ECLI:NL:RBROT:2021:10233

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 20/4369
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens ontbreken privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door de verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het dienstverband van eiser niet bij de Belastingdienst bekend was en er geen premies voor de werknemersverzekeringen waren afgedragen. Eiser had zich op 14 maart 2018 ziekgemeld en ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Ziektewet. Na bijna 104 weken ziek te zijn, diende hij een WIA-aanvraag in, maar deze werd afgewezen omdat er volgens de verweerder geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Eiser voerde aan dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op nieuwe argumenten die door verweerder tijdens de hoorzitting naar voren waren gebracht. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking bij eiser lag, en dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: P. Vliegenthart.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich op 14 maart 2018 ziekgemeld. Verweerder heeft eiser bij besluit van 4 mei 2018 met ingang van 16 maart 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 23 december 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd, omdat hij bijna 104 weken ziek is.
2. Bij primair besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering afgewezen, omdat het dienstverband van eiser niet bij de Belastingdienst bekend is en er geen premies voor de werknemersverzekeringen zijn afgedragen.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is het primaire besluit gehandhaafd. Er is volgens verweerder geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking die zich kenmerkt door de kenmerken gezag, loon en arbeid. Bij de Belastingdienst is het door eiser genoemde dienstverband niet bekend. Daarom is er volgens verweerder geen loon uitbetaald en zijn er geen premies voor de werknemersverzekeringen afgedragen. Voorts is er geen sprake van een regulier dienstverband op basis waarvan eiser als werknemer kan worden betiteld, aldus verweerder.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert hiertoe het volgende aan. Eiser verwijst allereerst naar de gronden die in de bezwaarprocedure zijn aangevoerd en verzoekt de rechtbank om deze gronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts stelt eiser dat verweerder nieuwe argumenten aan de afwijzing van de WIA-uitkering ten grondslag heeft gelegd. Deze nieuwe argumenten zijn eiser eerst op de hoorzitting kenbaar gemaakt. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om op de nieuwe argumenten te reageren waardoor sprake is van onherstelbare fouten in de besluitvorming.
5.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet WIA is de werknemer verplicht verzekerd.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA is werknemer de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer:
a. die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van die wet, of
b. die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
5.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ZW is een werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
5.3.
De privaatrechtelijke dienstbetrekking is de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvan is sprake als de arbeidsrelatie aan drie voorwaarden voldoet, te weten de verplichting de werkzaamheden persoonlijk te verrichten, de verplichting tot loonbetaling en het bestaan van een gezagsverhouding.
5.4.
Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785).
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de inhoud van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Omdat verweerder hierop in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan en eiser niet nader heeft onderbouwd waarom verweerder hiermee niet heeft kunnen volstaan, kan het enkele verzoek tot herhaling en verwijzing niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat. Deze verwijzing slaagt dan ook niet.
7. Het betoog van eiser dat verweerder nieuwe afwijzingsgronden aan de weigering van de WIA-aanvraag ten grondslag heeft gelegd, slaagt evenmin. Verweerder heeft in het primaire besluit bepaald dat de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering wordt afgewezen, omdat het dienstverband van eiser niet bij de Belastingdienst bekend is en dat er geen premies voor de werknemersverzekeringen zijn afgedragen. Dit standpunt wordt door verweerder in het bestreden besluit gehandhaafd. Daarnaast wordt door verweerder nader gemotiveerd dat de omstandigheid dat het dienstverband van eiser niet bij de Belastingdienst bekend is, tot de conclusie leidt dat er geen loon aan eiser is betaald. Deze omstandigheden samen leiden volgens verweerder tot de conclusie dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank volgt verweerder hierin. Nu het hier gaat om een aanvraagsituatie betekent dit dat de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking op eiser rust (zie de uitspraken van de Raad van 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:467, en 29 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2706). Eiser heeft dit niet gedaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de door eiser in bezwaar overgelegde stukken niet volgt dat hij loon heeft ontvangen en dat de premies werknemersverzekeringen zijn afgedragen. Het betoog van eiser slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.