ECLI:NL:RBROT:2020:7255

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
ROT 18/5375
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek inzake waterstaatswerk zonder projectplan op grond van de Waterwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. R.C.H. Schrömbges, en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, vertegenwoordigd door mr. E. Smits. De eiser heeft een handhavingsverzoek ingediend tegen het Hoogheemraadschap, omdat hij van mening is dat er zonder een projectplan op grond van de Waterwet werkzaamheden worden uitgevoerd die de normatieve toestand van het waterstaatswerk wijzigen. Het Hoogheemraadschap heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen overtreding van een wettelijk voorschrift is en dat de werkzaamheden binnen de kaders van de legger plaatsvinden.

De rechtbank heeft het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de voorgenomen werkzaamheden niet kwalificeren als een wijziging van het waterstaatswerk zoals bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden reguliere onderhoudswerkzaamheden zijn waarvoor geen projectplan vereist is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de rechtsgang niet met voldoende waarborgen is omkleed. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5375

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. R.C.H. Schrömbges,
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Smits.

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (Hoogheemraadschap) vanwege het uitvoeren van werkzaamheden zonder projectplan op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en verweerder overeenkomstig artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. Verweerder heeft ingestemd met dit verzoek.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] . Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij brief van 19 november 2019 heeft de rechtbank verweerder verzocht om een kopie van de legger toe te sturen met de volledige gegevens die voor de percelen van eiser en de waterscheiding nabij deze percelen zijn vastgesteld.
Verweerder heeft hierop bij brief van 10 december 2019 gereageerd.
Eiser heeft op 18 december 2019 een nader stuk ingediend.
Bij brief van 24 december 2019 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat het onderzoek is heropend, omdat de feitelijke en juridische situatie ter plaatse van de percelen van eiser naar aanleiding van de zitting en de nadien door verweerder toegestuurde legger onvoldoende duidelijk is geworden. Bij deze brief heeft de rechtbank een aantal vragen aan verweerder gesteld.
Verweerder heeft hierop bij brief van 27 januari 2020 gereageerd.
Eiser heeft op 11 februari 2020 een nader stuk ingediend.
Met instemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. Het onderzoek is op 17 augustus 2020 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser woont aan de [adres eiser] (gemeente Zuidplas) en is eigenaar van de percelen [percelen] . Deze percelen bevinden zich in de Nessepolder aan de westzijde van watergang de Vliet.
2. Het Hoogheemraadschap wenst onderhoudswerkzaamheden uit te voeren voor de peilscheiding bij de Vliet. De peilscheiding is de waterscheiding ten westen van de Vliet, die de scheiding vormt tussen twee gebieden met verschillend peil. De Vliet ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap en grenst aan de percelen van eiser. De onderhoudswerkzaamheden houden volgens het ‘Onderhoudsplan peilscheiding Vliet’ van 21 december 2015, opgesteld door Witteveen+Bos, (onderhoudsplan) in dat over de gehele strekking een herprofilering van het grondlichaam plaatsvindt.
3. Eiser kan zich niet vinden in de voorgenomen werkzaamheden. In feite is er sprake van herstel van door het Hoogheemraadschap gemaakte fouten bij de handhaving van de peilen en van een reconstructie en opschaling naar een regionale waterkering. Dat zal vergaande gevolgen hebben voor zijn rechtspositie en eigendommen. Hij heeft op 4 oktober 2016 aan het Hoogheemraadschap gemeld dat hij geen toestemming verleent voor het verrichten van werkzaamheden op zijn perceel zolang er geen formeel besluit als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet aan ten grondslag ligt. Omdat geen minnelijke oplossing is bereikt, is eiser op 4 oktober 2017 een civielrechtelijke procedure tegen het Hoogheemraadschap gestart bij deze rechtbank, team handel en haven.
