ECLI:NL:RBROT:2020:9650

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
8453154 \ AZ VERZ 20-73
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing ex artikel 4:210 BW inzake overlijdensrisicoverzekering als quasi-legaat

In deze beschikking van de kantonrechter te Dordrecht, uitgesproken op 26 oktober 2020, wordt een verzoek behandeld van een vereffenaar, [notaris], om een aanwijzing te geven met betrekking tot een overlijdensrisicoverzekering afgesloten door de heer [erflater]. De heer [erflater] is op 7 juni 2018 overleden, en zijn enige erfgenaam is zijn kind, [naam 1]. De vereffenaar verzoekt om een aanwijzing omdat de uitkering uit de verzekering, die aan [naam 1] toekomt, mogelijk verminderd moet worden om de schulden van de nalatenschap te voldoen. De kantonrechter oordeelt dat de overlijdensrisicoverzekering moet worden aangemerkt als een quasi-legaat, wat betekent dat deze voor vermindering in aanmerking komt. De kantonrechter stelt vast dat de vereffenaar recht heeft op een bedrag uit de uitkering om de schulden van de nalatenschap te voldoen. De moeder van [naam 1], [belanghebbende], heeft geweigerd om toestemming te geven voor deze vermindering, maar de kantonrechter oordeelt dat de vermindering niet onredelijk is. De kantonrechter geeft de vereffenaar de aanwijzing dat hij de uitkering mag verminderen om de schulden te voldoen, en dat [belanghebbende] verplicht is om hieraan mee te werken. De beschikking benadrukt dat de belangen van de begunstigde, [naam 1], voorop staan, maar dat er onvoldoende bewijs is dat de uitkering noodzakelijk is voor zijn levensonderhoud.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8453154 \ AZ VERZ 20-73
uitspraak: 26 oktober 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[notaris], in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van de heer [erflater] ,
notaris te [plaatsnaam] ,
verzoeker,
belanghebbende:
[belanghebbende], in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats belanghebbende] ,
gemachtigde: mr. W.H. Benard.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [notaris] ” en “ [belanghebbende] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het verzoekschrift van 27 maart 2020, met producties;
  • de brief van [notaris] van 20 april 2020, met productie;
  • de brief van [notaris] van 22 april 2020, met producties;
  • de brief van [notaris] van 26 juni 2020, met producties;
  • de brief van mr. Benard van 13 juli 2020;
  • de brief van mr. Benard van 30 juli 2020;
  • de brief van [notaris] van 2 september 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2020 via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). [notaris] is verschenen tijdens de mondelinge behandeling, vergezeld door notarieel medewerkster mevrouw [naam 2] . [belanghebbende] is ook verschenen, bijgestaan door mr. Benard.
1.3.
[belanghebbende] is door de kantonrechter vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk een standpunt in te nemen over de aan [naam 1] toekomende uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering bij Interpolis. Zij heeft bij brief van 30 juli 2020 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [notaris] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren en heeft daarvan bij brief van 2 september 2020 gebruik gemaakt.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking vervolgens bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Op 7 juni 2018 is te Pijnacker-Nootdorp overleden de heer [erflater] , geboren te [geboorteplaats erflater] op [geboortedatum erflater] , laatstelijk wonende aan de [adres erflater] , [woonplaats erflater] (hierna: erflater).
2.2.
Erflater heeft bij leven gedurende enige tijd een relatie gehad met [belanghebbende] .
Uit deze relatie is op 29 december 2011 [naam 1] (hierna: [naam 1] ) geboren.
2.3.
Op grond van het testament van erflater is [naam 1] zijn enige erfgenaam. Van rechtswege is de nalatenschap door [naam 1] onder het voorrecht van boedelbeschrijving (ofwel: beneficiair) aanvaard.
2.4.
Bij beschikking van 20 december 2018 is [notaris] door de rechtbank te Rotterdam benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van erflater.
2.5.
Erflater heeft op 24 januari 2013 een overlijdensrisicoverzekering afgesloten bij Interpolis. Hierin is opgenomen dat als erflater voor 1 februari 2043 overlijdt Interpolis een bedrag uitkeert aan de begunstigde van de verzekering. De hoogte van het bedrag hangt af van het moment van overlijden. Nu erflater op het moment van overlijden ongehuwd was, is [naam 1] als kind van erflater de begunstigde van de verzekering.

