5.2Verweerder heeft MijnUrgentie in alle 25 gevallen schriftelijk bericht dat op grond van artikel 2.1, tweede lid, van Bijlage 1 bij de Verordening de bevoegdheid te beslissen op urgentieverzoeken binnen Rotterdam niet toekomt aan verweerder, maar aan SUWR. Daarom kan verweerder, naar hij stelt, niet in gebreke zijn om tijdig een besluit te nemen. In deze brieven van verschillende data (de 25 brieven) heeft verweerder MijnUrgentie verder bericht dat er een zorgvuldige procedure is opgesteld voor het aanvragen van urgentie waarop SUWR beslist en dat MijnUrgentie ook bekend is met de procedure. Omdat MijnUrgentie zelf zeer strikt is ten aanzien van de Algemene verordening gegevensbescherming en de registratie van persoonsgegevens, heeft verweerder het verzoek niet doorgezonden aan SUWR. Wanneer MijnUrgentie een reactie van SUWR wil, verzoekt verweerder haar daartoe zelf met SUWR contact op te nemen. Verweerder heeft alle 25 dossiers afgeleverd ten kantore van MijnUrgentie.
6. De gemachtigde van eiseres heeft vervolgens in alle 25 gevallen beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig zou hebben besloten op de aanvragen om toepassing van artikel 2.1, vierde lid, van Bijlage 1 bij de Verordening.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8. Op grond van de artikelen 2.1 en 2.2 van Bijlage I bij de Verordening kunnen urgentieaanvragen worden ingediend bij het bevoegde college van burgemeester en wethouders (het college) van de betrokken gemeente dat op de aanvraag beslist. Voor een aantal gemeenten, waaronder Rotterdam, geldt op grond van deze artikelen echter dat de urgentieaanvraag moet worden ingediend bij de woningcorporatie en dat vervolgens SUWR op die aanvraag beslist. Artikel 2.1, vierde lid, van Bijlage 1 bij de Verordening voorziet in de mogelijkheid dat, wanneer SUWR bevoegd is, het college de beslissingsbevoegdheid niettemin naar zich toetrekt. Daarbij kan het college, gelet op de tweede zin van dit artikellid, besluiten dat SUWR categorisch niet meer bevoegd is deze besluiten te nemen, maar dat hoeft dus niet.
9. Niet in geschil is dat eisers woningzoekenden zijn, dat zij daarmee ieder belanghebbende zijn bij hun individuele verzoek om urgentieverklaring en dat een urgentieverklaring of afwijzing daarvan een besluit is in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb.
10. Een brief waarin een bestuursorgaan zich naar aanleiding van een verzoek uitlaat over zijn gepretendeerde bevoegdheid is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit is slechts anders wanneer evident is dat het bestuursorgaan geen enkele bevoegdheid toekomten in dat geval ligt er dan ook geen aanvraag voor.Omdat, zoals hiervoor is overwogen, verweerder de beslissingsbevoegdheid, die bij de Verordening is verleend aan SUWR, categorisch of per geval naar zich toe kan trekken, is een verzoek daartoe een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dit betekent dat de 25 brieven waarin verweerder zich uitlaat over zijn bevoegdheid kunnen worden aangemerkt als evenzovele besluiten in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb.
11. De 25 brieven zouden ook kunnen worden aangemerkt als een weigering besluiten te nemen, omdat verweerder kennelijk niet van zins is de beslissingsbevoegdheid naar zich toe te trekken. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb moeten de 25 brieven dan niettemin gelijkgesteld worden aan evenzovele besluiten.
12. De 25 beroepen moeten dan ook worden aangemerkt als te zijn gericht tegen de 25 brieven van verweerder, die korter dan zes weken voor de ingestelde beroepen zijn verzonden. Indien is beslist of indien schriftelijk is geweigerd om te beslissen, is het niet mogelijk om vervolgens beroep in te stellen wegens niet tijdig beslissen, want daartoe strekt artikel 6:12, tweede lid, van de Awb niet.Anders dan in het geval van niet tijdig beslissen in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, staat tegen besluiten in de zin van artikel 1:3 en tegen de schriftelijke weigering besluiten te nemen als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb geen rechtstreeks beroep open bij de rechtbank op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb. Dit betekent dat, gelet op de hoofdregel van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, eerst bij verweerder bezwaar dient te worden gemaakt.
13. Gelet hierop zijn de beroepen niet-ontvankelijk. Omdat verweerder in het kader van deze beroepszaken over dezelfde stukken beschikt als de rechtbank, ziet de rechtbank ervan af toepassing te geven aan artikel 6:15, tweede lid, van de Awb, maar zal zij bepalen dat verweerder de beroepschriften in behandeling dient te nemen als bezwaarschriften.
14. Met het oog op de te verrichten heroverweging merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank acht de handelwijze van verweerder in deze zaken opmerkelijk, nu verweerder er van op de hoogte was dat Woonbron weigerde aanvragen die met tussenkomt van MijnUrgentie zijn ingediend in behandeling te nemen en door te sturen naar SUWR en SUWR op haar beurt MijnUrgentie heeft bericht dat het niet mogelijk is aanvragen rechtstreeks bij haar in te dienen. In dit verband merkt de rechtbank op dat er geen beslissing van SUWR of verweerder voorligt in de zin van artikel 2:2 van de Awb. Dit betekent dat het door de genoemde instanties zonder meer weigeren om aanvragen die door MijnUrgentie namens eisers zijn ingediend in ontvangst te nemen en in behandeling te nemen in strijd is met (onder meer) de artikelen 2:1, 4:5 en 4:13 van de Awb. Uit de berichten van Woonbron en de brief van SUWR van 30 april 2020 blijkt verder dat zowel Woonbron als SUWR menen dat zij de vrijheid hebben om aan het indienen van een aanvraag de voorwaarde te kunnen stellen dat de woningzoekende in persoon voorafgaand aan de indiening van de aanvraag met Woonbron een intakegesprek aangaat. Een dergelijke eis volgt niet uit de Verordening en is in strijd met de Awb. Het ligt dan ook op de weg van verweerder, die in deze net als SUWR een bevoegdheid toekomt, om zich in het kader van de heroverweging te bezinnen over de wenselijkheid van het al dan niet naar zich toetrekken van de beslissingsbevoegdheid in deze zaken. Daarbij kan een rol spelen of met Woonbron en SUWR alsnog afspraken gemaakt kunnen worden over de afdoening van de voorliggende aanvragen.
15. Nu geen sprake is van niet tijdig beslissen, komt de rechtbank niet toe aan het verzoek van eisers om de door verweerder verbeurde dwangsommen vast te stellen.
16. Gelet op de omstandigheid dat in de 25 brieven een bezwaarclausule ontbreekt en gelet op de handelwijze van de betrokken instanties, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eisers verschuldigde griffierecht in deze zaken dient te vergoeden.
17. De rechtbank ziet om dezelfde redenen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 787,50 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1,5 vanwege het aantal samenhangende (identieke) zaken).