Op 26 augustus 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte op het ECT-terrein in Rotterdam werd aangetroffen in een lege container. De rechtbank constateert dat de verdachten daar waren om in opdracht van een organisatie drugs uit een container te halen. De tenlastelegging betreft echter alleen cocaïne, terwijl er geen bewijs is dat dit daadwerkelijk het geval was. Er zijn geen drugs aangetroffen en er is geen link met een specifieke container. De rechtbank wijst erop dat de wetgever nog geen regeling heeft getroffen om de aanwezigheid op containerterminals adequaat te bestraffen, en dat het de taak van de rechter is om binnen het bestaande wettelijke kader recht te doen. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastelegging.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte als ongeloofwaardig beoordeeld. De verdachte had eerder al meerdere keren zonder geldige reden op containerterminals verbleven. De rechtbank concludeert dat de verdachte en zijn medeverdachte op het ECT-terrein waren als uithalers voor een smokkelorganisatie, maar dat er onvoldoende bewijs is voor de specifieke tenlastelegging van cocaïne-import. De rechtbank benadrukt dat de verdachte het recht heeft om te zwijgen en dat er meer bewijs nodig is om te concluderen dat het om cocaïne gaat. De uitspraak is een vrijspraak, ondanks de maatschappelijke onwenselijkheid van de situatie.