3..Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot het geven van een aanwijzing ter zake van de overlijdensrisicoverzekering afgesloten bij Interpolis door erflater ex artikel 4:210 lid 1 BW.
3.2.
Aan de verzochte aanwijzing heeft [notaris] ten grondslag gelegd dat er een overlijdensrisicoverzekering door erflater is afgesloten bij Interpolis. [naam 1] is als begunstigde van deze verzekering aangewezen. In zijn hoedanigheid van vereffenaar wil [notaris] op grond van artikel 4:126 BW in samenhang gelezen met artikel 4:7 BW een zodanig bedrag ten laste van de uitkering ontvangen, waarmee de schulden van de nalatenschap betaald kunnen worden. Er is namelijk sprake van een negatieve nalatenschap. Interpolis werkt hieraan alleen mee als de moeder hiertoe toestemming geeft. Omdat [belanghebbende] hiervoor geen toestemming geeft, heeft [notaris] om een aanwijzing verzocht.

4..Het verweer

4.1.
[belanghebbende] heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanwijzing niet kan worden gegeven, omdat het onduidelijk is welke aanwijzing gevraagd wordt. Daarnaast is er volgens [belanghebbende] geen sprake van een gift, maar van een natuurlijke verbintenis. De uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering komt daarom in zijn geheel aan [naam 1] toe en is geen quasi-legaat. Als wel geoordeeld wordt dat sprake is van een quasi-legaat, dan is [belanghebbende] van mening dat het onredelijk is als de gehele uitkering naar de vereffenaar moet worden overgemaakt.

