4.1.2.Beoordeling
Op 23 mei 2019 is namens het bedrijf [naam bedrijf 1] aangifte gedaan van de diefstal van Container [containernummer] (hierna: de container). Deze container, een zogenaamde reefer container met avocado’s, zou op 15 mei 2019 worden opgehaald vanaf de ECT Delta terminal in Rotterdam, maar bleek de voorgaande nacht al te zijn weggehaald door een andere vrachtwagen. Op basis van de track en trace-gegevens van de container werd deze getraceerd op een erf in Sleeuwijk. Op dit erf zijn meerdere personen aangehouden, waaronder de verdachte.
De verdachte wordt door het Openbaar Ministerie onder meer beschuldigd van de invoer van 150 kilo cocaïne die verstopt zou hebben gezeten in de betreffende container. Voor een bewezenverklaring is allereerst van belang of de betreffende container cocaïne bevatte. Als dat het geval is, volgt de vraag of de verdachte ook wetenschap had daarvan en vervolgens ook opzet had op de (verlengde) invoer van die cocaïne. De rechtbank staat hierna bij deze vragen stil.
Kan worden vastgesteld dat de container cocaïne bevatte?
De in Sleeuwijk aangetroffen container was afkomstig uit Colombia in Zuid-Amerika. Het is een algemene ervaringsregel dat met uit Zuid-Amerika afkomstige containers cocaïne wordt ingevoerd via de haven van Rotterdam.
Op 15 mei 2019 is op de plaats van het aantreffen van de container een drugshond ingezet. Deze vertoonde een positieve reactie bij de deuren van de container. Vervolgens is de container op 20 mei 2019 door drie andere drugshonden onderzocht. De honden gaven een positieve melding bij de deur en de vloer van de container.
De container is daarna gescand. Beeldschermanalisten van de scan zagen een lichte afwijking in de bodem van de betreffende container. Verder is uit onderzoek in de container gebleken dat de container zich op een aantal onderdelen niet in een “normale” staat bevond. Het gaat om de volgende omstandigheden:
- de vloer van de container was los;
- aan weerzijde van de containervloer waren lasnaden zichtbaar;
- deze lasnaden waren deels weggeslepen;
- er was een laag kit aangebracht op de lasnaden;
- deze laag kit was nog vochtig tijdens het onderzoek;
- de ruimte onder de vloer bestond uit meerdere compartimenten;
- deze compartimenten zijn normaal gesproken gevuld met isolatiemateriaal;
- vier van die compartimenten waren opgevuld met purschuim;
- het purschuim was vermoedelijk recent aangebracht.
Op het erf in Sleeuwijk zijn diverse goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden om een bodemplaat van een reefer container open te slijpen, omhoog te liften en weer terug te plaatsen (spanbanden, betonscharen en breekijzers en een lier). Verder werden onder meer haakse slijpers, slijpschrijven, pur montageschuim en tubes siliconenkit op het terrein aangetroffen.
De rechtbank concludeert op basis van voorgaande vaststellingen in onderling verband en samenhang bezien dat de container cocaïne bevatte en dat deze cocaïne op het erf in Sleeuwijk is verwijderd uit de container. Gelet op de bevindingen van de politie gaat de rechtbank uit van een hoeveelheid van maximaal 150 kilo cocaïne.
Opmerking verdient dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan het door de raadsvrouw genoemde vonnis van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7501, afwijken van de voorliggende zaak. In die zaak ging het om uithalers die op het ECT-terrein waren aangetroffen. Een koppeling met een specifieke container kon in die zaak niet worden gelegd, terwijl direct of indirect bewijs ontbrak dat sprake was van cocaïne. Zoals hiervoor uiteen is gezet, is dat in deze zaak anders. Heeft verdachte wetenschap gehad van de cocaïne in de container en heeft hij opzet gehad op de verlengde invoer daarvan?
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op verzoek van [naam medeverdachte 2] (ook wel bekend onder diens bijnaam [bijnaam medeverdachte 2] ) het transport van een container zou regelen dat op 15 mei 2019 zou plaatsvinden. Voor dit transport was een chauffeur nodig en daarvoor heeft [naam medeverdachte 1] de verdachte benaderd. Zoals hiervoor besproken, stelt de rechtbank vast dat zich in de container cocaïne bevond. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte hiervan ook wetenschap had en dat zijn opzet op de (verlengde) invoer van de cocaïne was gericht. Hierbij is het volgende van belang:
- [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte voor zijn chauffeursdiensten een vergoeding van € 60.000,- zou krijgen. Dit is een zeer ongebruikelijke, hoge vergoeding voor het vervoeren van een container beladen met avocado’s.
- [naam medeverdachte 1] heeft een vrachtwagen gehuurd op naam van [naam] . De verdachte en [naam medeverdachte 1] zijn de vrachtwagen op 14 mei 2019 gaan ophalen, waarbij het de verdachte is geweest die het huurcontract heeft ondertekend.
- Op diezelfde dag heeft de verdachte een transportorder en een envelop met geld ontvangen van [naam medeverdachte 1] .
- De verdachte is op 15 mei 2019 door [naam medeverdachte 1] afgezet bij de vrachtwagen. De verdachte is vervolgens naar ECT Delta terminal gereden en heeft de container opgehaald. Het kan niet anders dan dat dit met een vals verkregen pincode is gebeurd, nu de aangever [naam bedrijf 1] de pincode niet aan [naam medeverdachte 1] of de verdachte heeft verstrekt.
