ECLI:NL:RBROT:2020:9689

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/562165 / HA ZA 18-1067
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Mentink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering schadevergoeding door gebrek aan koelinstallatie in bloemkwekerij

In deze zaak vorderden de eisers schadevergoeding van Engie Refrigeration B.V. wegens een gebrek aan de geleverde koelinstallatie voor hun bloemkwekerij. De rechtbank Rotterdam heeft op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eisers zijn verjaard, maar kwam terug op dit oordeel na heroverweging. De rechtbank concludeerde dat de eisers tijdig hun vorderingen hadden ingesteld, omdat zij de verjaringstermijn hadden gestuit door een brief van hun advocaat. De rechtbank beoordeelde vervolgens de tekortkoming van Engie en de causaliteit tussen de tekortkoming en de schade. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor de gestelde tekortkomingen en de daaruit voortvloeiende schade. Engie had de klachten van de eisers in het verleden aangepakt, en de rechtbank vond dat de door de eisers overgelegde deskundigenrapporten niet overtuigend waren. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af, omdat er geen grondslag was voor de gevorderde schadevergoeding en de ontbinding van de overeenkomst. De eisers werden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/562165 / HA ZA 18-1067
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats eiser 1] ,
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
3.
[naam eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3] ,
eisers,
advocaat mr. J.A. Vermeeren te Etten-Leur,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENGIE REFRIGERATION B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. M.D. Kosterink te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [eisers] .’ en ‘Engie’ genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 februari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte verzoek heroverweging tussenvonnis tevens houdende akte uitlating bewijs van [eisers] ., met producties 19 en 20;
  • de antwoordakte van Engie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

Verjaring

2.1.
In het tussenvonnis van 19 februari 2020 is gewezen op de verjaringstermijn van artikel 7:761 lid 1 BW en is voorlopig geoordeeld dat de vorderingen van [eisers] . zijn verjaard, tenzij er sprake is van stuiting. Vervolgens is aan [eisers] . opgedragen bewijs te leveren van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat zij de verjaringstermijn van artikel 7:761 lid 1 BW hebben gestuit.
2.2.
[eisers] . hebben in hun akte verzocht dit oordeel te heroverwegen, omdat de rechtbank volgens hen de bewijsopdracht heeft gebaseerd op een onjuiste feitelijke en juridisch grondslag. Engie heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek alsook inhoudelijk gemotiveerd verweer gevoerd. Overwogen wordt als volgt.
2.3.
Het bezwaar van Engie tegen het verzoek tot heroverweging wordt terzijde geschoven. Zij is voldoende in de gelegenheid gesteld om te reageren op de akte van
[eisers] ., zodat zij niet in haar verweer is geschaad.
2.4.
[eisers] . hebben aangevoerd dat de feitelijk onjuiste grondslag daaruit bestaat dat de rechtbank geen onderscheid heeft gemaakt tussen de klacht van september 2012 die zag op het temperatuurverschil (klacht 1) en de klacht van augustus 2014 die zag op verdroging van de gewassen (klacht 2). Met de nieuwe klacht 2 is volgens hen een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen.
De rechtbank overweegt dat het door De Konings c.s. gemaakte onderscheid niet relevant is voor het vraagstuk van de verjaring. De door [eisers] . bedoelde klacht 1 zag op uitschietende takken (vanwege het temperatuurverschil) en bedoelde klacht 2 zag op verdroging van de gewassen. Deze twee klachten zijn aan te merken als schadecomponenten, waarvan de oorzaak volgens [eisers] . is gelegen in hetzelfde gebrek aan de koelinstallatie, namelijk dat de koelinstallatie onvoldoende en niet gelijkmatig koelt. Het argument van [eisers] . op dit punt kan daarom niet leiden tot een ander oordeel over de verjaring.
2.5.
[eisers] . hebben verder aangevoerd dat er sprake is van een onjuist juridische grondslag, doordat de rechtbank over het hoofd heeft gezien dat een nieuwe verjaringstermijn aanvangt in geval van terugkerende/nieuwe gebreken.
Dit standpunt treft doel.
2.6.