5..De beoordeling

5.1.
[notaris] heeft de kantonrechter verzocht om hem een aanwijzing te geven op grond van artikel 4:210 lid 1 BW. Dit artikel bepaalt dat vereffenaars verplicht zijn om de aanwijzingen van de kantonrechter bij vereffening op te volgen.
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [notaris] tijdens de mondelinge behandeling voldoende heeft geconcretiseerd om welke aanwijzing hij heeft verzocht, zodat [belanghebbende] niet wordt gevolgd in haar stelling dat het verzoek moet worden afgewezen omdat het onduidelijk is welke aanwijzing gevraagd wordt. [notaris] heeft toelicht dat hij de schuldeisers van erflater duidelijkheid wil geven en van de kantonrechter wil weten of de uitkering bij Interpolis mag worden verminderd om de schuldeisers te voldoen. Hij heeft daarbij toegelicht dat de woning van erflater bij verkoop zeer waarschijnlijk niet voldoende zal opleveren om de hypotheekschuld te voldoen en dat er daarnaast nog andere schulden zijn. [notaris] wil de uitkering van Interpolis verminderen om de schulden te voldoen. De verzochte aanwijzing ziet dus op de vraag of de boedel aanspraak kan maken op (een deel van) de uitkering van Interpolis aan [naam 1] .
5.3.
Gelet op de verzochte aanwijzing zal de vraag moeten worden beantwoord of de aan [naam 1] toekomende uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering bij Interpolis verminderd mag worden door de vereffenaar op grond van artikel 4:127 in samenhang gelezen met artikel 4:126 lid 2 onder b BW. Op grond van artikel 4:126 lid 1 BW worden schenkingen of andere giften, welke de strekking hebben dat zij pas na het overlijden worden uitgevoerd, voor vermindering en inkorting in beginsel gelijk gesteld met legaten. Op grond van artikel 4:126 lid 2 onder b BW is dit artikel ook van toepassing op een begunstiging bij sommenverzekering. Partijen zijn het erover eens dat de overlijdensrisicoverzekering bij Interpolis een sommenverzekering is. Beoordeeld zal daarom moeten worden of de begunstiging van [naam 1] onder artikel 4:126 lid 2 onder b BW valt. Dat is het geval als het aanwijzen van [naam 1] als begunstigde van de uitkering van Interpolis is aan te merken als een gift. Op grond van artikel 7:188 lid 1 BW is het uitgangspunt dat dit aanwijzen als een gift is aan te merken, tenzij het aanwijzen geschiedt ter nakoming van een verbintenis anders dan uit schenking. Het ligt op de weg van [belanghebbende] om te stellen dat sprake is van een natuurlijke verbintenis, hetgeen zij ook heeft gedaan.
5.4.
[belanghebbende] heeft aan haar stelling dat de uitkering een natuurlijke verbintenis is het volgende ten grondslag gelegd. De verzekering is afgesloten begin 2013 (toen [belanghebbende] en erflater nog samenwoonden). Dat was omdat erflater toen een woning kocht en hij een eventueel financieel risico wilde afdekken voor partner en zoon voor het geval hij zou komen te overlijden. Dit is een natuurlijke verbintenis, omdat de uitkering bedoeld was om een eventueel risico af te dekken. [belanghebbende] heeft ter onderbouwing tevens gewezen op de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 maart 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:881).
5.5.
[notaris] heeft betwist dat sprake is van een natuurlijke verbintenis en hij heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. [naam 1] is in 2011 geboren. Erflater heeft op 24 januari 2013 een overlijdensrisicoverzekering afgesloten op zijn eigen leven. Indien hij zou komen te overlijden voor 1 januari 2043 zou Interpolis een bedrag uitkeren. Uit de polis volgt dat de begunstigde in eerste instantie de verzekeringnemer is, als tweede zijn echtgenote, als derde zijn kinderen en als laatste de erfgenamen van erflater. [naam 1] is niet als eerste begunstigde opgenomen. Het is daarom niet aannemelijk dat erflater de overlijdensrisicoverzekering is aangegaan om aan zijn verzorgingsverplichting te voldoen.
5.6.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Bij de beantwoording van de vraag of de begunstiging van [naam 1] moet worden aangemerkt als voldoening aan een natuurlijke verbintenis moet mede acht worden geslagen op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen. Daarbij is bepalend de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie; niet van belang is hoe partijen er later financieel blijken voor te staan (Hoge Raad 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9558). Of van een natuurlijke verbintenis sprake is geweest zal naar objectieve maatstaven moeten worden vastgesteld (Gerechtshof Amsterdam 27 september 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BT8650).
5.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende door [belanghebbende] aangetoond dat erflater de verzekering enkel heeft afgesloten om [naam 1] verzorgd achter te laten (ter nakoming van een natuurlijke verbintenis) en dat geen sprake is van een gift. De verzekering is namelijk eerst twee jaar na de geboorte van [naam 1] afgesloten omdat erflater een huis had gekocht. [naam 1] was daarnaast niet de eerste begunstigde van de verzekering, maar dat was erflater zelf en vervolgens zijn echtgenote en daarna pas [naam 1] . Gelet hierop zijn er onvoldoende aanwijzingen om te oordelen dat de verzekering niet enkel uit vrijgevigheid richting [naam 1] is afgesloten. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 maart 2016 leidt niet tot een ander oordeel, omdat daarin sprake was van een andere situatie. Daar ging het om twee partners die beiden een overlijdensrisicoverzekering hadden afgesloten en waarin ook sprake was van eigen belang bij het afsluiten van de verzekering door de erflater. Van die situatie is hier geen sprake. Dit betekent dat het ervoor wordt gehouden dat de overlijdensrisicoverzekering een gift is.
