ECLI:NL:RBROT:2020:825

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
10/750541-18 / TULLEN: 22/002594-16 en 10/056607-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel, mishandelingen en bedreiging met gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 3 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, mishandelingen en bedreiging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een vrijheidsbeperkende maatregel van 5 jaar, inhoudende een contactverbod met de benadeelde partij en haar familie. De zaak betreft de gedwongen prostitutie van een slachtoffer, waarbij de verdachte de controle over haar leven en inkomsten uitoefende door middel van geweld, bedreigingen en manipulatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de kwetsbare positie van het slachtoffer misbruikte en dat er sprake was van uitbuiting in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor mishandeling van het slachtoffer en bedreiging van twee andere personen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en ondersteund door bewijs, waaronder getuigenverklaringen en tapgesprekken. De verdachte werd vrijgesproken van een aantal andere tenlastegelegde feiten, waaronder een specifieke mishandeling, omdat daar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750541-18
Parketnummers TULLEN: 22/002594-16 en 10/056607-15
Datum uitspraak: 3 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Kaapverdië) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een contactverbod met [naam slachtoffer 1] en de ouders en zussen van [naam slachtoffer 1] , gedurende 5 (vijf) jaren waarbij 2 (twee) weken hechtenis dient te worden toegepast bij elke overtreding van dat verbod, met een maximum van 6 (zes) maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22/002594-16;
  • niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 10/056607-15.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 5
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verklaringen van de aangever [naam aangever] worden ondersteund door de verklaringen van zijn zoon, de getuige [naam getuige] .
4.1.2.
Beoordeling
De aangever [naam aangever] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 24 november 2017 werd gebeld door de verdachte en dat de verdachte in dat telefoongesprek tegen hem zou hebben gezegd:
"Ik weet zeker dat je ermee gaat bemoeien, met deze problemen. Als ik je zie dan sla ik je op je gezicht, schop ik je helemaal blauw en als het moet dan maak ik je af."De getuige [naam getuige] , heeft bij de politie verklaard dat hij hoorde dat de verdachte tegen de aangever zei ‘dat hij hartpatiënt was en dat hij hem ging slaan’. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze getuigenverklaring van [naam getuige] onvoldoende steun biedt aan de verklaring van de aangever, nu de volgens de getuige gebruikte bewoordingen wezenlijk verschillen van de volgens de aangever door de verdachte gebruikte bewoordingen. Omdat de verklaring van de aangever niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft gepleegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. De verklaringen van de aangeefster [naam slachtoffer 1] zijn inconsistent, onbetrouwbaar en worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien is geen sprake van uitbuiting en dwang als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.2.
Beoordeling
De verdenking tegen de verdachte komt er – kort gezegd – op neer dat hij zich in de periode van 16 juli 2018 tot en met 9 maart 2019 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de vorm van gedwongen prostitutie.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verklaringen van [naam slachtoffer 1]
Door de aangeefster [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ) zijn bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaringen afgelegd op 23 en 24 december 2018, 9 en 20 maart 2019, 2 september 2019 en 8 oktober 2019. Deze verklaringen komen op het volgende neer.
[naam slachtoffer 1] heeft de verdachte in december 2017 leren kennen en vanaf april 2018 heeft zij een relatie met hem gehad. In de zomer van 2018 heeft zij aangifte gedaan van mishandeling en verkrachting gepleegd door de verdachte. De verdachte heeft hierna in detentie gezeten tot begin september 2018. Toen de verdachte in september 2018 op vrije voeten kwam, stond hij direct bij [naam slachtoffer 1] voor de deur en gaf hij haar de schuld van zijn detentie. Om het goed te maken moest zij voor hem in de prostitutie werken. Hij zette haar onder druk door haar te mishandelen en door haar en haar familie te bedreigen. Hij maakte seksadvertenties voor haar op diverse websites (onder andere op Kinky.nl) en hij bepaalde de inhoud van de advertenties. Als ze weigerde te werken, mishandelde hij haar. Zij moest elke dag werken en de verdachte bepaalde telkens waar zij verbleef. De prostitutiewerkzaamheden moest zij op diverse locaties verrichten. Zij verrichtte escortwerkzaamheden en soms ontving zij klanten. Al haar verdiensten heeft zij aan de verdachte moeten afstaan. Indien de klant contant betaald had, moest zij dit bedrag direct aan de verdachte afgeven of zij moest de verdachte op de hoogte brengen van de betaling. Girale betalingen moest zij laten overboeken op de bankrekening van (de onderneming van) de verdachte. [naam slachtoffer 1] heeft hiervan aangifte gedaan op 23 en 24 december 2018, daarna is zij weggegaan bij de verdachte. Vanaf eind januari 2019 is zij weer in contact gekomen met de verdachte en is zij weer bij hem ingetrokken. Hij beloofde haar beterschap. Zij moest van hem echter direct weer aan het werk en de omstandigheden waaronder z moest werken waren dezelfde als de omstandigheden in de periode van september 2018 tot en met december 2018. Op 9 maart 2019 is zij weer weggegaan bij de verdachte en heeft zij opnieuw aangifte tegen hem gedaan van mensenhandel en mishandeling.
