4.3.Oordeel van de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft diverse gedetailleerde verklaringen afgelegd, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. Haar eerste verklaring dateert van 8 augustus 2011, haar laatste verklaring van 9 april 2018. De rechtbank constateert dat deze verklaringen, ondanks het tijdsverloop, consistent zijn en slechts op ondergeschikte punten van elkaar afwijken.
[slachtoffer] heeft kort samengevat verklaard dat zij in Hongarije als gevolg van de problematische situatie bij haar alcoholische moeder thuis vaak bij de familie van verdachte verbleef. Ze voelde zich deel van deze familie. Op voorstel van verdachte is zij eind 2009 prostitutiewerkzaamheden gaan verrichten in een club in Oostenrijk. Daarna heeft zij enige tijd in Duitsland gewerkt als prostituee. Het daar verdiende geld gaf zij aan verdachte. Ze verdiende niet veel en verdachte heeft op enig moment in het voorjaar van 2010 [medeverdachte] om hulp gevraagd. [medeverdachte] had in Nederland al meisjes voor zich aan het werk gehad. Ze zijn vervolgens op 5 mei 2010 met z’n drieën met de bus naar Nederland gegaan. [slachtoffer] wist dat ze in Amsterdam in de prostitutie zou gaan werken en was ervan op de hoogte dat haar verdiensten naar verdachte en [medeverdachte] zouden gaan. Ze zag verdachte echter als familie en dacht dat hij met het door haar verdiende geld mogelijk een huis voor hen zouden kopen. Op 7 mei 2010 is zij op de Wallen gaan werken. In het begin brachten verdachte en [medeverdachte] haar tot dicht bij haar werkplek. Ze heeft bijna één jaar voor verdachte en [medeverdachte] gewerkt. Er werd haar gezegd welk bedrag ze per dag moest verdienen, waardoor zij gedwongen werd om lange dagen met vaak dubbele diensten te draaien. Ook wanneer zij ziek was of een (vaginale) infectie had moest zij doorwerken. Na elke klant belde zij met verdachte of [medeverdachte] om door te geven wat ze verdiend had. Wanneer zij thuis kwam gaf ze het door haar verdiende geld aan verdachte of [medeverdachte] af.
De verklaring van [slachtoffer] vindt ondersteuning in diverse andere bewijsmiddelen.
In de eerste plaats in de verklaringen van [medeverdachte] . In zijn op 22 maart 2012 afgelegde verklaring als verdachte heeft hij verklaard dat hij samen met verdachte en [slachtoffer] naar Amsterdam was gekomen met het doel om [slachtoffer] daar in de prostitutie te laten werken. Al het geld dat [slachtoffer] verdiende gaf zij af en werd verdeeld tussen verdachte en [medeverdachte] . [slachtoffer] hield niets van het geld over. In Hongarije hadden [medeverdachte] en verdachte al afgesproken dat zij het geld 50/50 zouden verdelen. Ze maakte lange werkdagen van 10 uur ’s ochtends tot 2 of 3 uur ’s nachts. Soms 6 of 7 dagen per week. [medeverdachte] heeft een huis in Amsterdam geregeld. Hij en verdachte hebben [slachtoffer] naar de rosse buurt gebracht om aldaar als prostituee te werken.
Op 11 juni 2015 is [medeverdachte] als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris. Daar heeft hij verklaard dat verdachte hem in Hongarije had gevraagd om te helpen [slachtoffer] in Nederland in de prostitutie te laten werken. Op 5 mei 2010 zijn ze met z’n drieën naar Nederland gereisd. Hij heeft gezien dat verdachte een simkaart aan [slachtoffer] heeft gegeven en met haar belde en dat verdachte geld voor het kopen van condooms en glijmiddel aan haar heeft gegeven.
Op 9 april 2018 is [medeverdachte] , met behulp van een videoverbinding tussen Nederland en Hongarije, door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Zijn eerdere schuldbewuste houding heeft hij dan laten varen. Hij benadrukte vooral dat [slachtoffer] de prostitutiewerkzaamheden vrijwillig heeft verricht en dat zij kon stoppen wanneer zij wilde. Hij, verdachte en [slachtoffer] kregen ieder een derde deel van de verdiensten van [slachtoffer] .
