2.5Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en – conform het voorgenomen besluit – eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,32% (klasse 35-80%).
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid het maatmaninkomen te laag is vastgesteld. Eiser verwijst daartoe naar artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit). Hieruit volgt volgens eiser dat bij het vaststellen van het maatmaninkomen uitgegaan dient te worden van het inkomen dat is afgesproken en vastgelegd in de arbeidsovereenkomst van 14 oktober 2013. Voor de toepassing van artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit is volgens eiser slechts vereist dat hij aantoont dat hij recht had op een hoger loon. Dat de uitbetaling van het loon deels is verlegd naar een moment dat het financieel beter zou gaan met het bedrijf, doet aan de loonafspraak niet af.
Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat verweerder ten onrechte artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit analoog toepast op artikel 7a van het Schattingsbesluit. Verder is eiser van mening dat de nota van toelichting, behorend bij het Schattingsbesluit, niet van toepassing is. Na aanpassing van het maatmanloon zou er ook nog indexering plaats moeten vinden.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het maatmaninkomen op juiste wijze is vastgesteld. Volgens verweerder is het uitgangspunt bij het bepalen van het inkomensverlies bij ziekte het feitelijk genoten loon dat de verzekerde ontving voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid.
5. Op grond van artikel 1 van de Wet WIA wordt voor de toepassing van die wet en de daarop berustende bepalingen onder maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit wordt het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA, bepaald door het loon dat de verzekerde met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend, te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Op grond van het derde lid van dat artikel wordt een andere periode van maximaal één jaar vastgesteld waarover het inkomen en het aantal uren van de maatgevende arbeid in aanmerking worden genomen, indien in het refertejaar geen sprake is van maatgevende arbeid of van arbeid van een urenomvang die niet maatgevend is.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) volgt dat bij het bepalen van het inkomensverlies wegens ziekte het feitelijk genoten loon dat betrokkene ontving voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid uitgangspunt is (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BI3128 en ECLI:NL:CRVB:2012:BW3706). Op grond van artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit kan bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA, loon in aanmerking worden genomen, waarvan geen opgave is gedaan in de aangiftetijdvakken in het refertejaar, indien de verzekerde aantoont dat hij daarop wel recht had in die aangiftetijdvakken. In de nota van toelichting bij het Schattingsbesluit is daarover vermeld:
“In het vijfde lid is een bepaling opgenomen, die aansluit bij artikel 2, vierde lid, van het BDR, waarin wordt bepaald, dat bij het bepalen van het loon ook loonbestanddelen worden meegenomen, waarvan vaststaat, dat de werknemer daar recht op heeft, maar die nog niet geïnd zijn door de werknemer, omdat de werkgever die bijvoorbeeld nog nader dient vast te stellen. Uitgaande van het beginsel van «loon in» zouden deze loonbestanddelen niet worden meegenomen bij de bepaling van het loon in het referte jaar. Als de werknemer aantoont, dat hiervan sprake is, kan het UWV dit wel meenemen. In het vijfde lid wordt in deze lijn geregeld dat loon in aanmerking kan worden genomen, waarvan geen opgave is gedaan in de aangiftetijdvakken in het refertejaar, indien de verzekerde aantoont, dat hij daarop wel recht had in die aangiftetijdvakken.”
Het in de nota van toelichting bij het Schattingsbesluit genoemde artikel 2, vierde lid, van het tot 1 juni 2013 geldende Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen bepaalt dat onder loon mede wordt begrepen, het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar, maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dat Besluit wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. In de nota van toelichting bij artikel 2, vierde lid, is daarover vermeld:
“Het komt voor dat in het refertejaar recht op loon bestaat, doch dat loon (nog) niet inbaar is. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een situatie waarbij de werkgever niet meer aanwezig is. Om te voorkomen dat loon waar de werknemer wel recht op heeft maar dat niet wordt uitbetaald, bijvoorbeeld in de situatie dat de werkgever met de noorderzon is vertrokken, het dagloon van de werknemer negatief wordt beïnvloed, is in dit vierde lid bepaald dat onder loon mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Zulk loon wordt dus in het dagloon meegerekend.”
De Raad heeft in zijn uitspraak van 22 augustus 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3156) overwogen dat voor de toepassing van artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (en ook voor artikel 15, tweede lid, van het sinds 2013 geldende Dagloonbesluit werknemersverzekeringen) is vereist dat de werknemer heeft aangetoond dat hij op niet mis te verstane wijze de werkgever in het refertejaar heeft gemaand het (nog) vorderbare loon uit te keren. 6. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat het refertejaar loopt van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017. Ook niet in geschil is dat eiser vanaf 14 oktober 2013 tot en met 31 oktober 2013 een SV-loon van € 4.250,- bruto per maand en vanaf 1 november 2013 tot einde dienstverband een SV-loon van € 3.400,- bruto per maand heeft ontvangen. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of verweerder terecht heeft geweigerd het eerder vastgestelde dagloon aan te passen.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat een onjuist loon in aanmerking is genomen voor het bepalen van het maatmanloon een arbeidsovereenkomst van 14 oktober 2013 overgelegd. Eiser had derhalve recht op betaling van een hoger loon over het refertejaar dan hij daadwerkelijk heeft genoten en in de polis administratie is opgenomen. In de jaren 2013 tot en met 2019 heeft eiser echter nooit aanspraak gemaakt op het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen loon en hij heeft zijn werkgever ook niet gemaand dit loon te betalen. Pas in 2020, dus enkele jaren na afloop van het refertejaar, heeft eiser zijn werkgever gemaand met betrekking tot niet betaald loon zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst van 2013. Eiser heeft met zijn werkgever uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst gesloten waarna er nog een betaling is gevolgd en aanpassing van de salarisspecificaties, die ook door verweerder verwerkt zijn bij de berekening van het maatmaninkomen. Gelet op het voorgaande was er geen sprake van een loonvordering die in het refertejaar vorderbaar maar niet inbaar was. Voor het in aanmerking nemen van het verschil tussen het overeengekomen salaris en het (uiteindelijke) SV-loon bij het berekenen van het maatmaninkomen is op grond van artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit daarom geen ruimte.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.