2.3.Onderhoudsbijdrage
2.3.1.De vrouw verzoekt een partnerbijdrage van € 4.047,- netto per maand vast te stellen.
2.3.2.De man voert gemotiveerd verweer.
2.3.3.Zoals in de beschikking van 16 april 2021 is geoordeeld, zal de rechtbank de ingangsdatum bepalen op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten 25 februari 2021.
2.3.4.De vrouw stelt haar behoefte primair op basis van de door haar overgelegde behoeftelijst gebaseerd op de uitgaven in 2017 op een bedrag van € 14.872,49 per maand. Haar aanvullende behoefte heeft zij niet gesteld. Subsidiair stelt zij haar behoefte op basis van de hofnorm op een bedrag van € 5.639,- per maand in 2018 en haar aanvullende behoefte op een bedrag van € 4.407,- netto per maand. De vrouw heeft bij bericht van 8 maart 2021 als productie 39 de kosten van het gezin overgelegd en als productie 41 haar behoeftelijst. De rechtbank volgt de man in zijn verweer dat er teveel vermenging van de kosten van het gezin in deze behoeftelijst waar te nemen is waardoor de behoefte van alleen de vrouw op basis van deze lijst niet te bepalen is. De rechtbank zal de behoefte van de vrouw dan ook aan de hand van de hofnorm berekenen. Dit houdt in dat de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbare gezinsinkomen (hierna: NBGI) tijdens het huwelijk, aangezien een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder uit is dan een gehuwde.
2.3.5.De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man op 23 december 2018 de echtelijke woning heeft verlaten. Partijen hebben dus tot die tijd in gezinsverband samengeleefd, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2018.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het NBGI ten tijde van het huwelijk.
2.3.6.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man over het jaar 2018 op € 6.952,- per maand, waarbij rekening is gehouden met:
- het inkomen als DGA van [naam bedrijf 1] op basis van de jaaropgave 2017 ter hoogte van € 43.562,-. Gesteld noch gebleken is dat het inkomen in 2018 hiervan afweek;
- het vakantiegeld van € 3.485,- per jaar gelet op de stelling van de man dat hij dit ontving bovenop voornoemd inkomen per jaar, zoals opgenomen in de door hem tijdens de mondelinge behandeling overgelegde draagkrachtberekening;
- de door de man opgevoerde premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 4.396,- per jaar, omdat deze redelijk en fiscaal aftrekbaar zijn;
- de onttrekkingen van de rekening-courant in 2018 van € 31.724,- netto per jaar. Uit het fiscaal rapport 2018 van [naam bedrijf 3] te [plaatsnaam] blijkt dat de rekening-courant aan de directie in privé-uitgaven voornoemd bedrag bedroeg. De rechtbank is van oordeel dat deze onttrekkingen voor het bepalen van de behoefte van belang zijn, omdat partijen hiervan ten tijde van het huwelijk hebben geleefd. De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag ten goede is gekomen aan het gezin;
- de huurpenningen van € 21.495,- netto per jaar. Rekening is gehouden met de huurpenningen van de [adres 3] van € 1.800,- per maand, de [adres 2] van € 1.500,- per maand en de [adres 5] van € 282,50 (= € 3.583,- netto per maand x 12 maanden : 2). De rechtbank zal zowel aan de zijde van de man als aan de zijde van de vrouw rekening houden met de helft van de totale huurpenningen, omdat uit de overgelegde stukken is gebleken dat de huurpenningen zowel op de gezamenlijke rekening, de rekening van de man en de rekening van de vrouw werden gestort. Gelet op rechtsoverweging 2.2.23. wordt voor het verleden geen rekening gehouden met de huurpenningen voor de [adres 4] . Gelet op wat in r.o. 2.2.8. en 2.2.25. is overwogen, wordt (in al de na te noemen berekeningen) geen rekening gehouden met kosten uit verhuur van deze woningen;
- de algemene heffingskorting en de arbeidskorting zijn in aanmerking genomen.
Geen rekening is gehouden met:
- inkomsten uit zwart geld. Dat, zoals de vrouw stelt, de man inkomsten uit zwart geld heeft, is door hem gemotiveerd betwist en de vrouw heeft in het licht van deze betwisting haar stellingen op dit punt onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd;
- de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.);
- premies ten behoeve van de door hem zelf getroffen pensioenvoorziening van € 2.179,- per jaar, omdat de man deze last in het licht van de betwisting door de vrouw niet met stukken heeft onderbouwd.
