ECLI:NL:RBROT:2021:10336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/615828 / HA ZA 21-283
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake executoriale kracht proces-verbaal wettelijke schuldsanering en uitleg leningsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen meerdere eiseressen, waaronder de vennootschap onder firma Horeca Crowdfunding Nederland, en twee gedaagden, waarvan één niet verschenen was. De eiseressen vorderden betaling van een bedrag van € 35.404,96, voortvloeiend uit een leningsovereenkomst die was aangegaan voor de financiering van een horecazaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde die niet verschenen was, correct was opgeroepen en heeft verstek verleend. De vorderingen tegen deze gedaagde zijn toegewezen, omdat deze niet had weersproken dat de vorderingen onrechtmatig of ongegrond waren.

Wat betreft de andere gedaagde, Modus Vivendi q.q., heeft de rechtbank de ontvankelijkheid van de eiseressen beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen ontvankelijk waren in hun vorderingen tegen deze gedaagde, ondanks dat er een proces-verbaal van een verificatievergadering was dat als executoriale titel kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de erkenning van de vordering door de gedaagde in het proces-verbaal geen executoriale titel opleverde voor de daarin opgenomen vorderingen, omdat de wettelijke schuldsanering geen schone lei had verleend.

De rechtbank heeft uiteindelijk de vorderingen van de eiseressen tegen Modus Vivendi q.q. afgewezen, terwijl de vorderingen tegen de andere gedaagde zijn toegewezen. De proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen, waarbij de rechtbank de kosten aan beide zijden heeft begroot.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/615828 / HA ZA 21-283
Vonnis van 20 oktober 2021
in de zaak van:

1..de vennootschap onder firma

HORECA CROWDFUNDING NEDERLAND,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOSPITALITY CONCEPT GROUP B.V.,
gevestigd te Berken en Rodenrijs,
eiseres,

3..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

I.M. HOSPITALITY B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eiseres,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOG B.V.,
gevestigd te Voorburg,
eiseres,
advocaat eiseressen: mr. M.W.G. Koopmans,
tegen:

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[naam gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
niet verschenen,

2..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MODUS VIVENDI MEERDERJARIGENBEWIND B.V.,
handelend in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[naam 1],
gevestigd te Zwijndrecht,
advocaat: mr. I.P. van Rossen.
Partijen worden hierna ook HCN c.s. (eiseressen), [naam gedaagde] en Modus Vivendi q.q. genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de exploten van dagvaarding van 23 maart 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord van 19 mei 2021, namens Modus Vivendi q.q., met producties;
- de brieven van 14 juni 2021 waarbij HCN c.s. en Modus Vivendi q.q. zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 3 september 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 september 2021 en de daarin genoemde nader ingediende spreekaantekeningen van partijen.
1.2
De rechtbank heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
De vennootschap onder firma ‘Horeca Crowdfunding Nederland’ drijft een onderneming welke het tot stand komen van geldleningsovereenkomsten faciliteert tussen investeerders en ondernemers in de horeca. Eiseressen 2, 3 en 4 zijn haar vennoten.
2.2
[naam gedaagde] was bestuurder van [naam horecazaak] ( [naam horecazaak] ), een lunchroom in [vestigingsplaats horecazaak] . [naam 1] ( [naam 1] ) is enig bestuurder van [naam gedaagde] (hierna samen: [naam 1] c.s.).
2.3
In april 2017 is in het kader van een financiering voor de uitbreiding (verbouwing) van [naam horecazaak] , een leningsovereenkomst tot stand gekomen, welke voor zover thans van belang de volgende bepalingen en passages bevat. (De cursief weergegeven passages zijn handgeschreven).