Ondersteunende bewijsmiddelen
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] worden op diverse essentiële punten ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Ondersteunend aan de verklaringen van [naam slachtoffer 1] dat de verdachte feitelijk de advertenties van [naam slachtoffer 1] in beheer had en dat hij de advertenties onderhield, zijn de resultaten uit het onderzoek naar de bankrekeningen van (de onderneming van) de verdachte. Uit dat onderzoek is gebleken dat de verdachte betalingen heeft gedaan aan [naam bedrijf] , de onderneming achter websites als Kinky.nl. De verdachte heeft verklaard dat dit betalingen betreffen om de advertentie van [naam slachtoffer 1] te onderhouden. Dat hij deze betalingen op verzoek van [naam slachtoffer 1] zou hebben verricht, acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op haar verklaringen en de overige inhoud van het dossier.
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van (de onderneming van) de verdachte blijkt onder andere dat de verdachte op 24 oktober 2018 en 11 december 2018 grote contante geldbedragen heeft gestort op zijn rekeningen. Op 19 november 2018 heeft de verdachte een bedrag van € 550,00 naar een derde overgemaakt, met in de omschrijving ’55 via bank en 2700 cash’. Uit deze bevindingen leidt de rechtbank af dat de verdachte op voornoemde data in het bezit was van grote contante geldbedragen.
Ook blijkt uit deze onderzoeken dat tussen 29 oktober 2018 en 8 maart 2019 regelmatig geldbedragen op de rekening van de onderneming van de verdachte zijn gestort door verschillende personen. Daarbij valt op dat op 23 februari 2019 een geldbedrag van € 100,00 is gestort en dat [naam slachtoffer 1] , blijkens tapgesprekken tussen haar en de verdachte, op die dag aan de verdachte telefonisch doorgaf ‘dat er nog een uurtje bij komt’ en ‘dat hij 100 euro overmaakt’. Op 25 februari 2019 deelt [naam slachtoffer 1] de verdachte mee ‘dat ze nog een uurtje erbij willen voor 350 euro’ en ‘dat dat zo wordt gestort’. Op die datum wordt daadwerkelijk een bedrag van € 350,00 gestort op de bankrekening van de onderneming van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat deze stortingen betalingen van klanten van [naam slachtoffer 1] betreffen voor haar prostitutiewerkzaamheden.
Voornoemde onderzoeksresultaten in onderling verband en in samenhang bezien, ondersteunen de verklaringen van [naam slachtoffer 1] dat zij al haar verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden aan de verdachte moest afstaan en dat de verdachte zich hierdoor bevoordeelde.
De verdachte heeft verklaard dat [naam slachtoffer 1] bang was om haar uitkering vanwege de verdiensten uit prostitutie te verliezen en dat [naam slachtoffer 1] hem daarom had verzocht zijn rekening beschikbaar te stellen voor het storten van de betalingen van klanten. Naar zijn zeggen hadden [naam slachtoffer 1] en hij de afspraak dat hij 50% van de verdiensten zou ontvangen voor het halen en brengen van [naam slachtoffer 1] van en naar klanten. Na ontvangst van de betalingen van klanten op zijn rekening, heeft de verdachte volgens zijn zeggen telkens 50% (contant) aan [naam slachtoffer 1] teruggegeven.
De rechtbank acht deze verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig, nu deze verklaring niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Volgens [naam slachtoffer 1] werd zij door de verdachte gedwongen het verdiende geld over te laten maken naar het rekeningnummer van de onderneming van de verdachte en ontving zij daarna niets. Dat [naam slachtoffer 1] niets van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden ontving, past bij de resultaten van het onderzoek naar de bankrekeningen van [naam slachtoffer 1] . Vanaf mei 2018 blijkt zij, anders dan voorheen en ondanks haar uitkering en stortingen door haar ouders, veelvuldig in het rood te staan.
Dat de verdachte zich bevoordeelde door de verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden van [naam slachtoffer 1] wordt ook ondersteund door de Rapportage Vermogen en Inkomsten betreffende de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte in de periode van 2014 tot en met 2018 eigenaar is geweest van twee ondernemingen. Van deze ondernemingen is alleen omzet vermeld van juli 2016 tot en met september 2016. In de rapportage staan verder geen andere gegevens vermeld waaruit ontvangen loon, toeslagen, andere inkomsten en/of omzet blijkt in de periode van 2014 tot en met 2018. Dat uit de rapportages geen andere inkomsten zijn gebleken omdat de verdachte, zoals hij stelt, nog geen belastingaangiftes heeft gedaan van overige inkomsten, acht de rechtbank evenmin geloofwaardig. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van overige inkomsten van de verdachte.