2.3.7.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de vrouw over het jaar 2018 op € 3.823,- per maand, rekening is gehouden met:
- het inkomen uit dienstverband bij [naam bedrijf 1] op basis van de jaaropgaven 2019 en 2020, aangezien niet gesteld of gebleken is dat het inkomen in 2018 hiervan afweek, ter hoogte van € 31.322,- per jaar;
- de huurpenningen van € 21.495,- netto per jaar;
- de algemene heffingskorting en de arbeidskorting zijn in aanmerking genomen.
Geen rekening is gehouden met:
- vakantiegeld. Anders dan de man stelt, is niet gebleken dat de vrouw bovenop voornoemd jaarinkomen nog vakantiegeld ontving.
2.3.8.Aan de hand van deze gegevens becijfert de rechtbank het in dit kader relevante NBGI op (€ 6.952,- + € 3.823,- =) € 10.775,- per maand. De kosten van de kinderen in 2018 worden in mindering gebracht op het NBGI. Op grond van voornoemd NBGI en de leeftijd van de kinderen in 2018, bepaalt de rechtbank de kosten van de kinderen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport), zoals deze vanaf 1 januari 2013 luiden, en de tabel eigen aandeel kosten kinderen, die is opgenomen als bijlage bij voormeld rapport, op een bedrag van € 1.420,- per maand. Dan resteert een bedrag van € 9.355,- per maand, waarvan 60% ofwel een bedrag van afgerond € 5.613,- per maand kan worden beschouwd als netto-behoefte van de vrouw aan alimentatie in 2018. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de huwelijksgerelateerde netto behoefte van de vrouw € 6.044,- per maand.
2.3.9.Op de netto behoefte van de vrouw moet haar huidige NBI in mindering worden gebracht om haar netto aanvullende behoefte te bepalen.
2.3.10.De rechtbank berekent het huidige NBI van de vrouw aan de hand van de volgende gegevens (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening):
- het inkomen uit dienstverband bij [naam bedrijf 1] op basis van de jaaropgave 2020 ter hoogte van € 31.322,- per jaar. De rechtbank gaat uit van voornoemd inkomen, omdat de vrouw nog steeds in dienst is bij [naam bedrijf 1] en onbekend is wanneer het dienstverband van de vrouw wordt beëindigd. Mogelijk zal hierover nog een andere procedure moeten plaatsvinden. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw tot die tijd nog voornoemd inkomen van [naam bedrijf 1] ontvangt;
- het eigenwoningforfait van € 2.184,-. Aan de zijde van de vrouw wordt voor de berekening van haar huidige inkomen net zoals hieronder aan de zijde van de man, rekening gehouden met voornoemd eigenwoningforfait omdat de woning aan de [adres 2] aan de vrouw wordt toegedeeld. De rechtbank heeft het bedrag gelijkgesteld aan het eigenwoningforfait dat de man in zijn tijdens de mondelinge behandeling overgelegde draagkrachtberekening onweersproken heeft opgevoerd. Nu de vrouw als gevolg van de finale verrekening voldoende middelen ontvangt om de hypotheek af te lossen, wordt met een bedrag aan hypotheekrente geen rekening gehouden.
- de huurpenningen
van 25 februari 2021 tot 1 mei 2021 van € 24.495,- netto per jaar.
Rekening is gehouden met de huurpenningen van de [adres 3] van € 2.300,- per maand, de [adres 2] van € 1.500,- per maand en de [adres 5] van € 282,50 per maand (= € 4.083,- netto per maand x 12 maanden : 2). De rechtbank zal zowel aan de zijde van de man als aan de zijde van de vrouw rekening houden met de helft van deze huurpenningen, omdat uit de finale verrekening blijkt dat de vrouw deze vanaf 25 februari 2021 tot 21 oktober 2021 alsnog ontvangt;
van 1 mei 2021 tot 21 oktober 2021 van € 24.726,- netto per jaar.
Rekening is gehouden met de huurpenningen van de [adres 3] van € 2.300,- per maand, de [adres 2] van € 1.500,- per maand en de [adres 5] van € 321,- per maand (= € 4.121,- netto per maand x 12 maanden : 2);
vanaf 21 oktober 2021 van € 0,- per jaar.