[eisers] . hebben verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van
15 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP0630,
Bloemert/Horenberg). Daarin is geoordeeld dat, indien een gebrek aan een verkochte zaak is gerepareerd maar zich nadien opnieuw manifesteert, een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen nadat het betreffende gebrek bij de verkoper is gemeld. Hoewel dit arrest specifiek ging om een nadere uitleg van de in artikel 7:23 lid 2 BW genoemde verjaringstermijn, heeft dit naar het oordeel van de rechtbank, gezien de vergelijkbare strekking, ook te gelden voor de in artikel 7:761 lid 1 BW bedoelde verjaringstermijn (vgl. Rechtbank Midden-Nederland 9 oktober 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:4691; Rechtbank Overijssel 20 juni 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:2465; Raad van Arbitrage voor de Bouw 24 juni 2016, nr. 35.765).
Bovendien is in dit geval sprake van een gemengde overeenkomst, waarbij de voor de koopovereenkomst en aannemingsovereenkomst gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijn. Dat de rechtbank in het tussenvonnis van 19 februari 2020 is uitgegaan van de bepalingen omtrent de overeenkomst van aanneming, sluit de werking van de regels omtrent koop niet uit. In aanvulling daarop merkt de rechtbank op dat de vorderingen van [eisers] . zijn gegrond op de stelling dat er sprake is van een ondeugdelijke koelinstallatie, omdat deze niet de beoogde koel- en bewaartemperatuur kan behalen. Anders dan eerder overwogen, is de rechtbank van oordeel dat, indien zou blijken dat de opgeleverde koelinstallatie niet aan de overeengekomen eisen van koelen en bewaren voldoet, zoals door [eisers] . is betoogd, de koelinstallatie niet aan de overeenkomst beantwoordt, zodat ook artikel 7:23 lid 2 BW in het onderhavige geval van toepassing is.
2.7.
Vaststaat dat [eisers] . voor het eerst in september 2012 hebben geklaagd over de werking van de koelinstallatie. De koelinstallatie koelde onvoldoende met uitschietende takken als gevolg. Engie concludeerde dat aan één kant van de koelcel onvoldoende ventilatie was en heeft daarop steunventilatoren gehangen die de gekoelde lucht uit de verdamper in de hoeken van de koelcel blaasde. Dat de klacht volgens Engie verband hield met de wijze van verpakking door [eisers] . en zij puur uit coulance steunventilatoren heeft geplaatst, doet er niet aan af dat zij de klacht van [eisers] . heeft aangepakt, hetgeen [eisers] . mochten opvatten als werkzaamheden tot herstel van het in hun ogen bestaande gebrek. Vanaf augustus 2014 hebben [eisers] . wederom geklaagd dat de koelinstallatie onvoldoende en ongelijkmatig koelde. Met die klacht over hetzelfde gebrek is een nieuwe verjaringstermijn van twee jaar gaan lopen. Bij brief van 9 september 2015 van hun advocaat aan Engie hebben [eisers] . hun vordering jegens Engie tot nakoming van de overeenkomst en tot schadevergoeding gestuit. Bij brief van 27 oktober 2016 hebben [eisers] . aan Engie medegedeeld de overeenkomst wat betreft de linker koelcel te ontbinden. Voorts is Engie aangemaand binnen een week te berichten of zij overgaat tot nakoming van de overeenkomst wat betreft de rechter koelcel – bij gebreke waarvan [eisers] . de gehele overeenkomst voor alsdan ontbinden – en is Engie aansprakelijk gesteld voor de gevolgschade. Met die stuitingsbrief is de verjaringstermijn opnieuw gaan lopen. Vervolgens is Engie door
[eisers] . in rechte betrokken bij dagvaarding van 26 oktober 2018, derhalve binnen de verjaringstermijn. Dat betekent dat de vorderingen van [eisers] . niet zijn verjaard. Dat geldt ook voor de vordering met betrekking tot de ontbinding van de overeenkomst, nu deze vordering is gecombineerd met de vordering tot schadevergoeding.
2.8.
De rechtbank komt daarom terug op haar (voorlopige) oordeel dat de vorderingen van [eisers] . zijn verjaard en op de aan [eisers] . gegeven bewijsopdracht.
[eisers] . zijn op tijd met het instellen van hun vorderingen. Andere door partijen ingenomen standpunten met betrekking tot de verjaring behoeven daarmee geen bespreking meer.
Tekortkoming, causaliteit en schade
2.9.