Leningovereenkomst
(…)
De ondergetekenden:
A) [naam horecazaak] gevestigd te [vestigingsplaats horecazaak] (…)
En in deze wettelijk vertegenwoordigd door de volgende bestuurders:
B1) [naam gedaagde] , gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] (…) in deze wettelijk vertegenwoordigd door haar enig bestuurder: [naam 1] (…)
Bestuurder/vennoot van de hiervoor onder A) genoemde onderneming
[naam horecazaak] , voornoemd, als mede haar bestuurder(s)/vennoot/vennoten hierna (zowel tezamen als ieder afzonderlijk) te noemen: “
schuldenaar”, verklaren ieder wegens ter leen ontvangen gelden ten behoeve van de onderneming van [naam horecazaak] , voornoemd, te hebben ontvangen van – en
Hoofdelijkschuldig te zijn aan:
Horeca Crowdfunding Nederland (…)
hierna te noemen:”
schuldeiser”,
een geldsom van € 50.000,00 hierna te noemen “
hoofdsom
onder de navolgende tussen partijen overeengekomen bepalingen:
(…)
Getekend te
’s-Gravenhageop
12 april 2017
Namens Schuldenaar A:
[naam horecazaak]gevestigd te
[vestigingsplaats horecazaak]
Naam bestuurder B1)
[naam gedaagde] namens deze [naam 1]
(
handtekening) (
handtekening)
……………………………………………………………………………………………….
(handtekening bestuurder B1)
handtekening [naam 1] (in privé)
Namens Schuldeisers: Horeca Crowdfunding Nederland (…)
Getekend te Rotterdam op 5 april 2017
Naam bestuurder Horeca Crowdfunding Nederland:
(…)”.
2.4
Op 2 mei 2017 is de hoofdsom van € 50.000,00 (minus een provisiebedrag) ter beschikking gesteld. In 2017 en 2018 hebben in het kader van de leningsovereenkomst een aantal terugbetalingen plaatsgevonden.
2.5
Op 18 september 2018 is [naam horecazaak] failliet verklaard. Op 9 januari 2019 is op [naam 1] de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) van toepassing verklaard met benoeming van [naam 2] tot bewindvoerder.
2.6
Bij beschikking van 17 februari 2020 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam 1] onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden en is Modus Vivendi Meerderjarigenbewind B.V. benoemd tot bewindvoerder.
2.7
Bij brief van 28 juli 2020 heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Rotterdam [naam 1] bericht dat er op 15 september 2015 een pro forma verificatievergadering zal plaatsvinden buiten aanwezigheid van hem en zijn bewindvoerder.
2.8
Op 15 september 2020 heeft de pro forma verificatievergadering plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal vermeldt dat er geen vorderingen worden betwist. Op de lijst van erkende schuldeisers staat onder meer: “
Horeca Crowdfunding Nederland” met “
geldlening” ingediend op “
21-01-2019” voor “
€ 36.013,40”.
2.9
Bij email van 13 november 2020 bericht de bewindvoerder WSNP HCN c.s. dat de slotuitdelingslijst vanaf 18 december 2020 tien dagen ter inzage op de griffie van de rechtbank ligt en daarna verbindend wordt, dat [naam 1] de schone lei is geweigerd en dat 1 februari 2021 als datum kan worden aangehouden waarna opnieuw kan worden overgegaan tot incasso van de restvordering.
2.1
Op 6 februari 2021 is de WSNP ter zake van [naam 1] geëindigd. In het kader van de slotuitdeling is HCN c.s. € 631,90 uitgekeerd.
2.11
Bij brief van 4 maart 2021 heeft (de gemachtigde van) HCN c.s. [naam 1] gesommeerd om € 37.303,58 te voldoen uit hoofde van de leningsovereenkomst. Het bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 35.404,96 (waarop de € 631,90 in het kader van de slotuitdeling in mindering is gebracht) en wettelijke rente.
2.12
Bij brief van eveneens 4 maart 2021 heeft (de gemachtigde van) HCN c.s. [naam gedaagde] gesommeerd om € 38.432,63 te voldoen uit hoofde van de leningsovereenkomst. Het bedrag bestaat uit dezelfde hoofdsom als hiervoor onder 2.11 genoemd en uit wettelijke rente en incassokosten.

3..De weergave van het geschil

HNS c.s.
3.1
HCN c.s. vordert dat [naam gedaagde] en Modus Vivendi q.q., bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk worden veroordeeld om aan HCN c.s., binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, te betalen:
(i) een bedrag van € 35.404,96, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
(ii) de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 19 september 2018 tot de dag der algehele voldoening, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
(iii) de buitengerechtelijke kosten, vast te stellen conform de staffel BIK, te begroten op € 1.129,05, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2
Aan de vordering legt HCS c.s. het volgende ten grondslag. [naam gedaagde] en [naam 1] zijn op basis van de leningsovereenkomst naast [naam horecazaak] , ieder hoofdelijk als schuldenaar aansprakelijk voor de in de overeenkomst opgenomen (terug)betalingsverbintenissen. HCS c.s. vordert ex artikel 3:296 lid 1 BW nakoming hiervan. Op basis van de leningsovereenkomst is de hoofdsom (met rente en kosten) per 18 september 2018 direct opeisbaar vanwege het faillissement van [naam horecazaak] .
Modus Vivendi q.q.
3.3
De conclusie van Modus Vivendi q.q. strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van HCN c.s. in de proceskosten, alsmede de nakosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3.3.1
Volgens Modus Vivendi q.q. is HCN c.s. niet ontvankelijk in haar vorderingen omdat zij met het proces-verbaal van de verificatievergadering van 15 september 2020 al over een executoriale titel tegen [naam 1] beschikt. HCN c.s. heeft dus geen belang meer bij haar vorderingen in deze procedure. Modus Vivendi q.q. heeft in dit kader ook aangevoerd dat HCN c.s. zich met die executoriale titel niet op het vermogen van [naam 1] kan verhalen omdat
de executoriale titel (15 september 2020) dateert van ná de aanvang van het beschermings-bewind (17 februari 2020).
3.3.2
Ingeval HCN c.s. toch ontvankelijk is, dan moeten de vorderingen tegen [naam 1] worden afgewezen omdat hij geen hoofdelijk schuldenaar is op basis van de leningsovereenkomst en hij daarom niet aansprakelijk is voor de daarin opgenomen betalingsverbintenissen.
3.4
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling van het geschil

