ECLI:NL:RBROT:2020:8093

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5826 en AWB - 19 _ 6031
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslagen forensenbelasting recreatiewoning; bewijslastverdeling en gemeubileerdheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2018 en 2019. Eiseres, eigenaar van een recreatiewoning op het vakantiepark 'Noordzeepark' in Ouddorp aan Zee, heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen van respectievelijk € 450,- en € 456,75. De heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling heeft deze aanslagen opgelegd op basis van de verordening forensenbelasting van de gemeente Goeree-Overflakkee. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet heeft bewezen dat de woning niet gemeubileerd is, en dat de bewijslast bij de verweerder ligt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewijslast bij eiseres ligt, en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de recreatiewoning niet als gemeubileerd kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres gedurende meer dan 90 dagen in de belastingjaren 2018 en 2019 de recreatiewoning beschikbaar heeft gehouden, en dat de aanslagen derhalve terecht zijn opgelegd. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. dr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/5826 en ROT 19/6031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2020 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Verweerder heeft voor het belastingjaar 2018 bij aanslagbiljet met dagtekening 30 juni 2018 en aanslagnummer [nummer aanslag 1] aan eiseres een aanslag forensenbelasting van € 450,- opgelegd voor de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de recreatiewoning).
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard (het bestreden besluit 1).
Verweerder heeft voor het belastingjaar 2019 bij aanslagbiljet met dagtekening 31 juli 2019 en aanslagnummer [nummer aanslag 2] aan eiseres een aanslag forensenbelasting van € 456,75 opgelegd voor de recreatiewoning.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard (het bestreden besluit 2).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. De zaken zijn gevoegd behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar partner, de heer [naam partner eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft haar hoofdverblijf in Utrecht. Zij is, als natuurlijk persoon, eigenaresse van de recreatiewoning die zich bevindt op het terrein van het vakantiepark ‘Noordzeepark’ in Ouddorp aan Zee. Gesteld noch gebleken is dat eiseres de recreatiewoning heeft verhuurd in de belastingjaren 2018 en 2019.
2. Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet, voor zover hier van toepassing, kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
3. In de Verordening forensenbelasting 2016 van de gemeente Goeree-Overflakkee en de Verordening forensenbelasting Goeree-Overflakkee 2019 (de verordeningen) luiden de artikelen 1, 2, en 8 als volgt:
Artikel 1 (‘Begripsomschrijvingen’): “Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.”
Artikel 2 (‘Belastbaar feit en belastingplicht’), eerste lid: “Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”
Artikel 8 (‘Ontstaan van de belastingschuld’): “De belasting is verschuldigd op het moment dat de gemeubileerde woning meer dan 90 dagen in het belastingjaar beschikbaar is gehouden als bedoeld in artikel 2.”
4. Het geschil spitst zich toe op de vragen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan en of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond laten vallen dat de heffingsmaatstaf niet juist is.
4.1.
Niet is in geschil dat eiseres in de belastingjaren 2018 en 2019 geen hoofdverblijf had in de gemeente Goeree-Overflakkee. Uit artikel 2, eerste lid, van de verordeningen volgt dan dat het belastbare feit zich voordoet wanneer zij op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of haar gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houdt.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is van een gemeubileerde woning als hier bedoeld sprake indien de woning op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt was om enigszins duurzaam – zij het niet bepaaldelijk in alle jaargetijden – voor menselijke bewoning te dienen, zonder dat acht wordt geslagen op de mate waarin daarvan daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt (zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3878 en van 26 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1571).
Onder gemeubileerde woning als hier bedoeld worden ook begrepen recreatiewoningen, als deze beschikken over elementaire voorzieningen als toilet, kook- en wasgelegenheid en aansluitingen voor water en elektriciteit (zie de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 4 juli 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0749). De vraag of recreatiewoningen op zichzelf beschouwd naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt zijn om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen en daarom zijn aan te merken als woning, wordt door de Hoge Raad beantwoord aan de hand van de aanwezigheid van voorzieningen als, onder meer, slaapkamers, douche en toilet (arrest Hoge Raad van 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2084, rechtsoverweging 2.3.1).
Op degene aan wie een aanslag forensenbelasting is opgelegd, rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat geen sprake is van een gemeubileerde woning (zie punt 8 van de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 22 augustus 2000, Belastingblad 2001/348, ECLI:NL:GHSGR:2000:AS2525, waar onder meer is overwogen: “Belanghebbende, op wie ter zake de bewijslast rust, heeft, naar 's hofs oordeel voldoende aannemelijk gemaakt dat in casu geen sprake is van een gemeubileerde woning. (…)”).
