ECLI:NL:RBROT:2021:10199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 21/860
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herziening bijstandsuitkering en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 20 oktober 2021, wordt de herziening van de bijstandsuitkering van eiseres, die sinds 14 februari 2020 een bijstandsuitkering ontvangt, besproken. De gemeente Vlaardingen heeft op 1 oktober 2020 een besluit genomen om de uitkering van eiseres te herzien over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2020, en heeft een bedrag van € 2.590,03 teruggevorderd. Na bezwaar van eiseres is dit bedrag verlaagd naar € 2.550,03. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat zij redelijkerwijs niet over bepaalde bedragen heeft kunnen beschikken die op haar rekening zijn bijgeschreven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres bijschrijvingen en stortingen van derden heeft ontvangen, maar dat zij niet tijdig melding heeft gemaakt van deze bedragen. De rechtbank oordeelt dat eiseres in bepaalde gevallen aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over de ontvangen bedragen heeft kunnen beschikken, en dat deze bedragen ten onrechte zijn aangemerkt als middelen. De rechtbank geeft de gemeente de gelegenheid om het nieuwe terugvorderingsbedrag te berekenen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/860
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P. Hoogenraad,
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: mr. A.M. van Marrewijk.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van eiseres herzien over de periode 1 maart 2020 tot en met
31 augustus 2020 en in verband daarmee een bedrag van € 2.590,03 teruggevorderd.
Bij besluit van 2 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 2.550,03.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021 via een Skype-verbinding.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontvangt sinds 14 februari 2020 een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand heeft verweerder eiseres bij brief van 2 september 2020 verzocht om onder meer bankafschriften over de periode van 9 maart 2020 tot en met 31 augustus 2020 in te leveren. Uit de ingeleverde bankafschriften is gebleken dat eiseres bijschrijvingen en stortingen van derden op haar bankrekening heeft ontvangen.
1.3.
Verweerder heeft zijn onderzoeksbevindingen vastgelegd in een rapportage van
30 september 2020.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat eiseres in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2020 (de periode in geding) stortingen en bijschrijvingen van derden op haar rekening heeft ontvangen. Eiseres heeft niet tijdig melding gemaakt van deze bijschrijvingen en stortingen, terwijl ze er wel vrijelijk over kon beschikken. Eiseres heeft hiermee de voor haar geldende inlichtingenverplichting geschonden en als gevolg hiervan te veel bijstand ontvangen. Er is geen dringende reden om van de terugvordering af te zien omdat er geen sprake is van onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen.
3. Eiseres heeft het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Bepaalde ontvangen bedragen heeft verweerder ten onrechte tot de middelen gerekend. Omdat [naam ex-partner] , de ex-partner van eiseres en de vader van haar kind (hierna: ex-partner), uit detentie kwam en aanvankelijk niet over een eigen bankrekening beschikte, heeft eiseres met hem afgesproken dat hij haar bankrekening mocht gebruiken om bijvoorbeeld loon op te laten te storten. Het op deze wijze voor hem ontvangen geld is door hem ook gebruikt via onder meer pinbetalingen. Hij beschikte over een pinpas van de rekening van eiseres. Eiseres was in de veronderstelling dat zij deze mutaties op haar bankrekening niet hoefde te melden bij verweerder, nu zij hierdoor niet werd verrijkt. Het totale bedrag dat op haar bankrekening is bijgeschreven, is lager dan het vrij te laten vermogen. Verweerder had deze bedragen daarom als vermogen moeten beschouwen. Er zijn dringende redenen om (gedeeltelijk) van de terugvordering af te zien. Eiseres kampt met psychische problemen, zij is niet in staat de terugvordering en de financiële gevolgen daarvan te overzien. In het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies is ten onrechte niet ingegaan op de door eiseres in het gesprek van
24 november 2020 afgelegde verklaringen.
4.1.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Volgens de rechtspraak van de Centrale Raad van beroep (de Raad) worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1027.)
4.2.
De beroepsgrond dat verweerder bepaalde ontvangen bedragen ten onrechte tot de middelen heeft gerekend, slaagt. Voor wat betreft de bijschrijving van € 5,70 van 13 juli 2020 heeft verweerder ter zitting gesteld dat hij de verklaring van eiseres hierover alsnog aannemelijk geacht. Volgens verweerder moet dit bedrag buiten de terugvordering worden gelaten.
4.3.
Voorts is het volgende van belang. Eiseres heeft in de bezwaarprocedure een uitgebreide verklaring afgelegd, die zij in beroep nog heeft aangevuld. Deze verklaring komt op het volgende neer. De ex-partner maakte na diens detentie aanvankelijk gebruik van de rekening van eiseres omdat hijzelf niet over een bankrekening beschikte. Op deze rekening ontving eiseres bedragen van derden die bestemd waren voor hem, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de omschrijving ‘ [roepnaam ex-partner] ’, de roepnaam van haar ex-partner. Ook stortte de ex-partner contante bedragen op de rekening van eiseres. De ex-partner beschikte over een bankpas van de rekening van eiseres en deed hiermee betalingen voor zichzelf. Verder werden van de rekening van eiseres ten behoeve van de ex-partner maandelijks betalingen verricht aan twee incassobureaus in verband met betalingsregelingen. Ook na het moment dat de ex-partner over een eigen rekening kwam te beschikken – op zijn laatst in augustus 2020 – is de rekening nog gebruikt door en ten behoeve van de ex-partner. Zo zijn op de rekening van eiseres op 21 en 23 augustus 2020 bedragen van respectievelijk € 200,-- en € 700,-- overgemaakt door [naam oom] (de oom van de ex-partner), welke bedragen op dezelfde dag zijn doorgestort naar de rekening van de ex-partner.