[naam gedaagde] . Verstek
4.1
[naam gedaagde] is niet verschenen in deze procedure en zij heeft de vorderingen van HCN c.s. dus niet weersproken. Uit de originele dagvaarding blijkt dat [naam gedaagde] correct is opgeroepen en ook is aan de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten voldaan, zodat tegen [naam gedaagde] verstek wordt verleend. De vorderingen tegen [naam gedaagde] zullen worden toegewezen, nu deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Op grond van artikel 140 Rv wordt overigens tussen alle partijen in deze zaak één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak geldt.
[naam 1] . Ontvankelijkheid HCN c.s.
4.2
Wat betreft de vorderingen van HCN c.s. tegen [naam 1] , moet allereerst de vraag worden beantwoord of HCN c.s. ontvankelijk is in deze procedure. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt. Ter zitting heeft [naam 1] desgevraagd aangegeven dat de WSNP op 6 februari 2019 is geëindigd op basis van artikel 350 lid 3 sub c Fw en hem in dat kader geen schone lei is verleend. Dat betekent dat HCN c.s. opnieuw verhaal kunnen zoeken op het vermogen van [naam 1] voor zover zij over een vordering op [naam 1] beschikt.
4.3
Artikel 121 lid 4 Fw bepaalt dat de in het proces-verbaal opgetekende erkenning van een vordering, in het faillissement kracht van gewijsde zaak heeft. Op basis van artikel 196 Fw heeft deze erkenning van een vordering ook na beëindiging van het faillissement kracht van gewijsde zaak en levert dit proces-verbaal voor de daarin erkende vorderingen een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op tegen de schuldenaar.
4.4
Ingevolge de schakelbepaling van artikel 328 lid 1 Fw geldt artikel 121 Fw ook ingeval van de wettelijke schuldsanering. Het proces-verbaal van de verificatievergadering heeft in de wettelijke schuldsanering daarom ook kracht van gewijsde zaak. Artikel 196 Fw wordt echter niet genoemd in de schakelbepaling van artikel 328 lid 1 Fw en is daarom niet van toepassing in de wettelijke schuldsaneringsregeling (vgl. HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2999 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 augustus 2018, ECLI:NL:GHARL:2018: 7498). HCN c.s. verwijst in het kader van haar ontvankelijkheid ook expliciet naar dit arrest van de Hoge Raad.
4.5
Het voorgaande betekent dat anders dan in faillissement, het proces-verbaal na beëindiging van de wettelijke schuldsanering zonder schone lei, géén executoriale titel oplevert voor de daarin vermelde vorderingen. Voor dit verschil tussen faillissement en de schuld- saneringsregeling valt geen goede grond aan te wijzen zodat sprake lijkt van een omissie van de wetgever. Dat neemt niet weg dat de rechtbank, mede gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad, ervan uitgaat dat de wet op dit punt niet anders moet worden gelezen dan conform de tekst.
4.6
HCN c.s. beschikt met het proces-verbaal van de verificatievergadering van 15 september 2020 dus niet over een executoriale titel tegen [naam 1] voor haar daarin opgenomen vordering. HCN c.s. is daarom ontvankelijk in haar vorderingen tegen [naam 1] .
4.7
HCN c.s. heeft onder verwijzing naar artikel 121 lid 4 Fw nog aangevoerd dat de erkenning van haar vordering door [naam 1] zoals opgenomen in het proces-verbaal wel kracht van gewijsde zaak heeft en dat zij zich daar in de onderhavige procedure op kan beroepen. Dit is onjuist omdat de bedoelde kracht van gewijsde zaak zich beperkt tot de wettelijke schuldsanering zelf en daarbuiten, zoals in het onderhavige geval, niet geldt.
[naam 1] hoofdelijk schuldenaar?
4.8
Nu HCN c.s. ontvankelijk is in haar vordering moet beoordeeld worden of HCN c.s. op basis van de leningsovereenkomst een vordering op [naam 1] heeft. De leningsovereenkomst vermeldt als “
schuldenaar” expliciet “ [naam horecazaak] ” en “
haar bestuurder(s)/vennoot/vennoten”. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam gedaagde] als bestuurder van [naam horecazaak] ook als schuldenaar in de zin van de leningsovereenkomst heeft te gelden.
4.9