De rechtbank hecht weinig waarde aan deze laatste verklaring van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris. Kennelijk wilde hij zijn eigen rol bij het gebeuren afzwakken maar hij heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij dan in eerste instantie in strijd met de waarheid belastend voor zichzelf en verdachte zou hebben verklaard. Bovendien erkent hij nog steeds dat hij en verdachte zich een groot deel van het door [slachtoffer] verdiende geld hebben toegeëigend. Anders dan de verdediging acht de rechtbank de aanvankelijk door [medeverdachte] afgelegde verklaringen ondersteunend voor datgene wat [slachtoffer] heeft verklaard.
De verklaring van [slachtoffer] vindt daarnaast ondersteuning in de verklaring van [getuige] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] voor verdachte en [medeverdachte] werkte. [slachtoffer] moest heel veel werken en zei tegen haar dat ze 1500 euro per dag moest verdienen.
Dat [slachtoffer] lange werkdagen maakte en vaak dubbele diensten draaide wordt bevestigd door de overgelegde gegevens van de kamerverhuurders.
In ‘recensies’ van klanten op [website] wordt over [slachtoffer] , die werkte onder de naam [naam] , onder andere gezegd dat ze een soort triestheid uitstraalde en dat ze lange werktijden had. Iemand geeft als reactie dat zij volledig wordt uitgebuit door haar pooier. Ze begon om 10 uur in de ochtend met werken en moest doorwerken tot 2 of 3 uur in de nacht.
In het dossier bevinden zich diverse mutaties van de politie, waaruit blijkt dat [slachtoffer] lange dagen maakte. Bij een van de controles maakte zij een zeer vermoeide indruk en had zij donkere kringen om haar ogen. Kamerverhuurder [naam kamerverhuurder] maakte zich zorgen om haar. Hij was er van overtuigd dat zij een pooier had. Zij huilde veel en kwam angstig over.
Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] naar Nederland is meegereisd omdat hij hoopte hier werk te zullen vinden. Hij heeft zich niet met het prostitutiewerk van [slachtoffer] bemoeid en heeft daarvan niet geprofiteerd. [slachtoffer] heeft vervolgens bij de meisjes op de Wallen naar werk geïnformeerd, maar omdat verdachte geen Nederlands of Engels sprak leverde dit niets op. Na een aantal maanden is verdachte daarom onverrichter zake terug gegaan naar Hongarije.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig en in strijd met de bewijsmiddelen, waaronder de eerder genoemde verklaringen van [slachtoffer] , [medeverdachte] en [getuige] .
Verder bevindt zich in het dossier een Facebook-conversatie tussen [slachtoffer] en verdachte uit oktober 2011, aldus van na de door [slachtoffer] tegen verdachte gedane aangifte. In deze conversatie zegt verdachte onder andere dat [slachtoffer] hem een loer heeft gedraaid en hij daardoor geen huis en werk meer heeft. Wat ze samen bereikt hebben is door de bank afgenomen. De rechtbank ziet in deze conversatie een bevestiging dat verdachte aanzienlijke geldbedragen van [slachtoffer] heeft ontvangen. Kennelijk is verdachte door het wegvallen van deze geldstroom in financiële problemen gekomen.
Uit door Eurolines verstrekte gegevens blijkt dat verdachte op 1 april 2011 samen met [slachtoffer] en [medeverdachte] van Amsterdam naar Boedapest is gereisd. De suggestie dat verdachte alleen de eerste paar maanden na 5 mei 2010 in Amsterdam zou hebben verbleven is daarom niet juist. Ook uit de door de vrouw van verdachte tegenover de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaring kan worden afgeleid dat verdachte gedurende een aanzienlijk langere periode in Amsterdam heeft verbleven dan hij doet voorkomen. Zij stelt dat verdachte tweemaal een periode in Amsterdam zou zijn geweest. De eerste keer 5 of 6 maanden, de tweede keer 2 of 3 maanden.