4. Tijdens de civielrechtelijke procedure heeft eiser op 12 juni 2018 een handhavingsverzoek bij verweerder ingediend. Hij heeft verweerder verzocht om preventief handhavend op te treden door een last onder dwangsom aan het Hoogheemraadschap op te leggen van € 5.000,- voor iedere dag dat het Hoogheemraadschap de werkzaamheden in het kader van de peilscheiding aanvangt zonder dat een daarvoor vereist projectplan op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet voorligt.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. Volgens verweerder is er geen sprake van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Het normatieve kader is de legger Oppervlaktewateren Schieland (legger) die op 25 november 2015 is vastgesteld. Omdat wordt gewerkt binnen de kaders van de legger, hoeft er geen projectplan te worden vastgesteld, aldus verweerder.
6. Bij vonnis van 31 oktober 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:9033) heeft deze rechtbank, team handel en haven, eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat. Eiser is van dit vonnis in appel gegaan.
Beoordeling door de rechtbank
Rechtsgang
7. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang. Als het verzoek om handhaving zou zijn toegewezen, moet verweerder aan zichzelf een last onder dwangsom opleggen die, bij verbeurte van een dwangsom, vervolgens in eigen kas terugvloeit. Het is dus niet te verwachten dat een preventief handhavingsverzoek enig effect zal hebben. In dit geval is voor een civielrechtelijke procedure bestuursrechtelijk geen gelijkwaardig alternatief voorhanden. Eiser verzoekt daarom toepassing te geven aan artikel 8:71 van de Awb.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. In deze procedure beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit, waarbij het verzoek om handhaving is afgewezen. Daarna volgt overeenkomstig artikel 8:69 van de Awb uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. In deze procedure kan de rechtbank het bestreden besluit, gelet op artikel 8:72 van de Awb, vernietigen en verweerder, zo nodig, opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar aanwijzingen. Zo nodig kan de rechtbank daarbij een voorlopige voorziening treffen (artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb). Ook kan de rechtbank bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan de uitspraak, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt aan een door hem aangewezen partij (artikel 8:72, zesde lid, van de Awb). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze rechtsgang niet met voldoende waarborgen is omkleed. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:71 van de Awb te oordelen dat uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
Goede procesorde
8. Eiser voert aan dat verweerder bij brief van 10 december 2019 meer informatie heeft verstrekt dan door de rechtbank is gevraagd. Dit is in strijd met de goede procesorde en met artikel 2.16, tweede lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2017 (Procesreglement). Het deel van deze brief vanaf het kopje ‘conclusie’ dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten, aldus eiser.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. Naar aanleiding van de brief van verweerder van
10 december 2019 en de reactie daarop van eiser van 18 december 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Partijen hebben over en weer op elkaars stukken kunnen reageren. Hierdoor is er geen sprake van strijd met de goede procesorde of met artikel 2.16, tweede lid, van het Procesreglement.
Projectplan
9. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de voorgenomen werkzaamheden reguliere onderhoudswerkzaamheden zijn, waarop artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet niet van toepassing is. In de memorie van toelichting bij artikel 5.23 van de Waterwet zijn voorbeelden van reguliere onderhouds- en herstelwerkzaamheden gegeven, te weten: het herstellen van beschadigingen aan waterkeringen, het uitvoeren van onderhoudsbaggerwerkzaamheden om wateren op de vereiste leggerdiepte te houden, het herstellen van oeverafschuivingen, het plegen van onderhoud en het verrichten van reparaties aan stuwen en gemalen. De voorgenomen werkzaamheden zijn gelet op het navolgende volgens eiser niet te kwalificeren als reguliere onderhouds- en herstelwerkzaamheden.