5.8.
Nu de overlijdensrisicoverzekering is aan te merken als een gift valt deze onder artikel 4:126 lid 2 BW en is dus sprake van een quasi-legaat. Het gevolg hiervan is dat de overlijdensrisicoverzekering wat betreft de regels van vermindering en inkorting gelijk wordt gesteld met een legaat. De overlijdensrisicoverzekering van [naam 1] komt daarom voor vermindering in aanmerking.
5.9.
Nu sprake is van een quasi-legaat heeft [notaris] zich terecht op het standpunt gesteld dat hij als vereffenaar recht heeft op een bedrag ten laste van deze uitkering om de schulden van de nalatenschap te voldoen. Op grond van artikel 4:120 BW moet de vereffenaar immers het quasi-legaat verminderen om de schulden van de nalatenschap te betalen.
5.10.
Op grond van artikel 4:127 BW is [belanghebbende] verplicht om mee te werken aan de vermindering van de overlijdensrisicoverzekering, tenzij dit onredelijk is. [belanghebbende] heeft op de onredelijkheid een beroep gedaan. Uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:6788) volgt dat voor de vraag of is voldaan aan dit onredelijkheidscriterium doorslaggevend is of de begunstiging een verzorgingskarakter heeft. Het belang van de begunstigde staat daarbij voorop en het gaat voor op de belangen van schuldeisers en legitimarissen. Van een verzorgingskarakter is niet alleen sprake indien erflater met de begunstiging uitdrukkelijk de verzorging van de begunstigde heeft beoogd, maar ook indien de begunstiging in de gegeven omstandigheden noodzakelijk blijkt voor de betaling van de kosten van studie en levensonderhoud van de begunstigde.
5.11.
De kantonrechter is niet gebleken van omstandigheden die maken dat de vermindering onredelijk is. Niet in geschil is dat erflater niet uitdrukkelijk heeft verklaard dat met de begunstiging de verzorging van [naam 1] was beoogd. De kantonrechter is voorts niet gebleken dat de uitkering vanuit de overlijdensrisicoverzekering noodzakelijk is voor de betaling van de kosten van studie en levensonderhoud van [naam 1] . [belanghebbende] heeft niet, althans onvoldoende, gesteld dat zij onvoldoende middelen heeft om in het levensonderhoud van [naam 1] te voorzien. [belanghebbende] heeft immers zelf een baan en had volgens de door haar overgelegde belastingaangifte een belastbaar inkomen in 2019 van € 30.692,-. Daarnaast ontvangt [naam 1] blijkens de door [belanghebbende] overgelegde uitkeringsspecificatie van Nationale Nederlanden van juni 2020 ook maandelijks een nabestaandenpensioen ten bedrage van € 662,- bruto per 1 januari 2019 en heeft [belanghebbende] ter zitting verklaard dat zij een spaarrekening heeft voor [naam 1] . Voorts is het de verwachting dat niet de gehele uitkering van [naam 1] zal worden verminderd, maar dat er nog een bedrag voor hem overblijft wanneer de schulden voldaan zijn. Dat bedrag is afhankelijk van de prijs waarvoor de woning van erflater verkocht wordt. [belanghebbende] heeft onvoldoende onderbouwd dat dit samen met haar inkomen en het nabestaandenpensioen van [naam 1] onvoldoende voor de betaling van de kosten van studie en levensonderhoud van [naam 1] . Het is daarom niet onredelijk dat [belanghebbende] wordt verplicht om aan de vermindering mee te werken.
5.12.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat de aan [naam 1] toekomende uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering bij Interpolis door [notaris] verminderd mag worden. De kantonrechter acht het gelet op de voortvarende (verdere) afwikkeling van de nalatenschap daarom van belang om aan [notaris] een aanwijzing te geven zoals hieronder is bepaald.
5.13.
[notaris] kan met de aanwijzing de door hem gewenste duidelijkheid verschaffen aan de schuldeisers. De kantonrechter heeft daarnaast begrepen dat Interpolis de uitkering nog niet aan [naam 1] heeft uitgekeerd en dat [notaris] [belanghebbende] heeft verzocht om ermee in te stemmen dat Interpolis de uitkering rechtstreeks aan [notaris] als vereffenaar uitkeert, zodat hij daarmee in staat is om alle schulden te betalen. [belanghebbende] heeft echter geweigerd om haar medewerking hieraan te verlenen. De kantonrechter kan [belanghebbende] niet verplichten om hieraan mee te werken, maar merkt wel op dat het hem een gepaste oplossing lijkt dat de uitkering van Interpolis rechtstreeks aan [notaris] in zijn hoedanigheid van vereffenaar wordt uitgekeerd. [notaris] kan dan de schulden van de nalatenschap voldoen en het bedrag dat overblijft daarna aan [naam 1] uitkeren. Het is aan [notaris] en [belanghebbende] om hierover samen afspraken te maken.

6..De beslissing

De kantonrechter:
geeft [notaris] de volgende aanwijzing zoals bedoeld in artikel 4:210 lid 1 BW, ter zake van de vereffening van de nalatenschap van erflater:
de aan [naam 1] toekomende uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering van erflater bij Interpolis is een quasi-legaat, dat voor vermindering door de vereffenaar in aanmerking komt. Dit betekent dat [notaris] ingevolge artikel 4:216 BW tot vermindering van dit quasi-legaat kan overgaan. [belanghebbende] is op grond van artikel 4:127 BW verplicht om mee te werken aan de vermindering van de uitkering, omdat deze niet onredelijk is.
Deze beschikking vonnis is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688
Van deze beschikking kan door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbende hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.