1.3.Bij besluit van 18 september 2019 heeft verweerder eiseres een waarschuwing gegeven. Hiertegen zijn geen beroepsgronden ingediend, zodat dit besluit verder geen bespreking behoeft.
2. Volgens verweerder is het recht op bijstand van eiseres terecht ingetrokken, omdat zij niet is verschenen op de afspraken van 11 en 13 september 2019 en de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd. Dit betekent dat eiseres haar inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden, zodat verweerder gehouden was de uitkering van eiseres in te trekken. Volgens verweerder zijn de oproepbrieven op de juiste wijze - door deponering in de brievenbus van eiseres op het uitkeringsadres - bezorgd. Verweerder meent dat het niet reageren op de uitnodigingen voor risico van eiseres dient te komen.
3. Eiseres voert aan dat zij de uitnodigingen niet heeft ontvangen. Verweerder kan haar daarom niet verwijten dat zij niet is verschenen op de uitnodigingen. Zij vindt dat haar recht op bijstand ten onrechte is ingetrokken
.
4. Ter zitting is vastgesteld dat eiseres geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de opschorting van haar recht op bijstand, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de in het bestreden besluit gehandhaafde intrekking van het recht op bijstand met ingang van 11 september 2011 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw, in rechte stand kan houden.
5. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd was het recht op bijstand van eiseres in te trekken, staat ter beoordeling of eiseres verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken, en zo ja, of haar hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:324). 6. Tussen partijen is slechts in geding of eiseres verweten kan worden dat zij niet is verschenen op de uitnodigingen van verweerder.
7. Uit eveneens vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1084, volgt dat in het geval een betrokkene ontkent een uitnodiging van verweerder te hebben ontvangen, verweerder aannemelijk zal moeten maken dat de post wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Daarbij kan het deponeren van een besluit of een brief in de brievenbus voor de toepassing van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht op één lijn worden gesteld met een niet aangetekende verzending per post. Bij betwisting van die deponering is het aan het college om aannemelijk te maken dat de brief daadwerkelijk is bezorgd. Dat kan door nauwkeurig te beschrijven wat bij de bezorging is waargenomen (zie de uitspraak van de CRvB van 9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1886). 8. Verweerder stelt dat de brieven persoonlijk zijn bezorgd door sociaal rechercheur [naam 2] door deponering van de brieven in de brievenbus in de voordeur van eiseres. Eiseres heeft dit standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Zij stelt dat het onmogelijk is om brieven in de brievenbus in de voordeur te deponeren, omdat deze brievenbus al sinds 2015 is dichtgeschroefd. Er hangt volgens eiseres, duidelijk zichtbaar, een brievenbus aan de buitengevel bij de ingang van de tuin, waarin eiseres al haar post ontvangt.
9. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de bezorging van de brieven aannemelijk heeft gemaakt.