In dit geval vindt over een afstand van circa 875 meter een grondophoging plaats, waarbij geherprofileerd wordt naar de juiste hoogte en het ruimtebeslag voor de herprofilering circa 2,5 meter is vanaf de oeverlijn. Het Hoogheemraadschap is de veroorzaker van de voorgenomen werkzaamheden doordat in 1987 naar alle waarschijnlijkheid op een onjuiste hoogte van -3,32 NAP een stuw aangebracht is en het water daardoor met 60 centimeter is gestegen. Het waterpeil in de Vliet was -3,90 NAP. Dat door een verschrijving een onjuist peil van -3,90 NAP in de legger is opgenomen, is onjuist. Dit blijkt uit een foto uit de jaren 80. Verder is het lagere waterpeil in de Nessepolder in 2008 geformaliseerd in een nieuw peilbesluit. Als gevolg van het gestegen peil van de Vliet (+ 60 centimeter) en het gezakte peil van de Nessepolder (- 30/35 centimeter) is het verschil in waterpeil opgelopen van 15 centimeter in 1980 naar circa één meter en tien centimeter nu. Dit levert een drooglegging op van nog maar zo’n tien centimeter. Mede als gevolg van het veel te hoge peil in de Vliet en deze te kleine drooglegging is het perceel van eiser al enkele malen onder water gelopen. Nu het grote peilverschil en de te kleine drooglegging is veroorzaakt door het Hoogheemraadschap en zij dit nu deels wil verhelpen, is reeds gegeven dat het niet gaat om onderhoud of herstel, maar om een grootschalige ophoging met zand en klei die per saldo een wijziging van het waterstaatswerk oplevert. Er is geen sprake van een natuurlijke maaivelddaling.
Verder blijven de voorgenomen werkzaamheden niet binnen het normatieve kader van de legger. Volgens de legger dient de waterscheiding een minimale hoogte ten opzichte van het hoogste aangrenzend schouwpeil te hebben van + 0,60 meter ten opzichte van het zomerpeil en een taludhelling van 1:2. Hiervan is geen sprake. De drooglegging is namelijk bepaald op 40 centimeter in plaats van op 60 centimeter. Als de nieuwe inlaat aan de Vlietkade volledig wordt opengezet, zal dit een peilstijging opleveren. Ook voldoet de taludhelling niet, aangezien deze niet 1:2, maar 1:3 wordt. Verder schrijft de legger een beschermingszone van vijf meter aan beide zijden van de watergang voor. Ook deze afmeting wordt niet behaald en de zone zal door de ophoging vrijwel verdwijnen. Daarnaast is er op dit moment een kruin/beschermingszone van circa zeven meter breedte en beperkt het Hoogheemraadschap dit tot slechts 1,5 meter breedte. Voor eiser is van belang dat de breedte van circa zeven meter wordt gehandhaafd, aangezien het daardoor mogelijk is om met een trekker/auto over de kruin/beschermingszone langs de Vliet te rijden. Het gaat hier om een recht van overpad. Als dit niet langer mogelijk is, worden zijn gebruiksmogelijkheden ernstig beperkt. Verweerder miskent dat in paragraaf 3.3 van de legger is opgenomen dat de waterscheidingen minimaal worden onderhouden op de afmetingen die zijn opgenomen in de tabellen van de legger. Het zijn dus geen maximaal gestelde normen, zoals verweerder stelt. Een afwijking van de minimale maat is een afwijking van de normatieve toestand, waarvoor een projectplan is vereist.
Ook wijzigt de constructie van het waterstaatswerk, nu een onderhoudszone van vijf meter vanaf de oeverlijn wordt aangelegd. Deze onderhoudszone is er momenteel niet en wordt ook niet voorgeschreven in de legger. Bovendien sluit de door verweerder bij brief van
10 december 2019 overgelegde weergave van het werk niet aan bij de schematische tekening die in de leggers is opgenomen. Naast de legger is op de percelen van eiser ook de legger van toepassing die geldt voor de hoofdwatergang OAF-5123 de Vliet. Een aantal gegevens is niet (juist) op de leggerkaart opgenomen. Dit zijn de breedte die in de bij de legger behorende tabel op zes meter is bepaald en de diepte die op één meter is bepaald in plaats van de 0,80 cm die op de leggerkaart staat. De beschermingszone is aan beide zijden van de Vliet op vijf meter bepaald. Dit roept de vraag op hoe de leggers zich tot elkaar verhouden. De waterscheiding kent namelijk schematisch enkel een kruinbreedte, terwijl het oppervlaktewater met functie hoofdwatergang een beschermingszone kent. De legger werkt daardoor rechtsonzekerheid in de hand. Anders dan verweerder stelt, is de beschermingszone als zodanig niet in het geldende bestemmingsplan opgenomen. Enkel aan de zijde van de Vlietkade is een waterkering in het bestemmingsplan opgenomen, maar niet aan de zijde van zijn perceel. In het projectplan dient daarom op de beschermingszone van de Vliet te worden ingegaan en op de vraag hoe deze zich verhoudt tot de peilscheiding waarop de eigendommen van eiser zijn gelegen. Ook hierdoor is er sprake van een afwijking van de normatieve toestand.