4.3.
Ter zitting is eiseres gevraagd of de recreatiewoning voorzien is van een keuken, badkamer en toilet. Op die vraag heeft eiseres geen antwoord willen geven, omdat zij meent dat de bewijslast bij verweerder berust en een antwoord op die vraag zou neerkomen op een onwettige omkering van de bewijslast.
Die opvatting kan evenwel niet als juist worden aanvaard. De bewijslast rust op eiseres.
Uit de hiervoor vermelde jurisprudentie blijkt immers dat het aan eiseres is om, zijnde belanghebbende, aannemelijk te maken dat
geensprake is van een gemeubileerde woning en niet, zoals zij ten onrechte meent, aan verweerder om aannemelijk te maken dat wel sprake is van een gemeubileerde woning.
Eiseres is ook ter zitting in de gelegenheid gesteld aan haar bewijsopdracht te voldoen. De ter zitting geopperde mogelijkheid dat de recreatiewoning iets anders zou kunnen zijn dan een gemeubileerde woning, zoals een atelier of een opslagruimte, is door eiseres op geen enkele wijze onderbouwd. Met die enkele stelling maakt zij niet aannemelijk dat in deze zaak geen sprake is van een gemeubileerde woning. Nu eiseres niet in haar bewijsopdracht slaagt, is verweerder er terecht van uitgegaan dat de recreatiewoning een gemeubileerde woning is.
4.4.
Aan de omstandigheid dat verweerder de recreatiewoning op 10 januari 2019 heeft bezocht, maar toen niet heeft kunnen waarnemen of deze gemeubileerd was omdat de raambekleding gesloten bleek, komt gelet op het voorgaande geen betekenis toe. Dat getuigt enkel van een onjuist begrip van de bewijslastverdeling. Voor zover eiseres (mede) betoogt dat verweerder haar recht op privacy heeft geschonden door dit ongevraagde bezoek aan haar recreatiewoning, kan zij zich wenden tot de civiele rechter als zogeheten rest-rechter op grond van gesteld onrechtmatig handelen.
4.5.
Ter zitting heeft verweerder aanvullend betoogd dat uit de aanslagen die aan eiseres over de belastingjaren 2018 en 2019 zijn opgelegd waarbij de waarde op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ-waarde) van de recreatiewoning als maatstaf is gehanteerd, volgt dat het wel moet gaan om een gemeubileerde woning, omdat die aanslagen anders niet hadden kunnen worden opgelegd. Dit eerst ter zitting aangevoerde uitgangspunt van verweerder kan niet als juist worden aanvaard, omdat de wettelijke bepalingen die voor deze aanslagen relevant zijn (zoals de artikel 220 en 220a, tweede lid, van de Gemeentewet die gaan over de onroerende-zaakbelastingen), geen (impliciet) antwoord geven op de vraag of de recreatiewoning gemeubileerd is (die in de jurisprudentie is beantwoord, zie de onder 4.2 bedoelde opsomming daarvan), maar enkel of de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient. Dat het in deze zaak gaat om een woning, is in deze procedures niet in geschil. Dat zegt echter niets over de vraag of de woning is gemeubileerd.
4.6.
Het beschikbaar houden van een gemeubileerde woning doet zich voor indien die woning uit enige oorzaak meer dan voorbijgaand en in zekere mate duurzaam ter beschikking staat. Of en in hoeverre de gemeubileerde woning daadwerkelijk wordt gebruikt is niet van belang. Eiseres heeft de volledige zeggenschap en feitelijke beschikkingsmacht over de recreatiewoning en kan daarom gedurende het gehele jaar op elk moment vrijelijk over de recreatiewoning beschikken (zie onder meer de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW8717). Gelet op de data waarop de aanslagen zijn opgelegd en in aanmerking genomen dat eiseres de recreatiewoning in de belastingjaren 2018 en 2019 niet heeft verhuurd, is voldaan aan het in de artikelen 2 en 8 van de verordeningen bedoelde vereiste van het meer dan 90 dagen in het belastingjaar beschikbaar houden van de gemeubileerde woning.
4.7.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belastbare feit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de verordeningen zich in de belastingjaren 2018 en 2019 heeft voorgedaan en dat de aanslagen terecht zijn opgelegd.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is gedaan op 16 september 2020.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).