Tussen partijen is overeengekomen dat Engie aan [eisers] . een geheel nieuwe koelinstallatie levert met voldoende capaciteit geschikt om 2 koelcellen met een volle belading te laten inkoelen en bewaren op een temperatuur van -1ºC.
2.10.
Volgens [eisers] . is de tekortkoming van Engie daarin gelegen dat de geleverde koelcel niet voldoet aan de overeengekomen eisen voor een bewaarcel. De type verdamper – dubbelzijdig uitblazend en onvoldoende breed –, de wijze waarop de verdampers zijn opgehangen alsmede de locatie van de verdampers leidden ertoe dat de koelinstallatie niet geschikt was als bewaarcel voor sierheesters. In 2012 werd de juiste bewaartemperatuur niet bereikt in de hoeken, waardoor de sierheesters aldaar te vroeg uitschoten en daardoor van mindere kwaliteit waren. Nadat Engie steunventilatoren had geplaatst, bereikte de koude lucht weliswaar ook de hoeken van de koelcellen, maar leidde die oplossing tot uitdroging van de sierheesters. Ter onderbouwing van de gestelde tekortkoming en de daaruit ontstane schade, hebben [eisers] . rapporten overgelegd van Dekra Experts (hierna: ‘Dekra’), Agrofocus en Agro Expertisebureau B.V. (hierna: ‘Agro’).
Engie heeft de door [eisers] . gestelde tekortkoming, de schade en het causaal verband uitdrukkelijk betwist en doet voorts een beroep op haar algemene voorwaarden. Zij heeft een rapport van Sedgwick Nederland B.V. (hierna: ‘Sedgwick’) overgelegd, dat ingaat op het schaderapport van Agro.
2.11.
Op basis van de door partijen naar voren gebrachte omstandigheden en overgelegde onderbouwing, is naar het oordeel van de rechtbank de door [eisers] . gestelde tekortkoming zijdens Engie vooralsnog onvoldoende vast komen te staan. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
2.12.
Dekra heeft naar aanleiding van haar bezoek aan de koelcellen op 10 december 2015 geconcludeerd dat de kwaliteit van het product afneemt, doordat de gekoelde lucht die wordt uitgeblazen door de verdamper zich niet goed verdeelt over de koelcel in die zin dat een brede strook aan de buitengevel van de koelcel niet wordt bereikt. Die omstandigheid is gelijk aan de klacht van [eisers] . van 2012 over uitschietende takken als gevolg van temperatuurverschillen. Toen heeft Engie als oplossing steunventilatoren aangebracht, waarna de koele lucht wel de hoeken van de koelcellen bereikte. Voor zover dat wordt aangemerkt als een gebrek in het koelsysteem (hetgeen door Engie wordt betwist), is dat door Engie in 2012 hersteld. Daarmee zijn de steunventilatoren onderdeel geworden van het koelsysteem. Het lag voor de hand dat Dekra bij haar onderzoek in 2015 tevens de werking van de steunventilatoren zou betrekken, te meer gezien het standpunt van [eisers] . dat de steunventilatoren leidden tot verdroging van de sierheesters. De metingen van verdeling van gekoelde lucht door middel van een mistgenerator zijn evenwel verricht terwijl de steunventilatoren uit stonden.
Bij de meting van de temperatuurverdeling werd door Dekra vastgesteld dat in de linkerkoelcel de laagst gemeten temperatuur 0,7ºC was en de hoogst gemeten temperatuur 1,5ºC, voor de rechterkoelcel was dat 0,1ºC respectievelijk 1,1ºC. Nog daargelaten dat
[eisers] . niet hebben onderbouwd dat een dergelijk temperatuurverschil (van 0,8ºC-1ºC) schadelijk is voor hun product, blijken de metingen te zijn gedaan onder de omstandigheden dat de steunventilatoren niet in bedrijf waren, dat de verdamper in beide cellen slechts kortstondig in werking was geweest voordat er werd gemeten en dat de koelcellen niet vol stonden met sierheesters. Om die redenen zijn de temperatuurmetingen niet representatief genoeg om daaruit conclusies te trekken over de werking van de koelinstallatie.
2.13.
Agrofocus heeft een koeltechnische capaciteitsberekening uitgevoerd en daarbij geconcludeerd dat de koelcapaciteit van de installatie ruim voldoende is en dat het circulatievoud net goed (maar niet overdreven ruim) is. Dat impliceert dat het vermogen van de koelinstallatie voldoende is.