- De verdachte heeft in opdracht van [naam medeverdachte 1] het uithalen van de container gefilmd. Ook heeft de verdachte een foto gemaakt van de container, met daarbij de tekst “hebbes”. De verklaring van de verdachte dat hij dit naar [naam medeverdachte 1] stuurde omdat het [naam medeverdachte 1] ’s eerste transport was en [naam medeverdachte 1] erg enthousiast was en wilde zien hoe het er in de haven aan toeging, acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op de foto van de container met daarbij de hiervoor genoemde tekst “hebbes”. Bovendien heeft [naam medeverdachte 1] verklaard dat hij van ‘de Turk’ een filmpje moest maken, dat hij dat niet kon doen met zijn telefoon en dat de verdachte daarom een filmpje moest maken. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte op dit punt dan ook terzijde.
- Tijdens het transport kreeg de verdachte van [naam medeverdachte 1] te horen dat de container naar een ander adres moest worden vervoerd dan aanvankelijk het plan was. Vervolgens heeft de verdachte de container naar dit nieuwe adres in Sleeuwijk vervoerd en de container daar afgekoppeld. De container betrof een reefercontainer. Dit is een gekoelde container en die heeft dus stroom nodig om de bederfelijke waar te conserveren. Het is daarom opvallend dat de koelcontainer is afgekoppeld en van de stroom is afgesloten op een boerenerf zonder enige verder bedrijvigheid.
- [naam medeverdachte 1] was ook aanwezig nabij het terrein in Sleeuwijk. De verdachte heeft de trekker vervolgens naar een nabij gelegen terrein in Hardinxveld-Giesendam vervoerd en daar achtergelaten. De verdachte is vervolgens met [naam medeverdachte 1] meegereden naar Rotterdam. Vervolgens kreeg [naam medeverdachte 1] via ‘ [naam medeverdachte 2] / [bijnaam medeverdachte 2] ’ het bericht dat er iets was misgegaan; de container moest toch naar een andere locatie. [naam medeverdachte 1] stuurde daarbij berichten door aan de verdachte die hij van [naam medeverdachte 2] had ontvangen. De berichten hadden onder meer als inhoud:
hij staat er, top, zeg als die buiten is, mijn jongens zien hem dan(…)
Sleeuwijk, geen Spijkenisse(…)
chauffeur moet zo naar werk, laat hem rijden het is zo klaar(…)
deze bak netjes terug brengen als die slims is, is alleen in zijn nadeel als die te laat terug brengt want ze gaan die bal zoeken dan komt onderzoek(…)
beter nu want die bedrijf gaat melding maken dan krijgt die probleem.
Laat hem ziek melden. Uit het dossier blijkt dat de verdachte zich daadwerkelijk ziek heeft gemeld bij zijn werkgever omdat hij hoofdpijn had, maar hij laat zich vervolgens wel door [naam medeverdachte 1] afzetten bij de trekker en rijdt daarmee naar de container in Sleeuwijk om deze te gaan verplaatsen.
- De verdachte heeft tegenover [naam medeverdachte 1] verklaard dat “normaal gesproken de deuren open gaan en dat de tassen er dan uit worden gehaald”. Die tassen zouden volgens [naam medeverdachte 1] iets met drugs te maken hebben. De verdachte merkte dus op dat het een ongebruikelijke gang van zaken was.
- De oorspronkelijke zegel van de container is verbroken en op het terrein in Sleeuwijk vervangen door een andere zegel. In de cabine van de trekker zijn twee identieke vrachtbrieven aangetroffen. Slechts het daarop vermelde zegelnummer is anders. Een CMR (vrachtbrief) voor een container wordt door de chauffeur opgemaakt wanneer hij de container ophaalt bij de containerterminal. De CMR wordt bij aflevering bij de ontvanger van de goederen afgetekend door de ontvanger. Het is dus ongebruikelijk dat er twee CMR’s werden geschreven door de chauffeur voor dezelfde container. Wat ook ongebruikelijk is, is dat er een CMR werd gebruikt welke was voorbedrukt met de bedrijfsgegevens van het bedrijf VEPCO Transport BV. Dit bedrijf had niets met dit transport te maken. Het is ongebruikelijk dat de verdachte niemand voor ontvangst heeft laten tekenen op het moment dat hij de container in Sleeuwijk afkoppelde. Juist de verdachte, die al jaren werkzaam is vrachtwagenchauffeur, weet dat dit wel gebruikelijk is.
- De overdreven aandacht – bestaande uit bemoeienis van veel personen, veelvuldig contact, het maken van foto’s en filmpjes de continue aanwezigheid van [naam medeverdachte 1] op momenten dat het niet nodig was voor de container – is ongebruikelijk voor het transport van avocado’s.
- De rechtbank heeft hierboven vastgesteld dat er cocaïne in de container heeft gezeten. Van een transport met een hoeveelheid cocaïne en dus een transport met een grote waarde, moet over het algemeen worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt vervoerd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een zeer grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van onwetende vervoerders en ontvangers.
- Verder is het algemeen bekend dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is, en daarbij meerdere personen betrokken zijn. Het is immers niet mogelijk dergelijke goederen via de reguliere weg door een reder per schip vanuit Zuid-Amerika naar Rotterdam te vervoeren. Drugs moeten verhuld worden gesmokkeld. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op de opzet tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen. Uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet blijkt dat onder het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde invoer’).
De geschetste feiten en omstandigheden en de gevolgtrekkingen en conclusies die op grond daarvan zijn gemaakt, zijn met name ook in hun onderlinge samenhang en in het licht van de overige bewijsmiddelen redengevend voor het bewijs voor de wetenschap van de verdachte van de cocaïne in de container en het opzet van de verdachte op het verder vervoeren van die cocaïne.