De vrouw heeft vanaf 21 oktober 2021 geen recht meer op huurpenningen uit de verhuur van de woningen aan de [adres 3] , de [adres 4] en de [adres 5] . Ook wordt geen rekening gehouden met huurpenningen die de vrouw mogelijk gaat ontvangen uit de aan haar toegedeelde woning aan de [adres 2] . Onbekend is of de vrouw in deze woning gaat wonen of deze woning blijft verhuren. Wanneer de vrouw de woning blijft verhuren, moet zij een andere woning kopen of huren en hieraan zijn ook weer kosten verbonden. De eventuele huurinkomsten en hypotheek- of huurlasten voor de woning waarin zij verblijft vallen dan tegen elkaar weg;
- de algemene heffingskorting en de arbeidskorting zijn in aanmerking genomen.
Geen rekening is gehouden met:
- enig bedrag aan vakantiegeld. Anders dan de man stelt, is niet gebleken dat de vrouw bovenop voornoemd jaarinkomen ook nog vakantiegeld ontving.
Het NBI van de vrouw bedraagt zonder rekening te houden met enig bedrag aan
partnerbijdrage van 25 februari 2021 tot 1 mei 2021 € 4.131,- per maand, van
1 mei 2021 tot 21 oktober 2021 € 4.150,- per maand en vanaf 21 oktober 2021 € 2.089,- per maand.
2.3.11.Gelet op bovenstaande gegevens is het NBI van de vrouw vanaf het moment dat zij
een partnerbijdrage ontvangt (wegens correctie op de heffingskortingen en
inkomensafhankelijke bijdrage ZVW) van 25 februari 2021 tot 1 mei 2021 € 4.209,- per maand, van 1 mei 2021 tot 21 oktober 2021 € 4.228,- per maand en vanaf 21 oktober 2021 € 2.168,- per maand. De aanvullende behoefte van de vrouw is dan van 25 februari 2021 tot 1 mei 2021 € 1.835,- netto per maand ofwel € 3.496,- bruto per maand, van 1 mei 2021 tot 21 oktober 2021 € 1.816,- netto per maand ofwel € 3.458,- bruto per maand en vanaf
21 oktober 2021 € 3.876,- netto per maand ofwel € 7.538,- bruto per maand.
2.3.12.De man voert aan dat de vrouw in eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.
2.3.13.De vrouw betwist dit gemotiveerd.
2.3.14.De rechtbank is van oordeel, zoals hierboven al is geoordeeld, dat niet bekend is wanneer het dienstverband van de vrouw bij [naam bedrijf 1] wordt beëindigd. Zolang de vrouw nog een inkomen uit arbeid heeft, voorziet zij gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud. De man stelt echter dat de vrouw op dit moment niet haar volledige verdiencapaciteit benut. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw haar HBO-opleiding toegepaste psychologie, anders dan de man stelt, nog niet heeft afgerond. Het door de man overgelegde HBO-diploma bevat geen handtekeningen. Voorts heeft de vrouw aan de hand van de door haar overgelegde handgeschreven brieven van de man onweersproken gesteld dat zich in het verleden veel tussen partijen heeft afgespeeld. Zij stelt dat zij hier nog steeds last van heeft. Dat is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat partijen lang gehuwd zijn geweest en de financiële afwikkeling van de echtscheiding tot veel discussie tussen hen heeft geleid, met alle stress van dien.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden nu niet van de vrouw verwacht kan worden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Waarschijnlijk kan de vrouw dit in de toekomst wel, maar dan moet eerst de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen plaatsvinden, waardoor er rust en ruimte voor de vrouw gecreëerd wordt om te herstellen en haar HBO-opleiding af te ronden. De rechtbank volgt de man niet in zijn verweer dat van de vrouw moet worden verwacht dat zij inteert op haar vermogen. Partijen zullen uit de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime beiden een even groot bedrag ontvangen. Deze omstandigheid maakt dat het de rechtbank het niet redelijk acht, mede gelet op het feit dat de man ook geen andere omstandigheden heeft gesteld, dat de vrouw op dat bedrag zou moeten interen en de man niet.
2.3.15.De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
2.3.16.De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in Tremarapport.