Verder heeft het Hoogheemraadschap een krediet aangevraagd van € 100.000,-, dat is een fors bedrag voor ‘reguliere onderhoudswerkzaamheden’. Ook is het opvallend dat verweerder heeft opgemerkt dat nog bezien wordt welke vergunningen en toestemmingen nodig zijn. Kennelijk heeft verweerder nog niet goed onderzocht of een projectplan vereist is. Verweerder kan niet volhouden dat niet elke afwijking van het profiel maakt dat niet wordt voldaan aan de vereisten van een zorgvuldige taakuitoefening.
Daarbij komt dat het onderhoudsplan inmiddels is gewijzigd. In het onderhoudsplan is op pagina 25 bijvoorbeeld aangegeven dat het tracé van de peilscheiding achter de bomen langs komt te liggen. Op de als bijlage 1 bij de brief van 27 januari 2020 overgelegde tekening staan de bomen echter midden in de beoogde kruin van de ophoging. Hierover heeft geen minnelijk overleg plaatsgevonden. Door de voorgenomen ophoging, waarbij de beschoeiing niet wordt opgehoogd, is het niet langer mogelijk om de bomen heen te maaien. Hierdoor kan hij niet op dezelfde manier gebruik blijven maken van zijn perceel. Daarnaast is in bijlage 1 bij de brief van 27 januari 2020 te zien dat de peilscheiding ter hoogte van het witte houten huis op zijn perceel (meest zuidelijke bebouwing met nummer 20) tussen dit huis en de Vliet is geprojecteerd. Daardoor zal deze woning deels achter het dijkprofiel van de peilscheiding verdwijnen. Dit wijkt af van de leggerkaart die verweerder als bijlage 3 bij de brief van 10 december 2019 heeft overgelegd. Daarop is te zien dat de stippellijn die de waterscheiding markeert dwars over de houten woning loopt. Hierdoor wijkt het onderhoudsplan af van de legger.
Bij dit alles acht eiser van belang dat rechtsbescherming openstaat tegen een projectplan.
9.1.
Artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet bepaalt dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan geschiedt. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
9.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door het Hoogheemraadschap voorgenomen werkzaamheden aan een waterstaatswerk plaatsvinden. Partijen verschillen van mening over de vraag of deze werkzaamheden zijn te kwalificeren als een wijziging van een waterstaatswerk zoals bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet.
9.3.
Volgens de memorie van toelichting bij artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet betreft de verplichting om voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk een projectplan vast te stellen uitsluitend dié voorgenomen werken of werkzaamheden in of bij een waterstaatswerk die tot gevolg hebben dat wijziging wordt gebracht in de normatieve toestand (richting, vorm, afmeting of constructie) van dat waterstaatwerk, zoals die is vastgelegd in de legger. Dit betekent dat voor onderhoud en voor herstelwerkzaamheden geen projectplan behoeft te worden opgesteld, aldus de memorie van toelichting (TK 2006-2007, 30818, nr. 3, p. 103).
9.4.
Op grond van de legger geldt voor de waterscheiding nabij de percelen van eiser:
 Minimale hoogte t.o.v. hoogste aangrenzend schouwpeil (m): + 0,60 m tov zomerpeil.
 Minimale kruinbreedte (m): 1,50.
 Taludhelling (1:x): 1:2.
