ECLI:NL:HR:2014:2999

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
14/03688
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de rol van de pro forma verificatievergadering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van verzoeker, die in 2011 was uitgesproken. De rechtbank had op 10 januari 2011 de schuldsaneringsregeling voor verzoeker vastgesteld, maar in een tussenvonnis van 14 september 2011 werd bepaald dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor een beëindiging met een 'schone lei'. Op 30 december 2013 werd een pro forma verificatievergadering gepland, waarbij de bewindvoerder alle ingediende vorderingen erkende. Verzoeker maakte echter tijdig bezwaren kenbaar tegen verschillende vorderingen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker tekort was geschoten in zijn verplichtingen en dat de schuldsanering eindigde op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend werd. Het hof bekrachtigde dit vonnis.

Verzoeker stelde in cassatie dat de pro forma verificatievergadering niet voldeed en dat er alsnog een gewone verificatievergadering moest plaatsvinden. De Hoge Raad oordeelde dat de erkenning van de vorderingen tijdens de pro forma verificatievergadering kracht van gewijsde had en dat een nieuwe verificatievergadering geen zin had, omdat deze geen verandering kon brengen in de erkenning van de vorderingen. De Hoge Raad benadrukte dat de artikelen 196 en 197 van de Faillissementswet niet van toepassing waren op de erkenning in de schuldsanering. Uiteindelijk werd het cassatieberoep verworpen, en bleef de beslissing van het hof in stand.

Uitspraak

17 oktober 2014
Eerste Kamer
nr. 14/03688
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/13/11/1-R van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2014;
b. het arrest in de zaak 200.149.628/01 van het gerechtshof Amsterdam van 15 juli 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Bij vonnis van de rechtbank van 10 januari 2011 is ten aanzien van [verzoeker] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
(ii) Bij tussenvonnis van 14 september 2011 heeft de rechtbank, ondanks geconstateerde tekortkomingen in de informatie-, afdracht- en inspanningsverplichting die een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder 'schone lei' rechtvaardigden, beslist niet over te gaan tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling, omdat [verzoeker] in staat werd geacht zijn schuldeisers volledig te voldoen voor het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft bij dit vonnis uitdrukkelijk bepaald dat [verzoeker] niet langer in aanmerking komt voor een beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een 'schone lei’.
(iii) Bij beschikking van 30 december 2013 heeft de rechtbank bepaald dat een pro forma verificatievergadering zal worden gehouden, en dat de bewindvoerder [verzoeker] daarvan op de hoogte zal stellen en dat deze hem zal mededelen dat aanwezigheid ter verificatievergadering niet nodig is, tenzij niet alle door de bewindvoerder voorlopig erkende vorderingen door [verzoeker] erkend worden.
(iv) [verzoeker] heeft tijdig bezwaren tegen verschillende vorderingen aan de bewindvoerder kenbaar gemaakt.
(v) Het proces-verbaal van de pro forma verificatievergadering die is gehouden op 13 februari 2014, houdt onder meer in dat de bewindvoerder alle ingediende vorderingen heeft erkend, dat er geen betwiste en achtergestelde vorderingen zijn en dat [verzoeker] geen bezwaren kenbaar heeft gemaakt tegen de ingediende schuldvorderingen.
3.2
De onderhavige procedure betreft de behandeling van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in art. 352-354 Fw. De rechtbank heeft op de voet van art. 354 Fw vastgesteld dat [verzoeker] in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten, en heeft beslist dat daarom geen beëindiging plaatsvindt met verlening van een 'schone lei’. Daaraan heeft de rechtbank in het dictum van haar vonnis nog toegevoegd dat de schuldsanering eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend wordt.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.3.1
Het middel heeft in zijn geheel betrekking op de hiervoor in 3.1 onder (iii)-(v) vermelde feiten en het dienaangaande door [verzoeker] in feitelijke instanties gevoerde betoog dat ten onrechte is volstaan met een pro forma verificatievergadering, en dat ten onrechte de slotuitdelingslijst wordt opgesteld op basis van die vergadering. Volgens [verzoeker] dient alsnog een gewone verificatievergadering plaats te vinden.
3.3.2
Het hof heeft dit betoog verworpen op de grond dat de erkenning van schuldvorderingen die op de pro forma verificatievergadering heeft plaatsgevonden, op grond van art. 328 lid 1 Fw in verbinding met art. 121 lid 4 Fw kracht van gewijsde heeft in de schuldsanering.
Een alsnog te houden gewone verificatievergadering zou daarom niet kunnen leiden tot het door [verzoeker] gewenste doel. (rov. 2.8)
3.3.3
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Het gaat in de onderhavige, op de art. 352-354 Fw berustende procedure uitsluitend om de vraag welke beslissing op de voet van art. 354 Fw dient te worden gegeven, te weten of aan het einde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling al dan niet een 'schone lei’ dient te worden verleend, met het in art. 358 lid 1 Fw vermelde gevolg. In deze procedure kan, anders dan uitgangspunt vormt van het middel en het daaraan ten grondslag liggende betoog van [verzoeker], niet worden opgekomen tegen beslissingen omtrent de verificatie van vorderingen en omtrent het plaatsvinden van een verificatievergadering.
3.4.1
De Hoge Raad ziet aanleiding nog het volgende te overwegen.
3.4.2
Het hof heeft terecht geoordeeld dat nu de vorderingen in het proces-verbaal van de pro forma verificatievergadering zijn erkend, die erkenning op grond van art. 328 lid 1 Fw in verbinding met art. 121 lid 4 Fw kracht van gewijsde heeft in de schuldsanering. Laatstgenoemde bepaling laat alleen op grond van bedrog vernietiging van de erkenning toe. Voorts kan op de voet van art. 328 lid 1 Fw in verbinding met art. 137 lid 2 Fw verbetering van vergissingen in het proces-verbaal worden verzocht.
Deze vernietiging of verbetering is in dit geval niet gevorderd of verzocht. Dat van bedrog sprake is, is ook niet gesteld, terwijl uit de vaststellingen van het hof in rov. 2.8 volgt dat geen sprake is van een vergissing in het proces-verbaal. Het hof heeft dan ook terecht geoordeeld dat een nieuwe verificatievergadering geen zin heeft, nu deze geen verandering kan brengen in de kracht van gewijsde van de erkenning van de vorderingen in de schuldsanering, waaraan de schuldeisers rechten kunnen ontlenen.
Dit wordt niet anders door het feit dat naar de bedoeling van de rechtbank in dit geval een gewone verificatievergadering had moeten plaatsvinden, nu [verzoeker] enkele vorderingen betwistte, en [verzoeker] die betwisting daar had kunnen toelichten.
Dat feit maakt de plaatsgevonden hebbende pro forma verificatievergadering niet ongeldig.
3.4.3
Opmerking verdient echter nog dat, anders dan het hof heeft overwogen, de art. 196 en 197 Fw niet op de erkenning van toepassing zijn. Deze bepalingen zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de schuldsanering.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
17 oktober 2014.