Tijdens het bedrijfsbezoek van Agrofocus op 21 juni 2016 was de linkercel reeds aangepast en voorzien van vier enkelzijdig uitblazende verdampers. In de rechtercel was de installatie van Engie nog niet vervangen. Agrofocus heeft rookproeven genomen en daarbij geconstateerd dat aan de rechterzijde van de cel nauwelijks rook voorin de cel bij de deur komt. Nu ook Agrofocus geen rekening heeft gehouden met de steunventilatoren, zegt die constatering onvoldoende over de werking van het koelsysteem van Engie.
Agrofocus heeft de temperatuur gemeten door middel van temperatuurvoelers in de vier hoeken van elke cel. Zij stelt vast dat de temperatuur bij twee hoeken van de rechtercel ver boven de ingestelde temperatuur ligt (zie Agrofocus-rapport, pagina 12, tabel 2) en ziet daarin een bevestiging van de met rookproeven geconstateerde slechte luchtverdeling. De rechtbank merkt aan de hand van tabel 2 op dat het op de betreffende locaties gaat om een ‘voeler in de cellucht’, terwijl het op de overige locaties (waar de temperatuur wel onder 0ºC is) gaat om een ‘voeler in product’. Zonder nadere toelichting over dit verschil van meetwijze, is de aan de metingen verbonden conclusie van Agrofocus niet te begrijpen.
Gelet op het voorgaande, zijn er diverse punten die vragen oproepen over de wijze waarop Agrofocus is gekomen tot haar eindconclusie dat de keuze voor een dubbelzijdig uitblazende verdamper van onvoldoende breedte die ook nog eens decentraal is opgesteld, de belangrijkste oorzaak is van de geconstateerde problemen.
2.14.
Daar komt bij dat ook de causaliteit tussen het gestelde gebrek (onvoldoende en ongelijkmatige koeling) en de schade (verdroging van de sierheesters) met de voorliggende stukken niet vaststaat. De gestelde verdroging is betwist door Engie en blijkt ook niet uit de door [eisers] . overgelegde deskundigenrapporten die enkel ingaan op de luchtverdeling in de koelcellen. Er zijn door Dekra of Agrofocus geen vochtmetingen gedaan, noch is door hen onderbouwd dat van verdroging sprake was.
Voor zover sprake is van verdroging, heeft Engie nog gewezen op andere factoren die daarvan de oorzaak zouden kunnen zijn, met name de wijze waarop [eisers] . de sierheesters verpakken. In 2014 heeft Engie aan [eisers] . medegedeeld dat de wijze waarop de te koelen producten werden ingepakt (met plastic) niet optimaal was voor de luchtverdeling in de koelcellen en adviseerde zij de heesters anders en in kleinere hoeveelheden in te pakken. [eisers] . hebben weliswaar aangevoerd dat zij naar aanleiding van dit advies (tevergeefs) verschillende wijze van inpakken hebben uitgeprobeerd, maar verder niet toegelicht of onderbouwd wat zij hebben gedaan en wat het resultaat daarvan was.
2.15.
Ten slotte heeft Engie met het rapport van Sedgwick de door Agro berekende schade-omvang gemotiveerd betwist.
2.16.
Aldus staat met de voorliggende stukken vooralsnog niet vast dat Engie jegens
[eisers] . is tekortgeschoten, dat er sprake is van een causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de gestelde schade en wat de schade-omvang is. De bewijslast van deze elementen ligt conform artikel 150 Rv bij [eisers] . Eventueel kan worden gedacht aan het benoemen van een deskundige. Alvorens toe te komen tot een eventuele bewijsopdracht dan wel benoeming van een deskundige, dient het beroep van Engie op haar algemene voorwaarden (in het bijzonder wat betreft de ontbinding van de overeenkomst alsmede het exoneratiebeding) te worden beoordeeld. Indien dat beroep slaagt, liggen de vorderingen van [eisers] . reeds om die reden voor afwijzing gereed en wordt niet toegekomen aan een (verdere) inhoudelijke beoordeling van de gevorderde ontbinding en schadevergoeding.
Het beroep van Engie op de algemene voorwaarden
2.17.