In het dossier bevindt zich voorts een Facebook-conversatie van 8 september 2011 tussen verdachte en [getuige] , waarin verdachte bij haar informeert of het waar is dat je nu alleen vanaf je 21e kunt werken en dat Engels verplicht is. Kennelijk spreekt verdachte hier over prostitutiewerk in Amsterdam. Dit onderschrijft dat verdachte, anders dan hij zelf doet voorkomen, wel degelijk geïnteresseerd was in, en betrokken was bij, de prostitutiewereld.
Mensenhandel, artikel 273f, lid 1, sub 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] als 19-jarig meisje vaak bij het gezin van verdachte verbleef. De relatie met haar eigen moeder was problematisch en bij haar kon ze op een bepaald moment niet meer terecht. [slachtoffer] was bevriend met een dochter van verdachte en later kreeg ze een relatie met de zoon van verdachte. Zij voelde zich veilig en thuis in het gezin van verdachte en beschouwde deze familie als haar eigen familie.
Omdat [slachtoffer] geen veilige thuissituatie bij haar moeder had, was zij afhankelijk van verdachte en bevond zij zich in meerdere opzichten in een kwetsbare positie.
Verdachte en [medeverdachte] hebben daar misbruik van gemaakt en hebben haar ertoe aangezet om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. Hoewel [slachtoffer] wist wat voor werk ze zou gaan doen, dacht ze daarvoor veiligheid, geborgenheid en een toekomst terug te krijgen. [slachtoffer] is op 5 mei 2010 samen met verdachte en [medeverdachte] met de bus naar Nederland gereisd. Deze reis is door laatstgenoemden betaald. Eenmaal in Nederland heeft [medeverdachte] een woning gevonden, waar ze met z’n drieën konden verblijven.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, samen met [medeverdachte] , door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, [slachtoffer] hebben geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest. Verdachte en [medeverdachte] waren in Hongarije al met elkaar overeengekomen dat zij ieder de helft van de door [slachtoffer] in de prostitutie te verdienen gelden zouden krijgen, en dat [slachtoffer] aldus zelf niets van dit geld zou overhouden. Daarmee staat naar het oordeel rechtbank eveneens het oogmerk van uitbuiting vast.
Artikel 273f, lid 1, sub 3
Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] er toe gebracht om in Nederland in de prostitutie te gaan werken en hebben haar daartoe vanuit Hongarije naar Nederland meegenomen. Verdachte en [medeverdachte] waren vanaf het eerste moment overeengekomen dat zij het door [slachtoffer] te verdienen geld tussen hen tweeën zouden verdelen. Aldus hebben zij bij het aanwerven en overbrengen van [slachtoffer] het oogmerk gehad om die [slachtoffer] uit te buiten. De rechtbank acht dan ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen en zoals al hiervoor overwogen ook de uitbuiting van [slachtoffer] .
Artikel 273f, lid 1, sub 4
Verdachte en [medeverdachte] hebben door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer] verkeerde, [slachtoffer] ertoe gebracht om in te stemmen met het verrichten van arbeid of diensten, namelijk prostitutiewerk. Zoals hiervoor reeds ter sprake is gekomen, hadden verdachte en [medeverdachte] daarbij het oogmerk om [slachtoffer] uit te buiten. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank daarom bewezen.
Artikel 273f, lid 1, sub 6
[slachtoffer] heeft in de periode dat zij in Amsterdam als prostituee heeft gewerkt steeds al haar verdiensten aan verdachte en [medeverdachte] afgegeven. De beide mannen verdeelden het geld vervolgens op basis van 50/50. Verdachte is door dit geld verrijkt. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
Artikel 273f, lid 1, sub 9
Verdachte en [medeverdachte] zijn overeengekomen dat [slachtoffer] al haar in de prostitutie te verdienen geld aan hen zou afgeven. [slachtoffer] is daarmee akkoord gegaan omdat zij daar veiligheid en geborgenheid voor terug dacht te krijgen en omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat het door haar afgegeven geld onder meer gebruikt zou worden voor de aankoop van een huis waarin zij later samen zouden gaan wonen. Gezien de moeilijke en afhankelijke situatie waarin zij in Hongarije en later in Nederland verkeerde waren haar mogelijkheden beperkt en had zij feitelijk geen andere keuze dan het geld af te geven. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank daarom bewezen.