Gedurende enige tijd is de telefoon van de verdachte getapt en zijn de telefoons van de verdachte en van [naam slachtoffer 1] onderzocht. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de verdachte in de periode van 7 februari 2019 tot 8 maart 2019 veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met [naam slachtoffer 1] . [naam slachtoffer 1] zegt in die gesprekken meerdere malen tegen de verdachte ‘dat het in orde is’, ‘dat het is overgemaakt’ en [naam slachtoffer 1] vertelt de verdachte regelmatig waar zij op dat moment is. De verdachte reageert agressief wanneer hem kennelijk iets onduidelijk is, hij scheldt [naam slachtoffer 1] uit en hij lijkt [naam slachtoffer 1] te commanderen en bevelen te geven waar zij naartoe moet en wat zij moet doen. Ook lijken de gesprekken te gaan over geldbedragen. Opvallend zijn ook de bevindingen van vergelijkend onderzoek tussen deze gesprekken en aangestraalde mastlocaties van de telefoons van de verdachte en [naam slachtoffer 1] . Daaruit blijkt dat de verdachte zich gedurende deze telefoongesprekken telkens in de nabijheid van [naam slachtoffer 1] bevond. Al het voorgaande ondersteunt de verklaringen van [naam slachtoffer 1] dat zij verantwoording diende af te leggen aan de verdachte over betalingen van klanten en dat zij onder druk werd gezet en werd gecontroleerd door de verdachte.
Dat [naam slachtoffer 1] werd gecontroleerd door de verdachte en dat de verdachte bijhield wanneer [naam slachtoffer 1] werkte en hoeveel zij verdiende, wordt tevens ondersteund door de in de telefoon van de verdachte aangetroffen agendanotities. Tussen 15 oktober 2018 en
15 februari 2019 is 11 keer een notitie gemaakt met als onderwerp een getal. De verdachte heeft verklaard dat dit bedragen betreffen. Het zou volgens hem echter niet gaan om bedragen verdiend met prostitutiewerkzaamheden van [naam slachtoffer 1] , maar om inkomsten uit de in- en verkoop van goederen. Dat acht de rechtbank niet geloofwaardig, mede gelet op de tijdstippen die bij de bedragen zijn vermeld. Het vermelde tijdstip bij de bedragen is telkens (met uitzondering van één keer) 06.00 uur. De rechtbank constateert dat [naam slachtoffer 1] veelal rond dit tijdstip prostitutiewerkzaamheden verrichtte, hetgeen ook blijkt uit de tapgesprekken tussen de verdachte en [naam slachtoffer 1] .
Dat [naam slachtoffer 1] door de verdachte werd beperkt in haar bewegingsvrijheid, door hem werd mishandeld en dat zij en haar familie werden bedreigd door de verdachte, vindt bevestiging in de diverse getuigenverklaringen van de vader en de zussen van [naam slachtoffer 1] . Deze getuigenverklaringen komen er op neer dat [naam slachtoffer 1] steeds minder contact had met anderen en dat zij haar steeds minder zagen sinds [naam slachtoffer 1] in contact was gekomen met de verdachte. Wanneer zij contact zochten met [naam slachtoffer 1] , kregen zij contact met de verdachte en werden zij vervolgens door hem bedreigd en beledigd en hen werd medegedeeld dat zij geen contact mochten hebben met [naam slachtoffer 1] . Tot slot verklaren zij dat zij regelmatig blauwe plekken zagen bij [naam slachtoffer 1] vanaf het moment dat [naam slachtoffer 1] in contact was gekomen met de verdachte. [naam slachtoffer 1] zou tegen haar vader hebben gezegd dat deze blauwe plekken waren veroorzaakt door stompen van de verdachte. Dat [naam slachtoffer 1] verkleuringen op haar lichaam had, wordt ook verklaard door klanten van [naam slachtoffer 1] .
Betrouwbaarheid verklaringen [naam slachtoffer 1]
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] inconsistent en onbetrouwbaar zijn, nu deze verklaringen op verschillende essentiële punten door de overige stukken in het dossier worden ondersteund, zoals hiervoor uiteengezet. Het feit dat [naam slachtoffer 1] op enkele ondergeschikte en gedetailleerde punten wisselend heeft verklaard, doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de kern van haar verklaringen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Conclusie feiten en omstandigheden
Uit het voorgaande volgt dat [naam slachtoffer 1] door de verdachte werd gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Hij betaalde voor de advertentie(s) van [naam slachtoffer 1] en hij bepaalde de inhoud daarvan. Hij beperkte [naam slachtoffer 1] in haar bewegingsvrijheid door telkens te bepalen waar zij verbleef en met wie zij contact had. Zij mocht geen klanten weigeren en op het moment dat [naam slachtoffer 1] bij klanten was, was hij in haar nabijheid, controleerde hij haar en gaf hij haar bevelen. Girale betalingen van klanten werden gestort op een bankrekening waarvan (de onderneming van) de verdachte begunstigde was en contante betalingen moest zij direct aan hem afstaan. Hij bedreigde haar en haar familie en hij mishandelde haar op structurele basis.
Mensenhandel
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte zich op basis van voornoemde feiten en omstandigheden schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel zoals tenlastegelegd. De tenlastelegging is geënt op de delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerst lid, onderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 273f, lid 1, sub 1
Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging geënt op artikel 273f lid 1 sub 1 moet sprake zijn van één of meer in de in het eerste onderdeel van dit wetsartikel genoemde dwangmiddelen en gedragingen, met het oogmerk van uitbuiting.
