In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en verschillende eisers, waaronder [eiseres], [eiser I] en [eiser II]. De zaak betreft de openbaarmaking van een aanwijzing die de AFM aan [eiseres] had gegeven, alsook de ontvankelijkheid van de eisers in hun beroep tegen het besluit van de AFM. De AFM had op 9 maart 2021 een primaire beslissing genomen om de aanwijzing van 18 mei 2020 openbaar te maken, en op 1 juli 2021 had zij het bezwaar van de eisers tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser II] niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat hij geen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit. Ook [eiser I] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat zijn belangen al waren behartigd in het primaire besluit. De rechtbank heeft vervolgens de vraag behandeld of de openbaarmaking van de aanwijzing rechtmatig was. De rechtbank concludeert dat de aanwijzing als een bestuurlijke sanctie moet worden beschouwd en dat de AFM verplicht was deze openbaar te maken, tenzij er sprake was van onevenredige schade voor de betrokkenen. De rechtbank oordeelt dat er geen individuele, bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de openbaarmaking rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep van [eiseres] ongegrond en bevestigt de verplichting tot openbaarmaking van de aanwijzing.