Medeplegen
Verdachte en [medeverdachte] hebben begin 2010 in Hongarije samen [slachtoffer] bewogen om in Amsterdam in de prostitutie te gaan werken. Daarbij werd afgesproken dat zij ieder 50 procent van het door [slachtoffer] in de prostitutie te verdienen geld zouden krijgen. Beide mannen zijn op 5 mei 2010 samen met [slachtoffer] met de bus naar Nederland gereisd. [medeverdachte] heeft via een contact van hem woonruimte gevonden, waar zij vervolgens met z’n drieën verbleven. Op 7 mei 2010 is [slachtoffer] met haar prostitutiewerkzaamheden begonnen. Verdachte en [medeverdachte] hebben haar in het begin tot vlak bij haar werkplek gebracht. [slachtoffer] heeft steeds haar verdiende geld aan verdachte of [medeverdachte] afgegeven, die dit onderling met elkaar verdeelden. Beide verdachten hebben zich intensief met de werkzaamheden van [slachtoffer] bemoeid en hadden telefonisch contact met haar om te controleren of ze wel genoeg klanten had en genoeg geld verdiende. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] en dat aldus sprake is geweest van medeplegen.
Mishandelingen
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij tweemaal door verdachte is mishandeld, één keer in Hongarije en één keer in Amsterdam. In Hongarije zou verdachte haar een klap hebben gegeven nadat zij voor één van de dochters van verdachte een account op sociale media had aangemaakt. De tweede keer was in Amsterdam toen zij, op het moment dat zij nog een relatie had met de zoon van verdachte, iets aardigs had gezegd over een klant. Verdachte zou haar toen een blauw oog hebben geslagen. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend [slachtoffer] ooit te hebben geslagen.
De rechtbank stelt vast dat, zo de door [slachtoffer] gestelde geweldshandelingen van verdachte bewezen kunnen worden verklaard, deze niet instrumenteel zijn geweest voor de uitbuiting van [slachtoffer] in de prostitutie. Ook anderszins blijkt uit het dossier niet dat verdachte en/of [medeverdachte] fysiek geweld tegen [slachtoffer] hebben gebruikt in verband met haar werkzaamheden in de prostitutie, dan wel daarmee hebben gedreigd. Verdachte zal daarom van de daarop betrekking hebbende onderdelen (18e en 23e gedachtestreepje) worden vrijgesproken.
Bewezen verklaarde periode
Begin 2010 heeft verdachte de medeverdachte [medeverdachte] om hulp gevraagd, waarna zij [slachtoffer] er toe hebben bewogen om voor hen in Nederland in de prostitutie te gaan werken. Op 5 mei 2010 zijn verdachte, [slachtoffer] en [medeverdachte] naar Amsterdam gereisd. Op 7 mei 2010 is [slachtoffer] met haar prostitutiewerkzaamheden in Amsterdam begonnen. Dat is zij blijven doen tot 30 april 2011. Daarna is zij van verdachte en [medeverdachte] gevlucht. De rechtbank neemt daarom als bewezen verklaarde periode aan 1 januari 2010 tot en met 30 april 2011.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte, samen met een ander, zich in de periode 1 januari 2010 tot en met 30 april 2011 heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Artikel 240ter Sr
Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben in de periode van 7 mei 2011 tot 30 april 2011 de opbrengsten ontvangen afkomstig uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] . Een deel van deze bedragen hebben zij overgeboekt aan familieleden van hen in Hongarije, waaronder de vrouw van verdachte. Een ander deel is gebruikt voor de betaling van de huur of levensonderhoud. Aldus hebben zij van misdrijf afkomstige geldbedragen overgedragen en omgezet. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Ook feit 2 acht de rechtbank daarom bewezen.