Dwangmiddelen en gedragingen
De verdachte heeft [naam slachtoffer 1] door dwang, (dreiging met) geweld en andere feitelijkheden (bestaande uit het voortdurend controleren van haar en haar beperken in haar bewegingsvrijheid) geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen. Ook heeft de verdachte dit gedaan door misbruik te maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. Hiervan is volgens de wetgever sprake als een prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland verkeert. Nu de verdachte bepaalde wanneer en onder welke omstandigheden [naam slachtoffer 1] moest werken en zij bovendien haar opbrengsten aan hem moest afstaan, is sprake van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht waar de verdachte misbruik van heeft gemaakt. Ook heeft de verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin [naam slachtoffer 1] zich bevond. [naam slachtoffer 1] was psychisch instabiel en was (emotioneel) afhankelijk van de verdachte. De verdachte had wetenschap van deze kwetsbare positie waarin [naam slachtoffer 1] zich bevond en hij heeft hier misbruik van gemaakt.
(oogmerk van) uitbuiting
Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie (onder meer Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099) blijkt dat per definitie van uitbuiting wordt gesproken indien sprake is van gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie, omdat de lichamelijke integriteit altijd in het geding is. De aard van het te verrichten werk (i.c het gedwongen verrichten van seksuele handelingen met derden) is in deze uitleg van groot gewicht. Gelet op dit uitgangspunt is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van (het oogmerk van) uitbuiting.
Conclusie artikel 273f, lid 1, sub 1
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte door dwang, (dreiging met) geweld en andere feitelijkheden, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie, [naam slachtoffer 1] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank acht dan ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen.
Mensenhandel, artikel 273f, lid 1, sub 4 en sub 9
De verdachte heeft door middel van de hiervoor genoemde dwangmiddelen [naam slachtoffer 1] gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en hem te bevoordelen uit de opbrengst van deze werkzaamheden. Ook deze onderdelen van de tenlastelegging acht de rechtbank daarom bewezen.
Mensenhandel, artikel 273f, lid 1 sub 6
[naam slachtoffer 1] heeft in de periode dat zij gedwongen als prostituee heeft gewerkt steeds al haar verdiensten aan de verdachte moeten afstaan. De verdachte is door dit geld verrijkt. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slachtoffer 1] .
Pleegperiode
Het tenlastegelegde betreft de periode van 16 juli 2018 tot en met 9 maart 2019. [naam slachtoffer 1] heeft, toen zij daarnaar werd gevraagd, echter expliciet verklaard dat zij gedwongen prositutitiewerkzaamheden heeft verricht in de periode van 11 september 2018 tot en met 23 december 2018 en 28 januari 2019 tot en met 9 maart. Voor deze beide periodes bevindt zich steunbewijs in het dossier en de rechtbank zal de pleegperiode dan ook vaststellen op 11 september 2018 tot en met 9 maart 2019 nu vast staat dat het bewezen verklaarde zich binnen die periode heeft afgespeeld.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 ten laste gelegde, met dien verstande dat de pleegperiode wordt gesteld op 11 september 2018 tot en met 9 maart 2019.
4.3.
Gedeeltelijke bewezenverklaring feit 2
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat beide ten laste gelegde mishandelingen bewezen kunnen worden verklaard. De verklaringen van [naam slachtoffer 1] ten aanzien van zowel de mishandeling op 19 december 2018 als die op 9 maart 2019 worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde mishandeling van 9 maart 2019 bewezen kan worden verklaard, maar slechts voor wat betreft het ten laste gelegde stompen in de zij. Ten aanzien van de overige geweldshandelingen alsmede de mishandeling van 19 december 2018 bevindt zich geen steunbewijs in het dossier, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3.3.
Beoordeling
Vrijspraak mishandeling 19 december 2018
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] ten aanzien van de mishandeling op 19 december 2018 niet worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Bij de aangifte zijn weliswaar foto’s gevoegd waarop mogelijk letsel te zien zou zijn op het gezicht van [naam slachtoffer 1] , maar in het dossier bevindt zich geen proces-verbaal van bevindingen waarin dit letsel wordt omschreven. De rechtbank constateert dat de foto’s die zich in het dossier bevinden onduidelijk en onscherp zijn. Deze foto’s bieden dan ook onvoldoende steun aan de verklaringen van [naam slachtoffer 1] . Nu zich in het dossier geen andere bewijsmiddelen bevinden ten aanzien van deze mishandeling, zal de verdachte van de mishandeling op 19 december 2018 worden vrijgesproken bij gebrek aan voldoende wettig bewijs.
Bewezenverklaring mishandeling 9 maart 2019
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] ten aanzien van de mishandeling op 9 maart 2019 komen er op neer dat zij meerdere malen met gebalde vuist in haar gezicht is geslagen door de verdachte. Daarnaast is zij door hem geschopt en in haar zij gestompt. Ten gevolge van deze mishandeling voelde zij hevige pijn en zij voelde dat haar rechteroog dik werd.