Het begrip ‘talud’ is in de legger gedefinieerd als: “Het schuine vlak langs een weg, binnen een oppervlaktewaterlichaam of van een waterkering.” Volgens de toelichting bij de tabellen van de waterscheidingen wordt onder “talud (1:x)” verstaan: “Het maximale talud waarop de waterscheiding onderhouden moet worden. Een flauwer talud mag, een steiler talud niet.” In paragraaf 3.3 van de legger, waarin de algemene bepalingen voor de waterscheidingen zijn neergelegd, is bepaald dat de waterscheidingen minimaal moeten worden onderhouden op de afmetingen die zijn opgenomen in de tabellen van de legger.
9.5.
Volgens het onderhoudsplan heeft de peilscheiding een lengte van circa 875 meter. Over een lengte van 400 meter ligt deze scheiding op een hoogte van circa 0,10 meter tot circa 0,30 meter boven het huidige waterpeil (= NAP -3,33) in de Vliet. Ter hoogte van de percelen van eiser aan de Vlietkade 18/20 en de loods is de drooglegging van de peilscheiding op een aantal plaatsen slechts circa 0,10 meter. Vanuit waterveiligheidsoogpunt is het Hoogheemraadschap voornemens onderhoud aan deze peilscheiding uit te voeren (pagina 1 onderhoudsplan). Voor ophoging van de peilscheiding wordt een kruinbreedte van 1,5 meter aangehouden (zie ook pagina’s 17 en 18 onderhoudsplan). Indien een ophoging nodig is, krijgt deze een buitentalud met een helling van 1:2 en een binnentalud met een helling van 1:3 (pagina 9 onderhoudsplan). De minimale drooglegging na het onderhoud komt op 40 centimeter. Een hogere drooglegging, bijvoorbeeld 60 centimeter, zou betekenen dat het gehele vak 2 substantieel opgehoogd moet worden. Voor vak 1 betekent dit dat dan een extra ruimtebeslag van één tot twee meter nodig is op locaties waar zeer weinig ruimte is. Bovendien moet de peilscheiding doorlopen ter plaatse van de toegangsbruggen van de percelen. Deze toegangsbruggen liggen vast en kunnen niet eenvoudig opgehoogd worden. Daarom wordt gekozen voor de minimale drooglegging van 40 centimeter op basis van de eisen vanuit beheer en onderhoud (pagina 17 onderhoudsplan). De peilscheiding moet goed aansluiten op het huidige maaiveld van het achterland, en het ruimtebeslag op de knelpunten moet worden geminimaliseerd. Omdat het huidige buitentalud een helling heeft van ongeveer 1:1,5 wordt in het ontwerp ook voor deze helling van het buitentalud gekozen. Aan de binnenzijde is in de huidige situatie sprake van een flauw aflopend achterland. Daarom wordt een heling van 1:3 gekozen voor het binnentalud. Het benodigde ruimtebeslag voor beide vakken wordt ingeschat op gemiddeld drie meter vanaf de oeverlijn. Dit ruimtebeslag kan variëren afhankelijk van het huidige profiel van de peilscheiding (pagina 18 onderhoudsplan).
9.6.