Of daarnaast ook [naam 1] in privé als schuldenaar in de zin van de leningsovereenkomst heeft te gelden, is een vraag naar de inhoud van de leningsovereenkomst en moet daarom worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien (HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2043).
4.1
Anders dan HCN c.s. stelt, volgt uit de tekst van de leningsovereenkomst niet dat [naam 1] als indirect bestuurder van [naam horecazaak] óók als schuldenaar heeft te gelden. De overeenkomst noemt, naast [naam horecazaak] , in dit kader alleen haar “
bestuurder(s)” als schuldenaar. Ter zitting heeft HCN c.s. desgevraagd aangegeven dat [naam gedaagde] enig bestuurder was van [naam horecazaak] zodat volgens de tekst van de overeenkomst ook alleen [naam gedaagde] in dit kader als bestuurder heeft te gelden. [naam gedaagde] wordt in de leningsovereenkomst ook expliciet aangeduid als “B1” en “Bestuurder B1”. Naar [naam 1] wordt in dit kader niet verwezen als bestuurder “B2”, of “Bestuurder B2”.
4.11
De handtekening van [naam 1] (“in privé”) onderaan de leningsovereenkomst maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is met [naam 1] van oordeel dat [naam 1] zijn handtekening heeft gezet als bestuurder van [naam gedaagde] en dat HCN c.s. daaruit redelijkerwijs niet heeft mogen afleiden dat [naam 1] zich in privé als hoofdelijk schuldenaar aan de leningsovereenkomst heeft willen verbinden. [naam 1] heeft in dit kader ter zitting ook expliciet betwist dat het de bedoeling van partijen was dat hij in privé hoofdelijk aansprakelijk zou worden voor de lening aan [naam horecazaak] en ook dat dit vooraf met hem besproken zou zijn. Gezien de grote financiële consequenties die aan het hoofdelijk schuldenaarschap zijn verbonden, had het ook op de weg van HCN c.s. gelegen om het in duidelijke bewoordingen in de overeenkomst vast te leggen indien het wel de bedoeling was dat ook [naam 1] hoofdelijk zou zijn verbonden.
Conclusie
4.12
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel is dat [naam 1] niet als schuldenaar op basis van de leningsovereenkomst hoofdelijk aansprakelijk is voor de daarin opgenomen betalingsverbintenissen. Dit betekent dat de vorderingen van HCN c.s. tegen Modus Vivendi q.q. zullen worden afgewezen. In 4.1 is al overwogen dat de vorderingen van HCN c.s. tegen [naam gedaagde] bij verstek zullen worden toegewezen.
Proceskosten HCN c.s.
4.13
HCN c.s. zal in haar verhouding tot Modus Vivendi q.q. als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, aan de zijde van Modus Vivendi q.q. door de rechtbank begroot op € 952,00 aan griffierecht en € 1.442,00 aan salaris advocaat (2 punten á € 721,00).
4.14
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de rechtbank van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
Proceskosten en buitengerechtelijke kosten [naam gedaagde]
4.15
zal in haar verhouding tot HCN c.s. als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, aan de zijde van HCN c.s. door de rechtbank begroot op € 2.185,71 aan verschotten (waarvan € 2.076,00 aan griffierecht en € 109,71 aan explootkosten) en € 721,00 aan salaris advocaat (1 punt á € 721,00).
4.16
De gevorderde buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW zullen overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden begroot op € 1.129,05.

5..De beslissing

De rechtbank:
[naam gedaagde]
5.1
veroordeelt [naam gedaagde] , om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, € 35.404,96 aan HCN c.s. te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 19 september 2019 tot de dag der algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan HCN c.s. van € 1.129,05 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van HCN. c.s. vastgesteld op € 2.906,71;
Modus Vivendi q.q.
5.4
wijst af de vorderingen van HCN c.s. tegen Modus Vivendi q.q.;
5.5
veroordeelt HCN. c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Modus Vivendi q.q. vastgesteld op € 2.394,00, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is gedaagde de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
5.6
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021.
[3455]