Ondersteunend aan de verklaringen van [naam slachtoffer 1] zijn de bevindingen van de forensisch arts van 10 maart 2019. Deze constateert dat in het gezicht van [naam slachtoffer 1] – onder andere bij het rechteroog – meerdere zwellingen en huidverkleuringen zichtbaar zijn. Ook op de buik van [naam slachtoffer 1] zijn huidverkleuringen zichtbaar. Deze huidverkleuringen en zwellingen worden geduid als bloeduitstortingen en het beschreven letsel kan passen bij de door [naam slachtoffer 1] beschreven toedracht. Gelet op deze bevindingen van de forensisch arts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar in het gezicht en in de zij te stompen en door haar tegen het lichaam te schoppen. De verklaring van de verdachte dat hij [naam slachtoffer 1] slechts éénmalig in haar zij heeft gestompt en dat zij daarna met haar hoofd tegen een muur is gevallen, acht de rechbank niet geloofwaardig gelet op de bevindingen van de forensisch arts.
4.3.4.
Conclusie
Niet bewezen is het onder 2 onder a ten laste gelegde. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Wettig en overtuigend bewezen is het onder 2 onder b ten laste gelegde.
4.4.
Bewezenverklaring feit 3
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde. De verdachte heeft ontkend een op een vuurwapen gelijkend vuurwerp te hebben gericht op [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] . Bovendien zijn de gedragingen niet van dien aard dat bij voornoemde personen de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, althans dat de wil van de verdachte daarop was gericht.
4.4.2.
Beoordeling
Op 17 februari 2019 is door [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2] ) een verklaring afgelegd bij de politie. Samengevat heeft hij verklaard dat hij in de ochtend van 17 februari 2019 samen met zijn vriendin [naam slachtoffer 3] (hierna: [naam slachtoffer 3] ) op de A15 nabij Herwijnen reed. Op enig moment werden zij ingehaald door de bestuurder van een andere auto. Op het moment dat [naam slachtoffer 2] door hem werd ingehaald, keek hij naar hem en zag dat de man een kleine revolver op hem gericht had. Uiteindelijk ging de man naar rechts, waarna [naam slachtoffer 2] de man inhaalde. Terwijl hij de man inhaalde, zag hij dat de man wederom een wapen op hem en [naam slachtoffer 3] richtte.
Ook [naam slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard dat een auto links van haar en [naam slachtoffer 2] kwam rijden en dat de bestuurder van die auto een pistool op hen richtte. De man keek [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] daarbij aan. [naam slachtoffer 3] heeft het voorval gefilmd en heeft de beelden overhandigd aan de politie. Verbalisanten hebben deze beelden bekeken en hebben in een proces-verbaal van bevindingen daarover gerelateerd dat zij de verdachte herkennen als de bestuurder van de andere auto. Verder relateren de verbalisanten dat op (foto’s van) de beelden te zien is dat de verdachte en [naam slachtoffer 2] elkaar tweemaal passeren en dat de verdachte bij beide passeerbewegingen naar [naam slachtoffer 2] wijst, alsof hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand heeft en daarmee dreigt te schieten. In de hand van de verdachte is een zilverachtige loop boven zijn wijsvinger te zien.
Op basis van voornoemde verklaringen en bevindingen van de verbalisant stelt de rechtbank vast dat de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] heeft getoond. De verklaring van de verdachte dat het slechts een aansteker betrof die hij tijdens het rijden in zijn hand had, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
De verdachte heeft het op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] getoond terwijl hij op hoge snelheid naast hen op de snelweg reed en terwijl hij hen aankeek. Deze gedragingen onder deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank, anders dan door de verdediging bepleit, van dien aard dat bij [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het doen ontstaan van deze vrees, zodat het opzet van de verdachte daar ook op was gericht. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging zoals strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (zie ook Hoge Raad 9 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1892). Het verweer wordt verworpen.
4.4.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 3 ten laste gelegde.
4.5.
Bewezenverklaring feit 4
4.5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 ten laste gelegde slaan met een keukenkastje bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde geweldshandelingen bevindt zich geen steunbewijs in het dossier, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.5.2.
Beoordeling
Door de aangeefster [naam slachtoffer 4] (hierna: [naam slachtoffer 4] ) zijn op verschillende momenten verklaringen afgelegd bij de politie. Samengevat heeft zij verklaard dat zij op 7 november 2017 met de verdachte (met wie zij destijds een relatie had) in haar woning was in Rotterdam en dat zij ruzie kregen. Bij deze ruzie werd zij door de verdachte op bed geduwd en terwijl zij op het bed viel, begon de verdachte met voorwerpen naar haar te gooien en haar in het gezicht te slaan. Hij sloeg haar met beide handen op diverse plekken in haar gezicht, waaronder op haar neus. Hierna is zij met de verdachte naar het ziekenhuis gegaan. Van dit ziekenhuisbezoek is door de forensisch arts een verslag opgesteld, inhoudende dat op de neus van [naam slachtoffer 4] een wond zichtbaar was.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 7 november 2017 inderdaad ruzie had met [naam slachtoffer 4] en dat hij met kracht een keukenkastje in het gezicht van [naam slachtoffer 4] heeft geslagen. Hij heeft verklaard haar niet in het gezicht te hebben geslagen met zijn handen. Op de terechtzitting van 20 januari 2020 heeft de verdachte aangegeven bij deze verklaring te blijven en heeft hij geen verdere vragen willen beantwoorden.
