grond van zijn buitenformatieve plaatsing vervult. Verder heeft verweerder het bestreden besluit gehandhaafd. In dat kader heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet is toegezegd dat hij zonder te solliciteren zou worden geplaatst in het geval van formalisering / inrichting van de afdeling waar hij buitenformatief is geplaatst en dat eiser niet is toegezegd dat hij een toelage van € 275,00 zou ontvangen.
Plaatsing zonder sollicitatie
3
3.1
Eiser betoogt dat hem is toegezegd dat hij bij formalisering van de afdeling DPC, waar hij buitenformatief is geplaatst, zonder sollicitatie zal worden geplaatst. Hij wil dat dit in het aanstellingsbesluit wordt opgenomen.
3.2
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat er voldoende procesbelang bestaat als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Alleen het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende (CRvB 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3357, 23 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3278 en 19 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:346).
3.3
Verweerder heeft in het verweerschrift en herhaaldelijk tijdens de zitting verklaard dat de afdeling DPC niet zal worden geformaliseerd. De werkzaamheden die eiser op deze afdeling heeft verricht zullen ergens anders, waarschijnlijk bij de Regionale Service Centra, worden ondergebracht. Eiser heeft in het beroepschrift en op zitting nadrukkelijk verklaard dat de toezegging is gedaan voor het geval de afdeling DPC zou worden geformaliseerd. Nu uit de verklaring van verweerder blijkt dat deze formalisering niet zal plaatsvinden, kan de door eiser betoogde toezegging nooit worden nagekomen. Dit leidt tot de conclusie dat het doel dat eiser nastreeft, de aanvulling van het aanstellingsbesluit met de door hem betoogde toezegging, bij de realisering daarvan voor hem geen feitelijke betekenis kan hebben. Eiser heeft dan ook geen procesbelang meer bij de behandeling van dit deel van zijn beroep.
3.4
Eiser heeft ter zitting betoogd dat het niet duidelijk is dat de afdeling DPC niet wordt geformaliseerd en verwees daartoe naar zijn toelage die nog tot 30 juni 2021 is verlengd. Gezien de toelichting hierover van verweerder ziet de rechtbank hierin geen reden om te twijfelen aan verweerders verklaring dat de afdeling DPC niet wordt geformaliseerd. De formalisering van deze afdeling is dan ook een dermate grote onzekere toekomstige gebeurtenis dat de rechtbank die niet in de beoordeling van deze procedure kan betrekken. Mocht verweerder alsnog tegen alle verwachtingen in besluiten tot de formalisering van de afdeling DPC en voorts besluiten eiser niet binnen die afdeling te plaatsen, kan eiser dan tegen dat besluit rechtsmiddelen aanwenden en zijn gronden naar voren brengen.
3.5
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van eiser op dit punt niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt niet toe aan de vraag of de door eiser betoogde toezegging daadwerkelijk aan hem is gedaan. Wel merkt de rechtbank op dat er geen enkele aanwijzing is dat verweerder onzorgvuldig met eiser zal omgaan bij het zoeken van een nieuwe plaats voor hem binnen de organisatie
.
4
Toelage
Vertrouwensbeginsel
4.1
Eiser betoogt dat de plaatsvervangend directeur hem heeft toegezegd dat hij een toelage van € 275,00 bruto per maand zou ontvangen en verwijst daarbij naar een verklaring van zijn collega [naam collega] ( [naam collega] ). Dat de plaatsvervangend directeur in het e-mailbericht van 12 juni 2018 spreekt van een toelage van € 150,00 bruto per maand berust volgens eiser op een vergissing. Van deze vergissing was eiser pas op 15 november 2019 op de hoogte.
4.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. De plaatsvervangend directeur geeft duidelijk in haar e-mailbericht van 12 juni 2018 aan dat zij met eiser een toelage van
€ 150,00 bruto heeft afgesproken. Ook in het e-mailbericht van 15 november 2019, waarmee de plaatsvervangend directeur het e-mailbericht van 12 juni 2018 naar eiser heeft doorgezonden, geeft de plaatsvervangend directeur aan dat dit de met eiser gemaakte afspraken zijn. Alleen de verklaring van collega [naam collega] dat eiser een toelage van € 275,00 is toegezegd, is voor de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de plaatsvervangend directeur een vergissing heeft gemaakt. Het e-mailbericht is immers duidelijk, verweerder betwist dat er een vergissing is gemaakt en in het dossier zijn verder geen stukken gevonden waaruit blijkt dat eiser een toelage van € 275,00 is toegezegd.
Gelijkheidsbeginsel
5
5.1
Eiser betoogt dat er sprake is van twee gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Volgens eiser verrichten hij en collega [naam collega] precies dezelfde werkzaamheden en is er geen rechtvaardiging voor het feit dat collega [naam collega] daarvoor een toelage van
€ 275,00 ontvangt en eiser zelf een toelage van € 150,00.
5.2
Verweerder heeft in het verweerschrift en op zitting toegelicht dat eiser per
6 augustus 2018 vanuit een andere uitgangspositie en in een andere rol met andere werkzaamheden is geplaatst dan de rol waarin collega [naam collega] vanaf 1 november 2015 is geplaatst. Collega [naam collega] kwam vanuit de functie senior tactische opsporing en is als project-leider Webcare voor het landelijke programma Social Media bij DPC gaan werken. Eiser kwam vanuit de functie van senior GGP en is als product coördinator sociale opsporing bij DPC gaan werken. Dat eiser deze rol bij zijn komst bij DPC is toegekend blijkt ook uit het e-mailbericht van 12 juni 2018 van de plaatsvervangend directeur waarin zij die rol nadrukkelijk noemt. Ook uit de verklaring van collega [naam collega] blijkt dat in ieder geval tot 21 februari 2019 de werkzaamheden van [naam collega] en die van eiser verschillend waren.
5.3
Over de situatie daarna heeft verweerder erkend dat eiser en collega [naam collega] dezelfde werkzaamheden zijn gaan uitvoeren, maar dan wel pas sinds september 2019. Ook is eiser volgens verweerder niet de rol van projectleider gaan vervullen waardoor een toelage van
€ 275,00 gerechtvaardigd zou zijn, maar is collega [naam collega] net als eiser gaan coördineren. Alles overziend vindt de rechtbank deze toelichting van verweerder niet op voorhand ongeloofwaardig. De verklaring van collega [naam collega] alleen is niet genoeg om eisers betoog, dat ook hij als projectleider werkzaam zou zijn, aannemelijk te maken. Los van de vraag wanneer precies eiser en collega [naam collega] dezelfde coördinerende werkzaamheden zijn gaan uitvoeren, geldt voor collega [naam collega] dat hij vanuit de rol van projectleider coördinerende werkzaamheden is gaan doen, dat hij vanuit die rol nog een hogere toelage krijgt en dat verweerder op zitting heeft aangegeven aanleiding te zien om naar die toelage te kijken, nu coördinerende werkzaamheden geen toelage van € 275,00 rechtvaardigen. Eiser komt daarentegen niet vanuit deze rol en is coördinerende werkzaamheden blijven verrichten.
5.4
Dit geheel maakt dat de rechtbank niet is gebleken dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur heeft gehandeld.
Conclusie
6
6.1
Het beroep ten aanzien van de toelage is ongegrond.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep:
  • voor zover dat ziet op de plaatsing zonder sollicitatie niet-ontvankelijk;
  • voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter,
in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.