In artikel 15 lid 2 van de toepasselijke algemene voorwaarden is bepaald dat de opdrachtgever afstand doet van het recht op ontbinding van de overeenkomst.
In artikel 11 lid 1 is bepaald dat Engie slechts aansprakelijk is voor de in artikel 10 omschreven garanties en dat iedere andere aansprakelijkheid voor middellijk of onmiddellijk door de opdrachtgever geleden schade is uitgesloten.
[eisers] . hebben aangevoerd dat de bedingen dienen te worden vernietigd, omdat zij onredelijk bezwarend zijn. Zij doen daarbij een beroep op de reflexwerking van artikel 6:236 en/of 6:237 BW. Daarnaast dienen de bedingen buiten toepassing te blijven, omdat het beroep van Engie op deze bedingen tardief is en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.18.
Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (artikel 6:233 aanhef en sub a BW).
2.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding om op [eisers] . de reflexwerking van artikel 6:236 en/of 6:237 BW van toepassing te verklaren. Dat de bloemkwekerij van
[eisers] . weinig personeel (voornamelijk familieleden) heeft en in vergelijking met Engie een zeer kleine onderneming is, geeft onvoldoende reden om [eisers] . gelijk te stellen aan een consument. Doorslaggevend is dat [eisers] . de overeenkomst met Engie hebben gesloten in de uitoefening van hun bedrijf en dat de overeenkomst zelfs de kern van hun bedrijfsvoering raakt. Bovendien hebben zij eerder een koelinstallatie afgenomen van Engie, zodat [eisers] . bekend mogen worden verondersteld met het feit dat Engie gebruik maakt van algemene voorwaarden. Het bewijsvermoeden dat is verbonden aan artikel 6:237 BW geldt dan ook niet voor [eisers] . Het is aan
[eisers] . om bewijs te leveren van feiten of omstandigheden die maken dat de bedingen als onredelijk bezwarend moeten worden aangemerkt.
2.20.
De gevoerde argumenten dat de onderneming van [eisers] . veel kleiner is dan die van Engie en zij Engie juist hebben ingeschakeld vanwege haar expertise op het gebied van koelinstallaties zijn geen omstandigheden die maken dat de betreffende bedingen jegens [eisers] . onredelijk bezwarend zijn. Het blijven twee professionele partijen die een zakelijke overeenkomst met elkaar hebben gesloten. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat Engie het installatie-ontwerp heeft gemaakt. Voor zover de inhoud van de algemene voorwaarden vóór of ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet is besproken – dit wordt door Engie betwist – ligt dat in de risicosfeer van [eisers] . In het geval het exemplaar van de algemene voorwaarden dat aan de offerte was gehecht nauwelijks leesbaar was – dit wordt overigens ook door Engie betwist – lag het op de weg van [eisers] . om bij Engie een leesbare versie op te vragen. Gesteld noch gebleken is dat zij dat hebben gedaan. Voor het overige hebben [eisers] . geen omstandigheden aangevoerd ten aanzien van het moment van het sluiten van de overeenkomst op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat deze bepalingen onredelijk bezwarend zijn.
2.21.
Bij de beoordeling van het beroep van [eisers] . op artikel 6:248 lid 2 BW geldt als uitgangspunt, gelet op de tekst van dit artikel, dat deze bepaling door de rechter terughoudend moet worden toegepast.
Het antwoord op de vraag of de redelijkheid en billijkheid een beroep op een contractueel beding onaanvaardbaar maken, hangt af van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, en de mate waarin de wederpartij zich van de strekking van het beding bewust is geweest en de zwaarte van de schuld (ter zake van het veroorzaken van de desbetreffende schade) mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen (HR 19 mei 1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4745,
Saladin/HBU; HR 20 februari 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5695,
Pseudo-vogelpest).
Verder is in de jurisprudentie uitgemaakt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om een beroep te doen op een exoneratiebeding, indien de schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar of van met de leiding van dat bedrijf belaste personen (vgl. HR 18 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6913,
Kuunders/Swinkels).
2.22.
De stelling van [eisers] . dat het beroep van Engie op haar algemene voorwaarden tardief is ingesteld, wordt niet gevolgd. Dat Engie voor het eerst in deze procedure [eisers] . heeft gewezen op haar algemene voorwaarden, betekent niet dat zij haar rechten daarop heeft verwerkt. Nu zij tot op heden haar aansprakelijkheid jegens
[eisers] . consequent afwees, mochten [eisers] . er niet zonder meer op vertrouwen dat Engie afstand had gedaan van de werking van de algemene voorwaarden.