[naam slachtoffer 4] is nader gehoord naar aanleiding van deze verklaring van de verdachte. Zij heeft verklaard dat zij geen keukenkastje in haar gezicht heeft gekregen en dat de verwonding aan haar neus is ontstaan doordat de verdachte haar heeft geslagen.
Ten laste is gelegd dat de verdachte [naam slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar (met een keukenkastje) in het gezicht te slaan. Hoewel de verdachte bekend heeft dat hij [naam slachtoffer 4] met een keukenkastje in haar gezicht heeft geslagen, is de rechtbank daarvan niet overtuigd. Deze geweldshandeling wordt immers door [naam slachtoffer 4] ontkend wanneer hier expliciet naar wordt gevraagd, en het door de forensich arts geconstateerde letsel past naar het oordeel van de rechtbank meer bij de verklaringen van [naam slachtoffer 4] dan bij de verklaring van de verdachte. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan. Van het ten laste gelegde slaan/gooien met een keukenkastje zal de verdachte worden vrijgesproken.
4.5.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 4 ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde slaan/gooien met een keukenkastje.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1
hij,
op één of meer tijdstippen in de periode van 11 september 2018 tot en
met 09 maart 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, een ander, genaamd [naam slachtoffer 1] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek
van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en geweld en een
andere feitelijkheid en dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik
van een kwetsbare positie
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het
oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1 Sr), en
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft
ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat
die [naam slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4 Sr) en
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst
van seksuele handelingen van die [naam slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling
(artikel 273f lid 1 sub 9),
en
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die
[naam slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en die dreiging met geweld
of een andere feitelijkheid hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [naam slachtoffer 1] (onder andere door die [naam slachtoffer 1] (met (een)
slipper(s) en een riem en een voorwerp) te slaan en te stompen en
te schoppen en te trappen en aan de haren te trekken) en
- het dwingen althans bewegen van die [naam slachtoffer 1] om (onvrijwillig) en door die
[naam slachtoffer 1] als vernederend ervaren en deviante seksuele handelingen van en
met hem, verdachte, te ondergaan en te dulden (zoals het brengen van zijn,
verdachtes, vuist in de anus van die [naam slachtoffer 1] ) en
- het bedreigen van die [naam slachtoffer 1] en de familie van die [naam slachtoffer 1] en
- het (in ernstige mate)
beperken van de bewegingsvrijheid van die [naam slachtoffer 1] en
- het zich op boze en agressieve en (anderszins) dreigende en
overheersende en denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [naam slachtoffer 1] en
- het onder controle houden en onder druk zetten van die [naam slachtoffer 1] en
- het brengen van die [naam slachtoffer 1] in een positie waarin zij na een afspraak met
een klant haar verdiende geld moest afstaan aan hem, verdachte,
en waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [naam slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, woning en in de
woning van een vriend/kennis van hem, verdachte, en
- het maken van foto's voor advertenties op één of meer website(s) waarin die
[naam slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het aanmaken en onderhouden van één of meer advertenties op één of meer
website(s) waarin die [naam slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden
en
- het geven van uitleg en instructie aan die [naam slachtoffer 1] met betrekking tot de
door die [naam slachtoffer 1] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en
- het bepalen welke klanten die [naam slachtoffer 1] moest aannemen voor haar
prostitutiewerkzaamheden en
- het begeleiden van die [naam slachtoffer 1] bij/naar escortwerkzaamheden;
Feit 2
hij,
op 9 maart 2019, te Rotterdam, [naam slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1]
(meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) in het gezicht en de zij te stompen en tegen het lichaam te schoppen;
Feit 3
hij,
op 16 februari 2019 te Herwijnen, gemeente West Betuwe, op de
rijksweg A15 [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door het (meermalen) tonen van een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] ;
Feit 4
hij,
op 7 november 2017 te Rotterdam
zijn levensgezel, [naam slachtoffer 4] ,
heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1: mensenhandel;
feit 2: mishandeling;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich in de periode van 11 september 2018 tot en met 9 maart 2019 schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft [naam slachtoffer 1] in die periode gedwongen prostitutiewerkzaamheden te verrichten en al haar verdiensten aan hem af te staan. Hij bepaalde wanneer [naam slachtoffer 1] moest werken, wie zij moest ontvangen en welke handelingen zij moest verrichten. Hij beledigde, mishandelde, bedreigde en controleerde haar en hij zette haar onder druk. Ook bedreigde hij haar familie en bepaalde hij met wie zij op welk moment contact had.
Mensenhandel waarbij iemand gedwongen wordt om in de prostitutie te werken is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. Door het handelen van de verdachte zal [naam slachtoffer 1] , naar de ervaring leert en zoals ook naar voren is gekomen uit de door haar op de terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring, nog gedurende zeer lange tijd psychische en emotionele schade ondervinden. Gelet op de inbreuk die wordt gemaakt op fundamentele rechten als de menselijke waardigheid en de persoonlijke vrijheid en integriteit verdient mensenhandel naar het oordeel van de rechtbank een forse bestraffing.