Uit het voorgaande blijkt dat het onderhoudsplan voor de kruinbreedte niet afwijkt van de legger. De voorgenomen werkzaamheden brengen de kruinbreedte op 1,50 meter. Een beperking van een recht van overpad of huidige gebruiksmogelijkheden, indien al juist, maken een projectplan niet noodzakelijk, aangezien de normatieve toestand, zoals die is vastgelegd in de legger, niet wijzigt. Naar het oordeel van de rechtbank leiden de voorgenomen werkzaamheden evenmin tot een wijziging in de normatieve toestand van het waterstaatswerk voor zover het de hoogte en de taludhelling aangaat. Weliswaar heeft het buitentalud een helling van 1:1,5 dat steiler is dan de normatieve toestand van 1:2, maar dat is de bestaande situatie. Het onderhoudsplan wijzigt hieraan niets. Bij het binnentalud is dat anders, aangezien de helling van dit talud op 1:3 komt door de werkzaamheden. Dit is echter geen wijziging van de normatieve toestand, omdat in de legger is opgenomen dat de taludhelling het maximale talud is waarop de waterscheiding onderhouden moet worden. Een flauwer talud met een helling van 1:3 is dus toegestaan. De feitelijke hoogte van de waterscheiding ligt nu op een lager niveau dan de voorgeschreven minimale hoogte van
+ 0,60 meter ten opzichte van het zomerpeil. Door de voorgenomen ophoging komt de waterscheiding op + 0,40 meter ten opzichte van het zomerpeil te liggen. De norm voor het waterpeil in de Vliet is -3,33 m NAP, wat is vastgelegd in het peilbesluit van 23 april 2008. Dit peilbesluit staat in rechte vast. Verweerder heeft dit waterpeil dan ook als uitgangspunt kunnen nemen. Zoals verweerder in het verweerschrift van 6 september 2019 terecht heeft opgemerkt, is bij de uitspraken van deze rechtbank van 20 augustus 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:7016) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1616) reeds in rechte komen vast te staan dat een waterpeil van -3,90 m NAP onjuist is. Uit het onderhoudsplan blijkt dat de voorgeschreven minimale drooglegging van + 0,60 meter ten opzichte van het zomerpeil op dit moment praktisch niet haalbaar is en schade zou veroorzaken bij eiser. Met de voorgenomen werkzaamheden beoogt het Hoogheemraadschap tot de noodzakelijk geachte ophoging te komen, schade zoveel mogelijk te voorkomen en de normatieve toestand zoveel mogelijk te bereiken. Hierdoor wijzigt de normatieve toestand niet. Dat het huidige peilverschil en de te kleine drooglegging volgens eiser zijn veroorzaakt door het Hoogheemraadschap, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat erom of er een wijziging in de normatieve toestand van het waterstaatswerk plaatsvindt. Dat is niet het geval. Verder is niet gebleken dat een wijziging van de normatieve toestand plaatsvindt door een ingreep in de beschermingszone. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de legger niet de feitelijke inrichting van de beschermingszone beoogt te beschermen. De beschermingszone beoogt dat de voorgenomen werkzaamheden worden getoetst aan de Keur, zodat de invloed daarvan op de watergang kan worden beoordeeld. Ook hier geldt dat een beperking van een recht van overpad of van huidige gebruiksmogelijkheden niet verplicht tot een projectplan, aangezien de normatieve toestand niet wijzigt. Evenmin is gebleken dat de normatieve toestand, zoals die is vastgelegd in de legger, wijzigt door het aanleggen van een onderhoudszone. Ook is niet gebleken dat de voorgenomen werkzaamheden de normatieve toestand wijzigen zoals die is vastgelegd in de legger voor de hoofdwatergang de Vliet. In hoeverre de waterscheiding en de beschermingszone in het bestemmingsplan zijn opgenomen, is niet relevant voor de beoordeling van de vraag of een projectplan is vereist. Daarnaast is niet gebleken dat er sprake is van de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam, zodat ook om die reden geen projectplan vereist is.
9.7.
Wat eiser heeft aangevoerd over het krediet van € 100.000,-, het onderzoek of een projectplanprocedure vereist is, de bij een projectplan behorende rechtsbescherming en de zorgvuldige taakuitoefening, leidt niet tot een ander oordeel en maakt het bestreden besluit niet onrechtmatig. Dat geldt ook voor eisers standpunt dat het onderhoudsplan inmiddels is gewijzigd. De rechtbank toetst het bestreden besluit naar het moment waarop dat tot stand is gekomen en daarmee ook het onderhoudsplan zoals dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Het is niet gebleken dat het Hoogheemraadschap dit onderhoudsplan niet meer wenst uit te voeren. Als later blijkt dat het Hoogheemraadschap, al dan niet door een wijziging van het onderhoudsplan, werkzaamheden wenst uit te voeren die de normatieve toestand van de waterscheiding toch wijzigen, dan is daarvoor een projectplan nodig en kan eiser, zo nodig, een nieuw verzoek om handhaving indienen.
9.8.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en
mr. A.S. Flikweert en mr. C.M. van Hoorn, leden, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat De voorzitter is verhinderd te tekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.