ECLI:NL:RBROT:2020:5205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
13 juni 2020
Zaaknummer
8536747 VV EXPL 20-204
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Marcan Vastgoed B.V. een kort geding aangespannen tegen een gedaagde die niet is verschenen. De procedure betreft een huurachterstand van € 4.779,50 over de maanden februari tot en met juni 2020, en de vordering tot ontruiming van de bedrijfsruimte. De huurovereenkomst verplicht de gedaagde tot betaling van € 955,90 per maand. Marcan vordert dat de gedaagde binnen vijf dagen na het vonnis het gehuurde ontruimt en de sleutels overhandigt, met een dwangsom van € 150,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 2.000,-. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde correct is opgeroepen, maar niet is verschenen, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter oordeelt dat Marcan een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, gezien de oplopende huurachterstand en de vrees voor verwaarlozing van het gehuurde. De vordering wordt toegewezen, met inachtneming van een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, een contractuele boete van € 1.500,- en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8536747 VV EXPL 20-204
uitspraak: 11 juni 2020
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Marcan Vastgoed B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. Th.C. Visser,
tegen
[gedaagde] ,
t.h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Marcan’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1. de dagvaarding van 29 mei 2020, met producties.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020, overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven. [gedaagde] is daarbij niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat Marcan ter zitting naar voren heeft gebracht.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Marcan heeft met de rechtsvoorganger van [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] Op grond van deze huurovereenkomst is [gedaagde] maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 955,90 aan huur verschuldigd.

3..De vordering

3.1
Marcan vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, [gedaagde] wordt veroordeeld:
om binnen vijf dagen na het vonnis het gehuurde te doen ontruimen en leeg en ontruimd aan Marcan op te leveren door afgifte van de sleutels, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat [gedaagde] daar niet aan voldoet, met een maximum van € 5.000,-;
om aan Marcan te betalen een bedrag van € 4.779,50 aan huurachterstand over de maanden februari 2020 tot en met juni 2020, dan wel een bedrag van € 3.823,60 aan huurachterstand over de maanden februari 2020 tot en met mei 2020, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening;
om de huurovereenkomst tussen partijen na te komen, in die zin dat [gedaagde] voor tijdige en volledige huurbetalingen (van € 955,90 per maand) dient zorg te dragen, tot en met de datum van ontruiming, een gedeelte van een maand voor een gehele maand gerekend;
om binnen vijf dagen na het vonnis aan Marcan te betalen een bedrag van € 8.700,- (de contractuele boete inclusief juni 2020), dan wel een bedrag van € 5.400,- (de contractuele boete tot en met mei 2020), dan wel een bedrag van € 1.500,- (de gematigde contractuele boete inclusief juni 2020), dan wel een bedrag van € 1.200,- (de gematigde contractuele boete tot en met mei 2020);
om binnen vijf dagen na het vonnis aan Marcan te betalen een bedrag van € 507,36 als vergoeding voor de gemaakte incassokosten;
in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis, alsmede de nakosten.
3.2
Marcan heeft ter zitting gesteld dat de huur voor de maand juni 2020 niet is voldaan, zodat de huurachterstand € 4.779,50 bedraagt.
3.3
Marcan legt de betalingsverplichting uit de tussen partijen bestaande huurovereenkomst aan haar vordering tot betaling ten grondslag en de (structurele) tekortkoming daarin aan de gevorderde ontruiming. Marcan lijdt door het uitblijven van betaling schade. Daarnaast vreest zij, gelet op de uitlatingen van [gedaagde] , voor verwaarlozing van het gehuurde. Marcan heeft daarom een spoedeisend belang bij haar vordering.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd.

5..De beoordeling

5.1
[gedaagde] is op 4 juni 2020 niet op de mondelinge behandeling verschenen. Uit de door Marcan overgelegde originele dagvaarding is gebleken dat [gedaagde] correct voor de zitting is opgeroepen. Ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten zijn in acht zijn genomen, zodat verstek is verleend tegen [gedaagde] .
5.2
Gelet op de steeds verder oplopende huurachterstand en berichten van [gedaagde] over verwaarlozing van het gehuurde heeft Marcan een spoedeisend belang bij haar vordering. De vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal dan ook worden toegewezen, behoudens het navolgende.
5.3
De ontruimingstermijn zal op veertien dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen tot een bedrag van € 150,- per dag, met een maximum van € 2.000,-.
5.4
Marcan vordert voorts een contractuele boete van in totaal € 8.700,-. Marcan heeft voor elke huurtermijn die niet is betaald elke maand een boete van € 300,- berekend. Het is niet aannemelijk dat deze uitleg van het boetebeding uit artikel 25.3 van de Algemene Bepalingen in een bodemprocedure zal worden gevolgd (zie Gerechtshof Amsterdam 17 december 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4499 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:714). De kantonrechter gaat ervan uit dat de bepaling zo dient te worden gelezen dat per maand over het totale openstaande saldo aan huur in de betreffende maand een boete van – in dit geval – € 300,- verschuldigd is. Dat betekent dat het subsidiair gevorderde boetebedrag van € 1.500,- zal worden toegewezen.
5.5
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
treft de volgende voorlopige voorzieningen:
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hem daar bevinden, onder overgave van sleutels, ter beschikking van Marcan te stellen, op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag indien [gedaagde] daar niet aan voldoet, met een maximum van € 2.000,-;
veroordeelt [gedaagde] aan Marcan te betalen € 955,90 per maand, met ingang van de maand juli 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] aan Marcan te betalen een bedrag van € 4.779,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 3.823,60 vanaf 29 mei 2020 tot 1 juni 2020 en over een bedrag van € 4.779,50 vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf dagen na dit vonnis aan Marcan te betalen een bedrag van € 2.007,36;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Marcan vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 87,99 aan dagvaardingskosten en € 480,- aan salaris voor de gemachtigde, voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33945