In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een perceel, een vordering ingesteld tegen het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Eiser vordert dat de rechtbank het Hoogheemraadschap verbiedt om voorgenomen werkzaamheden aan de peilscheiding aan de westzijde van het water de Vliet uit te voeren zonder een appellabel projectplan, zoals vereist door de Waterwet. Eiser stelt dat de voorgenomen werkzaamheden onrechtmatig zijn en dat hij hierdoor schade kan lijden. Het Hoogheemraadschap betwist de ontvankelijkheid van eiser en stelt dat er een bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat, waar eiser gebruik van had kunnen maken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat voor eiser. De rechtbank concludeert dat er geen ruimte is voor de burgerlijke rechter om het geschil inhoudelijk te beoordelen, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om een bestuursrechtelijke procedure te starten. Eiser wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Tevens wordt eiser veroordeeld in de proceskosten van het Hoogheemraadschap, die zijn begroot op € 1.522,00, te vermeerderen met wettelijke rente.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2018.