2.3.17.De rechtbank berekent het huidige NBI van de man aan de hand van de volgende gegevens (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening):
- het inkomen als DGA van [naam bedrijf 1] op basis van de jaaropgave 2020 ter hoogte van € 64.800,-;
- het eigenwoningforfait van € 2.184,-. Aan de zijde van de man wordt voor de berekening van zijn huidige inkomen, net zoals aan de zijde van de vrouw, rekening gehouden met voornoemd eigenwoningforfait omdat de woning aan de [adres 1] in eigendom is van de man en als zijn woonhuis zal dienen;
- de door de man opgevoerde premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 4.396,- per jaar, omdat deze redelijk en fiscaal aftrekbaar zijn;
- de onttrekkingen van de rekening-courant van € 31.724,- netto per jaar. Uit het fiscaal rapport 2018 en 2019 van [naam bedrijf 3] te [plaatsnaam] blijkt dat de rekening-courant aan de directie in privé-uitgaven € 31.724,- in 2018 en € 68.044,- in 2019 bedroeg. Hoewel de onttrekking in 2019 het dubbele is van 2018, wordt er voor het huidige inkomen van de man eveneens uitgegaan van een bedrag van € 31.724,-. Omdat partijen in 2019 gescheiden van elkaar woonden, zijn de lasten verdubbeld. Hoewel de stelling van de man dat een rekening-courant een schuld is met een terugbetalingsverplichting, in beginsel juist is, is de rechtbank van oordeel dat gelet op het eigen vermogen van de B.V. , het positieve resultaat in de B.V. en het gegeven dat de man ieder jaar gelden uit zijn rekening-courant opneemt, sprake is van een bestendig patroon om het inkomen van de man aan te vullen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag ten goede komt aan de man;
- de huurpenningen
van 25 februari 2021 tot 1 mei 2021 van € 24.495,- netto per jaar.
Rekening is gehouden met de huurpenningen van de [adres 3] van € 2.300,- per maand, de [adres 2] van € 1.500,- per maand en de [adres 5] van € 282,50 (= € 4.083,- netto per maand x 12 maanden : 2);
van 1 mei 2021 tot 21 oktober 2021 van € 24.726,- netto per jaar.
Rekening is gehouden met de huurpenningen van de [adres 3] van € 2.300,- per maand, de [adres 2] van € 1.500,- per maand en de [adres 5] van € 321,- per maand (= € 4.121,- netto per maand x 12 maanden : 2);
vanaf 21 oktober 2021 van € 34.842,- netto per jaar.
Rekening is gehouden met de huurpenningen van de [adres 3] van € 2.300,- per maand, de [adres 4] van € 282,50 per maand, de [adres 5] van € 321,- per maand (= € 2.904,- netto per maand x 12 maanden). Geen rekening is gehouden met de huurpenningen van de [adres 2] , omdat deze woning vanaf 18 oktober wordt toegedeeld aan de vrouw. Wel wordt voor de toekomst, gelet op het verweer van de vrouw dat de woning aan de [adres 4] verwijtbaar leeg staat omdat de woning tijdens de samenleving altijd verhuurd is geweest en dit gelet op de huidige krapte op de woningmarkt weer mogelijk moet zijn, rekening gehouden met voornoemde huurpenningen.
- de algemene heffingskorting en de arbeidskorting zijn in aanmerking genomen.
Geen rekening is gehouden met:
- inkomsten uit zwart geld;
- premies ten behoeve van de door hem zelf getroffen pensioenvoorziening van € 2.179,- per jaar.
Het NBI van de man bedraagt van 25 februari 2021 tot 1 mei 2021 € 8.384,- per maand, van 1 mei 2021 tot 21 oktober 2021 € 8.404,- per maand en vanaf 21 oktober 2021
€ 9.247,- per maand.
2.3.18.De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man de navolgende, niet betwiste maandelijkse lasten in mindering op het hiervoor berekende netto besteedbaar inkomen:
- het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 1.079,-;
- de woonlasten van € 0,-, de overige eigenaarslasten, die worden gesteld op € 95,- verminderd met de gemiddelde basishuur van € 95,-;
- de ziektekosten van € 148,-, bestaande uit de premie voor een zorgverzekering, inclusief aanvullende verzekeringen, van € 150,-, verminderd met het al in de bijstandsnorm begrepen deel van de ziektekosten van € 34,- voor een alleenstaande, en vermeerderd met het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden van € 32,- per maand;
- de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 366,-.
2.3.19.Ten aanzien van betwiste last van de kosten van rechtsbijstand van € 114,- per maand overweegt de rechtbank als volgt. In het algemeen vormen kosten van rechtsbijstand, gemaakt in het kader van een familierechtelijke procedure, niet een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting. Dit kan anders zijn in bijzondere omstandigheden. De man heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. De rechtbank wijst het verzoek van de man daarom af en houdt aan de zijde van de man geen rekening met kosten van rechtsbijstand.