2.23.
Uit r.o. 2.20. vloeit reeds voort dat er vóór of ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst geen bijzondere omstandigheden waren die de betreffende bedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken. Ook daarna is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. Opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van Engie is gesteld noch gebleken. Evenmin is gebleken dat Engie zich onbereikbaar hield voor [eisers] . Engie heeft gereageerd op de klachten van [eisers] ., zij is meerdere malen bij de bloemenkwekerij langs geweest en heeft naar aanleiding daarvan rapporten opgesteld met advies. In 2012 heeft Engie de klacht over het temperatuurverschil verholpen. Naar aanleiding van de klacht in 2014 heeft Engie een oplossing aangeboden (zonder aansprakelijkheid te erkennen) door het offreren van extra werkzaamheden. Het was de keuze van [eisers] . om daar niet op in te gaan, Engie te sommeren tot (kosteloos) herstel, deskundigen in te schakelen om onderzoek te doen naar de werking van de koelinstallatie en gedurende dat onderzoek derden in te schakelen om de koelinstallatie deels te vervangen. Aangezien Engie van mening was dat er geen sprake was van een gebrek, is het niet onbegrijpelijk dat zij eerst de onderzoeksresultaten wilde afwachten en daarom niet is overgegaan tot herstel zoals door [eisers] . verzocht.
[eisers] . hebben nog aangevoerd dat Engie, gezien de hoge herstelkosten en gevolgschade, ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen. Ook dat maakt de bedingen nog niet onaanvaardbaar. Dat de aansprakelijkheid aanzienlijk wordt beperkt, betreft nu eenmaal de kern van een exoneratiebeding en een professionele partij als [eisers] . had erop bedacht moeten zijn dat Engie gebruik zou maken van een dergelijk exoneratiebeding.
Uit de rapporten is, zoals eerder overwogen, vooralsnog onvoldoende gebleken dat sprake is van gebreken aan de koelinstallatie van Engie.
In hoeverre [eisers] . zijn verzekerd tegen bedrijfsschade en Engie is verzekerd tegen schade als gevolg van beroepsaansprakelijkheid, is onbekend gebleven.
Dit alles tezamen en in onderlinge samenhang bezien, is het beroep van Engie op het beding dat ontbinding uitsluit en op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
2.24.
De rechtbank ziet dan ook geen grond om, in de onderhavige omstandigheden van het geval, het beroep van Engie op artikel 15 lid 2 en 11 lid 1 van de algemene voorwaarden te ontzeggen.
2.25.
Ten aanzien van artikel 15 lid 2 leidt dat ertoe dat een ontbinding van de overeenkomst door [eisers] . contractueel is uitgesloten. De voorwaardelijke ontbindingsverklaring van 27 oktober 2016 heeft dan ook geen effect gesorteerd. De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden althans te ontbinden en de daarmee samenhangende vordering tot terugbetaling van de aanneemsom worden afgewezen.
2.26.
Voorts hebben [eisers] . schadevergoeding wegens gederfde winst gevorderd, mede op grond van artikel 6:74 BW. Vergoeding van gederfde winst valt echter buiten de door Engie gegeven garantie van artikel 10 van de algemene voorwaarden. Die garantie is immers beperkt tot de deugdelijkheid van de door Engie geleverde zaken en de daarbij gebruikte materialen. Op grond van artikel 11 lid 1 van de algemene voorwaarden (exoneratiebeding) is de aansprakelijkheid van Engie in dat geval uitgesloten. Een grondslag voor de gevorderde vergoeding van gederfde winst, deskundigenkosten en rechtsbijstand ontbreekt derhalve.
2.27.
Dat leidt ertoe dat de vorderingen van [eisers] . op alle onderdelen worden afgewezen.
2.28.
[eisers] . zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Engie worden begroot op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat
€ 3.759,00(3,5 punten à € 1.074,00)
Totaal € 5.709,00

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eisers] . in de proceskosten, aan de zijde van Engie tot op heden begroot op € 5.709,00;
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Mentink en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020. 2091 / 1581