ECLI:NL:RBROT:2020:9520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19/3774
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing traplift en toekenning tegemoetkoming verhuiskosten onder Wmo

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 30 oktober 2020, wordt de zaak behandeld van een eiseres die een maatwerkvoorziening heeft aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) voor de plaatsing van een traplift in haar woning. Eiseres, die lijdt aan chronische medische klachten, heeft een voorwaardelijke tegemoetkoming in de verhuiskosten gekregen, omdat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, heeft besloten dat er geen traplift kan worden geplaatst in haar woning vanwege brandveiligheidsredenen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening is dat verweerder niet voldoende heeft gekeken naar alternatieve leveranciers van trapliften die aan de vereiste brandklasse voldoen.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat verweerder niet adequaat heeft aangetoond dat de afwijzing van de traplift terecht is. De rechtbank wijst erop dat de Wmo 2015 vereist dat het college een maatwerkvoorziening verstrekt ter compensatie van beperkingen in zelfredzaamheid of participatie. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij verweerder moet motiveren of er een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid van eiseres. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3774
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 30 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. F. Boone,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. Tang.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een maatwerkvoorziening grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) toegekend in de vorm van een voorwaardelijke tegemoetkoming in de verhuiskosten.
Bij besluit van 19 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] , is bekend chronische medische klachten waarbij verdere achteruitgang te verwachten is. Zij woont in een portiekwoning op de eerste etage. Het betreft een huurwoning met drie kamers. De woning is te bereiken met twee trappen met een vlak middenstuk tussen de twee trappen. Als gevolg van haar medische klachten ervaart eiseres belemmeringen bij het bereiken en verlaten van de woning.
1.2.
Op 20 april 2018 heeft eiseres zich bij verweerder gemeld ten behoeve van een traplift in de algemene ruimte van het wooncomplex. Na een huisbezoek op 17 mei 2018, gevolgd door een aanvraag, heeft verweerder bij het primaire besluit een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend, waarbij eiseres deze vergoeding krijgt als zij binnen twee jaar een geschikte woning vindt.
2. Het bestreden besluit rust op de grond dat in de woning van eiseres geen traplift kan worden geplaatst en dat daarom is besloten om een voorwaardelijke verhuisvergoeding aan haar toe te kennen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder dient te kijken naar andere leveranciers die wel een traplift kunnen leveren die aan de vereiste brandklasse voldoet, omdat het niet zo kan zijn dat zij moet verhuizen omdat verweerder geen zaken doet met andere leveranciers dan Otolift. Eiseres stelt dat niet is nagedacht over de optie dat de accu niet bij de traplift zelf wordt geplaatst, zodat de energiebron, die kan ontbranden, zich niet in het trappenhuis bevindt. Volgens eiseres hoeft een aanvullende technische aanpassing niet per definitie duur te zijn en staan beperkte meerkosten niet in verhouding met haar wens om zo lang mogelijk in haar eigen huis te kunnen wonen, temeer omdat haar dochter die naast haar woont fulltime mantelzorger is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4.2.
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018 (Verordening) is het zogenoemde verhuisprimaat neergelegd. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraken van 21 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:702), van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2602) en van 31 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3506), volgt dat het verhuisprimaat als zodanig niet in strijd is met de Wmo 2015. Wel zal steeds de vraag moeten worden beantwoord of met de toepassing van dit primaat in een concreet geval een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd. Die vraag kan slechts worden beantwoord op grond van een onderzoek naar de beperkingen van de betrokkene en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden, waaronder de kosten van de aanpassing van de eigen woning en de daadwerkelijke beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen andere woonruimten voor betrokkene.
5.1.
Verweerder heeft voldoende toegelicht dat de traplift zou moeten worden geplaatst in een trappenhuis dat moet worden aangemerkt als een extra beschermde vluchtroute, dat een dergelijke traplift op last van de brandweer moet voldoen aan brandklasse B en dat er geen trapliften zijn, ook niet van andere leveranciers, die aan de vereiste brandklasse voldoen. Verweerder heeft voorts voldoende toegelicht dat technische aanpassingen, zoals door eiseres gesuggereerd, niet mogelijk zijn. Vastgesteld moet daarom worden dat het plaatsen van een traplift, zoals door eiseres gewenst, vanwege de brandveiligheid niet mogelijk is.
5.2.
Verweerder heeft aan eiseres een voorwaardelijke tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend. Uit het ondersteuningsverslag blijkt dat eiseres al 21 jaar in de woning woont en dat haar dochter, die in het naastgelegen pand woont, mantelzorg verleent. Deze mantelzorg zal mogelijk komen te vervallen als eiseres naar een andere woning verhuist. Daarnaast stelt verweerder dat er, ten tijde van de laatste controle op 13 december 2018, geen geschikte woningen waren in de buurt waar eiseres woont en dat zij er, ook al was er een geschikte woning in de buurt, financieel sterk op achteruit zou gaan omdat alle huurwoningen in de buurt een hogere huurprijs hebben. In het licht van deze feiten heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat met de toepassing van het verhuisprimaat een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd. Onduidelijk is immers in hoeverre eiseres in haar leefomgeving geschikte en betaalbare woonruimte zal kunnen vinden en in hoeverre, bij een hogere huur, de verhuisvergoeding als een passende bijdrage kan worden aangemerkt.
5.3.
Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd met de artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, dient verweerder te motiveren of er een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.4.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dient hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mee te delen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
5.5.
De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 oktober 2020.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.