Daarnaast heeft de verdachte twee willekeurige en voor hem onbekende personen bedreigd door hen een op een vuurwapen gelijkend voorwapen te tonen terwijl zij met hoge snelheid op de snelweg reden. Uit de verklaringen van beide slachtoffers blijkt dat zij dit als zeer bedreigend hebben ervaren. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen gevoelens van angst bij de slachtoffers veroorzaakt, maar dergelijke feiten brengen ook in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg in de samenleving.
Tot slot heeft de verdachte zijn levensgezel [naam slachtoffer 4] mishandeld door haar meermalen in het gezicht te slaan. Ten gevolge van deze mishandeling heeft het slachtoffer letsel opgelopen aan haar neus en de verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Hier houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening mee.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser en GZ-psycholoog J. Yntema hebben rapportages over de verdachte opgesteld, gedateerd 3 en 11 juni 2019. De verdachte heeft echter zijn medewerking geweigerd aan de persoonlijkheidsonderzoeken, waardoor de deskundigen zich hebben onthouden van het formuleren van adviezen en beantwoording van de aan hen gestelde onderzoeksvragen. Ook aan de totstandkoming van rapportages van Reclassering Nederland heeft de verdachte zijn medewerking geweigerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet in de proceshouding van de verdachte geen aanleiding om een gevangenisstraf van een kortere duur op te leggen. De verdachte heeft de beschuldigingen telkens ontkend of sterk gebagatelliseerd en hij heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte tevens de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van
vijf jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 5] , [naam slachtoffer 6] , [naam slachtoffer 7] en [naam slachtoffer 8] . De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis voor de duur van twee weken zal worden toegepast bij iedere keer dat niet wordt voldaan aan deze maatregel, tot een maximum van zes maanden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens voornoemde personen wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd met een vordering tot vergoeding van € 70.495 aan materiële schade en een vergoeding van € 11.650 aan immateriële schade. Tevens vordert zij € 25,80 aan proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Omdat vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten is bepleit, heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair is niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit omdat de vordering een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. Meer subsidiair wordt alle opgevoerde schade betwist.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Door de benadeelde partij is
€ 69.415 gevorderd aan gederfde inkomsten. Dit bedrag is gebaseerd op 143 dagen prositutiewerk met gemiddelde inkomsten van € 500,00 per dag, en met aftrek van de door de verdachte gemaakte kosten. De rechtbank constateert dat de benadeelde partij wisselend heeft verklaard over haar gemiddelde inkomsten per dag uit de door haar verrichte prostitutiewerkzaamheden en dat zich in het dossier geen objectieve en verifieerbare gegevens bevinden over deze gemiddelde inkomsten. Gelet hierop zal de rechtbank de gemiddelde inkomsten per dag schatten op € 250,00. De rechtbank heeft bij deze schatting aansluiting gezocht bij de in recente uitspraken gehanteerde maatstaf bij het schatten van inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden (zie onder meer rechtbank Amsterdam 4 maart 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1489 en gerechtshof Den Haag 26 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2865). Nu de vastgestelde periode waarin de benadeelde partij prostitutiewerkzaamheden heeft verricht 143 dagen betreft, zal de rechtbank de gederfde inkomsten schatten op 143 x € 250,00 = € 35.750. Dit bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om eventueel door de verdachte gemaakte kosten hierop in mindering te brengen. Door de verdediging is verzocht te bepalen dat een eventueel toegekende ontnemingsvordering in mindering wordt gebracht op het voornoemde schadebedrag uit gederfde inkomsten. De wet voorziet echter niet in die mogelijkheid.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding voor de verhuis- en opslagkosten ter hoogte van € 1.080,00 zullen worden toegewezen. Anders dan door de verdediging bepleit zijn deze kosten het rechtstreekse gevolg van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten.
Al met al zal de rechtbank de gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van
€ 36.830,00, bestaande uit € 35.750,00 aan gederfde inkomsten en € 1.080,00 aan verhuis- en opslagkosten. Ten aanzien van de meer gevorderde materiële schadevergoeding zal de benadeelde partij-niet ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Dit bedrag omvat mede de vergoeding van de immateriële schade ten gevolge van de gehoorschade. Ten aanzien van de meer gevorderde immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 december 2018. De rechtbank bepaalt dienovereenkomstig dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 december 2018.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijkzal worden toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan de uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 25,80, bestaande uit reiskosten, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 46.830,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

Parketnummer 10-056607-15

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 14 september 2015 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van schuldheling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 28 september 2015.
9.2.
Standpunt officier van justitie / verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging omdat de vordering meer dan drie maanden na het einde van de proeftijd is ingediend.
9.3.
Beoordeling
De officier van justitie zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de gevorderde tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf, nu de vordering is ingediend meer dan drie maanden na het einde van de proeftijd.