4.4.
De rechtbank acht het, gelet op deze verklaringen en op de verdere gedingstukken, aannemelijk dat de bankrekening van eiseres in de relevante periode mede is gebruikt door en ten behoeve van de ex-partner. De vraag of eiseres redelijkerwijs over de diverse stortingen en bijschrijvingen heeft kunnen beschikken, moet mede in dit licht worden beantwoord.
4.5.
Ten aanzien van de volgende stortingen en bijschrijvingen oordeelt de rechtbank dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij hierover redelijkerwijs niet heeft kunnen beschikken:
- Op 14 juli 2020 is vanaf de rekening van eiseres een betaling van € 240,79 aan “Orbi Opleidingen” gedaan. Eiseres heeft tijdens het gesprek op 24 november 2020 verklaard dat dit een opleiding van haar ex-partner betrof en dat de storting een bedrag van € 400,-- op dezelfde dag hiermee verband houdt en door haar ex-partner is gedaan. Verweerder heeft niet betwist dat de betaling een opleiding van de ex-partner van eiseres betrof. In het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies is, in het algemeen, opgemerkt dat uit de bankafschriften niet is gebleken dat de van derden afkomstige bedragen na ontvangst direct werden overmaakt naar de bankrekening van de ex-partner of direct contant opgenomen werden. In dit geval acht de rechtbank een dergelijk verband tot het genoemde bedrag van € 240,79 wel aannemelijk.
- Op 13 augustus 2020 heeft eiseres een bedrag van € 2.369,07 ontvangen van haar ex-partner, met als omschrijving ‘Leengeld terugbetaling’. Op 14 augustus 2020 is vanaf de rekening van eiseres een bedrag van € 1.500,-- overgemaakt naar [naam oom] , met vermelding ‘ [roepnaam ex-partner] ’. De rechtbank acht de verklaring van eiseres dat het hier voor wat betreft het bedrag van € 1.500,-- ging om de terugbetaling door haar ex-partner van een door de ex-partner van [naam oom] geleend bedrag, voldoende aannemelijk.
- Op 10 juni 2020, 12 juni 2020, 17 augustus 2020, 19 augustus 2020 en 20 augustus 2020 heeft eiseres van diverse derden bedragen ontvangen van respectievelijk € 20,--, € 50,--, € 100,--, € 50 en € 50,-‑ (in totaal € 270,--), steeds met de omschrijving ‘ [roepnaam ex-partner] ’. De rechtbank acht de verklaring van eiseres dat deze bedragen bestemd waren voor haar ex-partner en ook voor hem zijn aangewend, voldoende aannemelijk. De rechtbank betrekt hierbij mede de hiervoor in 4.3 omschreven verklaring van eiseres, waaronder de met stukken onderbouwde stelling dat van de rekening van eiseres ten behoeve van de ex-partner betalingen zijn verricht aan twee incassobureaus in verband met betalingsregelingen. Het ging hierbij in de periode in geding in totaal om een bedrag van meer dan € 270,--.
4.6.
Nu eiseres over de genoemde bedragen van € 1.500,--, € 240,79 en € 270,-- redelijkerwijs niet heeft kunnen beschikken, zijn deze bedragen ten onrechte tot de middelen gerekend.
4.7.
Ten aanzien van de overige door verweerder in aanmerking genomen stortingen en bijschrijvingen is onvoldoende aannemelijk geworden dat eiseres hierover niet redelijkerwijze heeft kunnen beschikken. Hiervoor zijn ook op de bankafschriften onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Verweerder heeft de overige bijschrijvingen en stortingen daarom terecht aangemerkt als inkomen. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de ontvangen bedragen van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. Eiseres heeft dus niet voldaan aan haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Verweerder was, gelet hierop, verplicht tot herziening en terugvordering over te gaan. Dat volgt uit artikel 54, derde lid eerste volzin, en artikel 58, eerste lid, van de Pw.
4.8.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder van terugvordering had moeten afzien omdat daarvoor dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw aanwezig zijn. Eiseres heeft met de overgelegde stukken, waaronder de brief van Antes, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor haar onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. Zie de uitspraak van de Raad van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1260.
5.1.
Gelet op wat hiervoor in 4.2, 4.5 en 4.6 is overwogen, is het bestreden besluit gebrekkig. De rechtbank zal verweerder op grond van artikel 8:80a van de Awb in de gelegenheid stellen het nieuwe terugvorderingsbedrag te berekenen.
5.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.3.
Na ontvangst van het schriftelijke bericht van verweerder binnen deze termijn, zal de rechtbank eiseres per brief in de gelegenheid stellen op de herstelpoging van verweerder te reageren.
5.4.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat zo spoedig mogelijk aan de rechtbank meedelen (zie artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb).
5.5.
Zowel in het geval dat verweerder gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen als in het geval dat verweerder hiervan geen gebruik maakt, zal de rechtbank in beginsel zonder nieuwe zitting uitspraak doen op het beroep. Dit zal in beginsel ook het geval zijn in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken.
5.6.
De procedure zoals deze na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden die hiervoor in punt 3 zijn genoemd. Indien toch nieuwe geschilpunten worden ingebracht, is dat in beginsel in strijd met de goede procesorde.
5.7.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak, met name 4.2 en 4.6;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Sahin, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 oktober 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.