2.3.20.Uit het voorgaande volgt dat het draagkrachtloos inkomen van de man:
-van 25 februari 2021 tot 1 mei 2021 in totaal € 1.593,- per maand bedraagt, zodat een draagkrachtruimte van € 6.791,- per maand resteert, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. Van deze draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor de kinder- en partnerbijdrage, zijnde een bedrag van € 4.075,- per maand;
-van 1 mei 2021 tot 21 oktober 2021 in totaal € 1.593,- per maand bedraagt, zodat een draagkrachtruimte van € 6.811,- per maand resteert, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. Van deze draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor de kinder- en partnerbijdrage, zijnde een bedrag van € 4.087,- per maand;
-vanaf 21 oktober 2021 in totaal € 1.593,- per maand bedraagt, zodat een draagkrachtruimte van € 7.654,- per maand resteert, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. Van deze draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor de kinder- en partnerbijdrage, zijnde een bedrag van € 4.592,- per maand.
2.3.21.Hierop moet een bedrag van € 670,- per maand in mindering worden gebracht voor de door de man te betalen kinderbijdrage voor [naam kind 1] . Gelet op de zorgregeling die in de beschikking van 16 april 2021 is opgenomen, gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld drie dagen per week de zorg heeft voor [naam kind 1] . Hierbij hoort een zorgkorting van 35% waardoor de zorgkorting € 235,- per maand bedraagt.
2.3.22.De rechtbank heeft bij beschikking van 16 april 2021 geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor [naam kind 2] aan de man opgelegd, omdat [naam kind 2] jongmeerderjarig is en de vrouw niet heeft gemachtigd om namens hem op te treden in deze procedure. Gebleken is dat de man feitelijk wel kosten voor [naam kind 2] voldoet. Ten aanzien van de kosten van levensonderhoud en studie van [naam kind 2] , zal de rechtbank daarom aan de zijde van de man rekening houden met een bedrag van 35% van de WSF-norm. De man heeft in zijn pleitnotitie onweersproken gesteld dat de WSF-norm € 535,61 per maand bedraagt. De rechtbank zal daarom aan de zijde van de man rekening houden met een bedrag van € 187,- per maand.
2.3.23.Na aftrek van de door de man te betalen kinderbijdrage voor [naam kind 1] van € 670,-, de zorgkorting voor [naam kind 1] van € 235,- en de bijdrage voor [naam kind 2] van € 187,- (totaal € 1.092,-) resteert:
-van 25 februari 2021 tot 1 mei 2021 een bedrag van € 2.983,- netto per maand, ofwel € 4.683,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening;
-van 1 mei 2021 tot 21 oktober 2021 een bedrag van € 2.995,- netto per maand, ofwel € 4.695,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening;
-vanaf 21 oktober 2021 een bedrag van € 3.500,- netto per maand, ofwel € 5.200,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
2.3.24.De man verzoekt de rechtbank een zogenaamde “jus”-vergelijking te maken, zodat de rechtbank de financiële situatie van partijen op basis van ieders inkomen en lasten zal vergelijken. Ten behoeve van deze “jus”-vergelijking zal hieronder de draagkracht van de vrouw worden bepaald.
2.3.25.Voor het huidige NBI van de vrouw wordt verwezen naar r.o. 2.3.10.
2.3.26.De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de vrouw de navolgende, niet betwiste maandelijkse lasten in mindering op het hiervoor berekende netto besteedbaar inkomen:
- het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 1.079,-;
- de woonlasten van € 0,-, de overige eigenaarslasten, die worden gesteld op € 95,- verminderd met de gemiddelde basishuur van € 95,-;
- de ziektekosten van € 148,-, bestaande uit de premie voor een zorgverzekering, inclusief aanvullende verzekeringen, van € 150,-, verminderd met het al in de bijstandsnorm begrepen deel van de ziektekosten van € 34,- voor een alleenstaande, en vermeerderd met het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden van € 32,- per maand.
2.3.27.Uit deze berekening volgt dat partijen:
- van 25 februari 2021 tot 1 mei 2021 een gelijke vrije ruimte hebben bij een partnerbijdrage van € 2.568,- bruto per maand;
- van 1 mei 2021 tot 21 oktober 2021 een gelijke vrije ruimte hebben bij een partnerbijdrage van € 2.568,- bruto per maand;
- vanaf 21 oktober 2021 een gelijke vrije ruimte hebben bij een partnerbijdrage van € 4.877,- bruto per maand.
Deze bedragen acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de partnerbijdrage hierop wordt vastgesteld.
2.3.28.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.