ECLI:NL:CRVB:2020:346
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep AOW-pensioen en procesbelang bij scheiding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat zijn AOW-pensioen verlaagde naar de norm voor gehuwden. Dit besluit was genomen na huisbezoeken die moesten vaststellen of appellant en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven. De Svb concludeerde dat dit niet het geval was, wat leidde tot de verlaging van het pensioen. Appellant stelde dat hij en zijn echtgenote wel degelijk duurzaam gescheiden leven en dat hij recht heeft op het AOW-pensioen voor alleenstaanden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang, omdat het door appellant nagestreefde doel al was bereikt met een nieuw besluit van de Svb. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant geen voldoende procesbelang had, omdat zijn verzoek om een uitspraak over de hoogte van zijn AOW-pensioen in de toekomst een onzekere gebeurtenis betreft die niet in deze procedure kon worden beoordeeld. De Raad benadrukte dat een louter principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.