ECLI:NL:RBROT:2021:10192
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering van een uitvaartcentrum onder de Wet WOZ met betrekking tot levensduurverlenging en restwaarde
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2021, gaat het om de waardering van een uitvaartcentrum onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam heeft de waarde van de onroerende zaak voor de belastingjaren 2018 en 2019 vastgesteld op respectievelijk € 2.133.000 en € 2.709.000. Eiseres, de eigenaar van het uitvaartcentrum, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen, stellende dat de waarden te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de zaken gezamenlijk behandeld, waarbij de waardepeildata 1 januari 2017 en 1 januari 2018 in geschil zijn. Eiseres heeft een lagere waarde voorgesteld van € 1.876.000 en € 1.986.000 voor de respectieve data.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, zoals bedoeld in artikel 17 van de Wet WOZ. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan door middel van taxatierapporten die de waarden van € 2.770.000 en € 2.898.000 voor de waardepeildata onderbouwen. De rechtbank heeft ook de levensduur en restwaarde van de onroerende zaak beoordeeld, waarbij de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de levensduur van de afbouw en installaties verlengd kan worden en dat de restwaarde op een later tijdstip zal worden bereikt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarden niet te hoog zijn en dat de beroepen van eiseres ongegrond zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.