Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2020 in de zaken tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres,
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
In de S&O-aanvragen van 2014 t/m 2017 is door [eiseres] aangegeven dat zij binnen het project PCSK9 onder meer verantwoordelijk is voor het schrijven van het klinische onderzoeksplan, studie ontwerp en het schrijven/reviewen van het studieprotocol. Voor deze werkzaamheden zijn S&Overklaringen afgegeven. Uit de beschikbaar gestelde documenten en verkregen toelichting tijdens en na het bezoek blijkt dat er ten tijde van de S&O-aanvraag van 2014 al een klinisch onderzoeksplan / (concept) studieprotocol was, welke is opgesteld door de opdrachtgever (Pfizer) al dan niet in samenwerking met een derde (ICON). Volgens de toelichtingen tijdens het bezoek is het studieprotocol ter beoordeling voorgelegd aan [eiseres] en heeft [eiseres] technisch-inhoudelijke wijzigingen voorgesteld (bijvoorbeeld ten aanzien van de introductie van een 'pre-screening'), welke geresulteerd hebben in wijzigingen van het studieprotocol.(…)
Op 27 november 2017 heeft [eiseres] in de persoon van [naam] per e-mail documenten nagezonden.(…)
Op 30 november 2017 is gevraagd of RVO over alle documenten beschikt, waaruit de technische inbreng van [eiseres] binnen het project PCSK9 blijkt. [eiseres] in de persoon van [naam] heeft dit per e-mail d.d.30 november 2017 bevestigd.(…)
Uit de nagezonden documenten blijkt dat [naam, hierna: A] de CSO-rol had binnen de SPIRE/PSCK9 studie en daarnaast dat [naam] de rol had van Director Clinical Operations en [naam] van Project Director. Voorts volgt uit de nagezonden documentatie dat [A] lid was van het Steering Committee van de SPIRE/PCSK9-studie. Uit de nagezonden administratie is niet op te maken wat de door [eiseres] voorgestelde concrete wijzigingen zijn of wat de concrete technisch-inhoudelijke inbreng is geweest in de SPIRE/PCSK9 studie. Het gegeven dat bepaalde medewerkers een functie hebben gehad en of lid zijn van een Steering Committee maakt dit niet anders. In de S&O-aanvragen is daarnaast een technisch inbreng beschreven die meer inhoud dan het enkel lid zijn van een Steering Committee en/of hebben van een bepaalde functie. Op dinsdag 5 december is door RVO kenbaar gemaakt dat uit de beschikbaar gestelde documenten volgt wat de functie van bepaalde medewerkers is geweest en dat [eiseres] lid is van een Steering Committee. Gevraagd is daarom, of [eiseres] nog over andere documenten beschikt, bijvoorbeeld: door [eiseres] opgestelde (geannoteerde) amendementen, protocollen, en/of correspondentie, waaruit herleid kan worden wat de directe en concrete technisch-inhoudelijke inbreng van [eiseres] in het studieontwerp/ studieprotocol van de SPIRE/PCSK9 studie is geweest. [eiseres] in de persoon van [naam] heeft per e-mail d.d. 7 december 2017 kenbaar gemaakt van de geboden mogelijkheid geen gebruik te maken en stelt zich op het standpunt dat uit de aangeleverde documentatie blijkt wat de technisch-inhoudelijke inbreng in de SPIRE/PCSK9 studie en bijdrage in het studieontwerp is geweest.”
onderscheidend criterium daarbij is het al dan niet invloed hebben op de technisch inhoudelijke invulling van het onderzoek”. De rechtbank acht het dan ook niet onjuist dat verweerder, na vaststelling dat uit de administratie niet blijkt welke invloed eiseres op de technisch inhoudelijke invulling van het onderzoek heeft gehad, concludeert dat Tabel B (toch) niet van toepassing is en dus ook de bij de aanvraag als S&O-werk aangemerkte uitvoerende werkzaamheden niet langer als S&O-werk aanmerkt.
Beslissing
- verklaart de beroepen ROT 19/15, ROT 19/17 en ROT 19/18 niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de in de bestreden besluiten opgenomen boetebedragen;
- verklaart de beroepen ROT 19/15, ROT 19/17 en ROT 19/18 ongegrond, voor zover gericht tegen de overige onderdelen van de bestreden besluiten en tegen de herziene beslissingen op bezwaar van 28 januari 2020;
- verklaart het beroep ROT 19/19 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van in totaal € 1.014,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 1.575.