Parketnummer 22-002594-16
9.4.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 22 maart 2017 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van zes weken waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 11 september 2018.
9.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde straf gevorderd.
9.6.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde straf niet opportuun is gelet op de duur van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf.
9.7.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat arrest aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 63, 273f, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met:
- [naam slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum slachtoffer 1] te [geboorteplaats slachtoffer 1] );
- [naam slachtoffer 5] ;
- [naam slachtoffer 6] (geboren [geboortedatum slachtoffer 6] te [geboorteplaats slachtoffer 6] );
- [naam slachtoffer 7] (geboren [geboortedatum slachtoffer 7] te [geboorteplaats slachtoffer 7] );
- [naam slachtoffer 8] (geboren [geboortedatum slachtoffer 8] te [geboorteplaats slachtoffer 8] );
gedurende 5 (vijf) jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 46.830,00 (zegge: zesenveertigduizendachthonderddertig euro), bestaande uit € 36.830,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 25,80 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 46.830,00(hoofdsom,
zegge: zesenveertigduizendachthonderddertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 46.830,00gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
269 (tweehonderdnegenenzestig) dagen; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, bestaande uit een gevangenisstraf voor de duur van één maand, opgelegd bij vonnis van 14 september 2015 van de politierechter in deze rechtbank in de zaak met parketnummer 10/056607-15;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot twee weken, van de bij arrest van 22 maart 2017 (22-002594-16) van het gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in ’t Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2018 tot en
met 09 maart 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
een ander, genaamd [naam slachtoffer 1] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek
van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een
andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid
en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik
van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of
voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over
die [naam slachtoffer 1] heeft,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het
oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1 Sr), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft
ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat
die [naam slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4 Sr) en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst
van seksuele handelingen van die [naam slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling
(artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die
[naam slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld
of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [naam slachtoffer 1] (onder andere door die [naam slachtoffer 1] (met (een)
slipper(s) en/of een riem en/of een voorwerp) te slaan en/of te stompen en/of
te schoppen en/of te trappen en/of aan de haren te trekken en/of te bijten
en/of door over die [naam slachtoffer 1] heen te plassen) en/of
- het dwingen althans bewegen van die [naam slachtoffer 1] om (onvrijwillig) en/of door die
[naam slachtoffer 1] als vernederend ervaren en/of deviante seksuele handelingen van en/of
met hem, verdachte, te ondergaan en/of te dulden (zoals het brengen van zijn,
verdachtes, vuist in de anus van die [naam slachtoffer 1] ) en/of
- het bedreigen van die [naam slachtoffer 1] en/of de familie van die [naam slachtoffer 1] en/of het
dreigen om een brandbom bij de woning van de familie van die [naam slachtoffer 1] naar
binnen te gooien en/of
- het opsluiten en/of opgesloten houden, althans het (in ernstige mate)
beperken van de bewegingsvrijheid van die [naam slachtoffer 1] en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of
overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [naam slachtoffer 1] en/of
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [naam slachtoffer 1] en/of
- het brengen van die [naam slachtoffer 1] in een positie waarin zij na een afspraak met
een klant haar verdiende geld moest afstaan aan hem, verdachte,
en/of waarbij voornoemde (onder 2)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [naam slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, woning en/of in de
woning van een vriend/kennis van hem, verdachte, en/of
- het maken van foto's voor advertenties op één of meer website(s) waarin die
[naam slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het aanmaken en/of onderhouden van één of meer advertenties op één of meer
website(s) waarin die [naam slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden
en/of
- het geven van uitleg en/of instructie aan die [naam slachtoffer 1] met betrekking tot de
door die [naam slachtoffer 1] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het bepalen welke klanten die [naam slachtoffer 1] moest aannemen voor haar
prostitutiewerkzaamheden en/of
- het begeleiden van die [naam slachtoffer 1] bij/naar escortwerkzaamheden;
Feit 2
hij,
op of omstreeks
a. a) 19 december 2018 en/of
b) 9 maart 2019,
te Rotterdam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal.
(telkens) zijn levensgezel, [naam slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1]
a. a) op de grond te duwen en/of bij de wang vast te pakken en/of (met kracht)
in de wang te knijpen en/of tegen een been te schoppen en/of trappen en/of
(met kracht) in de duim te bijten,
en/of
b) (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) in het gezicht en/of de zij te
slaan en/of te stompen en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
Feit 3
hij,
op of omstreeks 16 februari 2019 te Herwijnen, gemeente West Betuwe, op de
rijksweg A15, althans in Nederland,
[naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door het (meermalen) tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] ;
Feit 4
hij,
op of omstreeks 7 november 2017 te Rotterdam
zijn levensgezel, [naam slachtoffer 4] ,
heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan/stompen en/of door haar
(met kracht) een keukenkastje in het gezicht te slaan/gooien;
Feit 5
hij,
op of omstreeks 24 november 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 9] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer 9] dreigend de woorden toe te voegen "Ik weet zeker dat je
je ermee gaat bemoeien, met deze problemen. Als ik je zie dan sla ik je op je
gezicht, schop ik je helemaal blauw en als het moet dan maak ik je af",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.