Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
geïntimeerde in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Bij het overlijden van de verzekerde voor de einddatum zal het lijfrentekapitaal bij overlijden, zijnde 90% van de netto reservewaarde van de verzekering, niet in contanten worden uitgekeerd, maar dienen als rekengrootheid voor de vaststelling van een nabestaandelijfrente als bedoeld in artikel 3.125, lid 1 letter b, en artikel 1.7 lid 1 van de Wet inkomstenbelasting 2001.”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Kamerstukken II2000/01, 17 213, nr. 7, pag. 5-6) is daarover opgemerkt:
) ontleende woorden «voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is» strekt ertoe de regels van erfrecht en verzekeringsrecht beter op elkaar af te stemmen. Daarvoor is reden, nu begunstigingen door sommenverzekering tijdens leven van de erflater niet door beslag of in faillissement of schuldsaneringsregeling uitgewonnen kunnen worden, wanneer zulks voor de verzekeringnemer of de begunstigde onredelijk benadelend zou zijn (zie de artikelen 479p lid 1 Rv, 21a lid 1 en 295a lid 1 Fw). Van onredelijke benadeling in de zin van de genoemde bepalingen is met name sprake wanneer de begunstigingen een verzorgingskarakter hebben. Door de wijziging wordt voorkomen dat een begunstiging die tijdens leven van de verzekeringnemer niet kon worden uitgewonnen, na zijn overlijden wèl kan worden uitgewonnen ten behoeve van schuldeisers en legitimarissen. Begunstigingen door sommenverzekering zullen zo minder snel aanleiding geven tot inkorting of vermindering dan andere vermogensverschuivingen bij dode, welke via de nalatenschap lopen. Tevens wordt door de koppeling van het onredelijkheidscriterium, ontleend aan artikel 4.3.3.14 lid 1, aan het criterium «onredelijke benadeling» uit het verzekeringsrecht, bereikt dat bij begunstigingen uit sommenverzekering met een verzorgingskarakter niet telkens vastgelegd behoeft te gaan worden – hetgeen ook thans niet pleegt te gebeuren – dat de begunstiging strekt ter nakoming van een natuurlijke verbintenis en derhalve geen quasi-legaat oplevert in de zin van artikel 4.4.2.7b lid 2 onder b (hof: thans artikel 4:126 lid 2 onder b BW
).”
Kamerstukken II1994-1995, 22 969, nr. 20, p. 6) volgt dat onredelijke benadeling bij de uitwinning in faillissement door de curator zal moeten worden aangenomen indien het een levensverzekering met verzorgingskarakter betreft. Hierbij staat primair het belang van de begunstigde voorop. Ook indien de aanwijzing van een derde als begunstigde als een gift is aan te merken kan van onredelijke benadeling sprake zijn indien verzorgingsaanspraken van de begunstigde worden uitgewonnen.
“Er zijn in deze zaak vooralsnog geen omstandigheden gebleken die vergoeding naar het oordeel van het hof onredelijk maken.”Dat oordeel (“vooralsnog”) staat niet eraan in de weg in de onderhavige zaak, die de vermindering van het quasilegaat betreft, opnieuw daarover te oordelen aan de hand van alle feiten en omstandigheden die in deze procedure zijn gebleken. Ook daarom faalt grief 1 van de vereffenaar.
dat uit de enig resterende baten van de nalatenschap, zijnde de te verwachten executie-verkoopopbrengst van de woning (…) slechts (gedeeltelijk) de preferente schuldeisers (boedelnotaris/hypotheekhouder ABN AMRO) kunnen worden voldaan.”Na de opheffing van de vereffening zijn mr. Kroes en mr. Harris niet langer als boedelnotaris en toegevoegd executeur betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater. Doordat de woning op 27 mei 2013 is verkocht en geleverd voor een koopprijs van € 280.000,- is er een restschuld bij de ABN AMRO Bank ontstaan die thans volgens opgave van de vereffenaar ongeveer € 20.000,- bedraagt.