ECLI:NL:RBROT:2020:516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
ROT 18/3458
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken procesbelang in het kader van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college, waarbij zijn ondersteuningsarrangement op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) per 1 augustus 2017 was beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting en dat hij niet voldoende procesbelang heeft bij zijn beroep. De rechtbank overweegt dat het geschil betrekking heeft op een reeds verstreken indicatieperiode en dat het toekennen van zorg in natura met terugwerkende kracht niet mogelijk is. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij materiële of immateriële schade heeft geleden als gevolg van de beëindiging van het ondersteuningsarrangement. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk en komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/3458

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te Rotterdam , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Keyser.

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2017 (primair besluit I) heeft verweerder het tarief dat de zorgaanbieder van eiser ontvangt gewijzigd.
Bij besluit van 20 februari 2018 (primair besluit II) heeft verweerder het ondersteuningsarrangement van eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) beëindigd per 1 augustus 2017.
Bij besluit van 23 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder primair besluit II gehandhaafd, primair besluit I, onder gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, alsnog ingetrokken en aan eiser een vergoeding voor proceskosten toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij besluit van 14 juni 2017 heeft verweerder eiser voor de periode van 27 maart 2017 tot en met 23 september 2018 een ondersteuningsarrangement op grond van de Wmo 2015 toegekend, bestaande uit ondersteuning op de volgende resultaatsgebieden: sociaal en persoonlijk functioneren (midden), financiën (beperkt) en zelfzorg en gezondheid (beperkt). De ondersteuning wordt in natura geleverd door Stichting De Ontmoeting (De Ontmoeting). Eiser woonde op een woonboot van De Ontmoeting. Bij brief van 3 juli 2017 heeft De Ontmoeting eiser laten weten de ondersteuning per 31 juli 2017 te beëindigen omdat eiser zich niet aan de afspraken houdt. Daarbij is eiser aangezegd dat hij de woonboot uiterlijk op 31 juli 2017 dient te verlaten. Eiser heeft de woonboot op 12 december 2017 verlaten,
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting door geen melding te doen van de beëindiging van de zorgverlening door De Ontmoeting per 31 juli 2017.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder door de beëindiging van het ondersteuningsarrangement heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht. Verweerder had, zo stelt eiser, moeten onderzoeken of de ondersteuning door een andere zorgverlener kon worden voortgezet. Verder stelt eiser dat het niet aannemelijk is dat verweerder door De Ontmoeting niet op de hoogte is gesteld van de beëindiging van de ondersteuning. Daarnaast stelt eiser dat verweerder op de hoogte was van zijn situatie. Eiser voert hiertoe aan dat in september 2016 een overleg is gevoerd over zijn situatie, waarbij ook medewerkers van verweerder aanwezig waren, en dat dit overleg heeft geleid tot de toekenning van het ondersteuningsarrangement.
4. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2600) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of indienen van beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Het geschil betreft de beoordeling van een reeds verstreken indicatieperiode. Het ondersteuningsarrangement werd verstrekt als zorg in natura en toekennen van zorg in natura met terugwerkende kracht is niet mogelijk.
5. Een voldoende procesbelang is niet gelegen in het feit dat eiser als gevolg van de besluitvorming van verweerder stelt schade te hebben geleden. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 december 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4071) is in zo’n geval noodzakelijk dat de schade niet op voorhand onaannemelijk mag zijn. Aan dit vereiste is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Door eiser is niet voldoende geconcretiseerd waaruit de door hem als gevolg van de beëindiging van het ondersteuningsarrangement geleden materiële en immateriële schade bestaat. De toelichting van eiser ter zitting is hiertoe onvoldoende. De door hem gestelde materiële schade, bestaande in opslagkosten van zijn huisraad en een inhouding op zijn uitkering wegens het ontbreken van woonlasten, is het gevolg van de ontruiming van eisers woonboot en niet van de beëindiging van de indicatie voor het ondersteuningsarrangement. Niet is gebleken dat het ter beschikking stellen van een woonboot onderdeel uitmaakte van dit ondersteuningsarrangement. De door eiser gestelde immateriële schade is door hem onvoldoende onderbouwd. Met de enkele stelling dat hij als gevolg van verweerders besluitvorming geestelijk aan de grond zit is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk immateriële schade heeft geleden als gevolg van de beëindiging van de begeleiding door De Ontmoeting. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de schade niet op voorhand onaannemelijk is.
6. Een belang is ook niet gelegen in de omstandigheid dat een inhoudelijk oordeel kan worden betrokken bij een toekomstige aanvraag voor vergelijkbare zorg, nu bij besluit van 16 april 2019 aan eiser voor de periode van 11 februari 2019 tot en met 9 februari 2020 een maatwerkvoorziening in natura is toegekend voor ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren, financiën en zelfzorg en gezondheid en voor sociale dagbesteding. Niet gesteld of gebleken is dat eiser tegen dit indicatiebesluit bezwaar heeft gemaakt.
7. Dit betekent dat het beroep van eiser wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een beoordeling van de beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, en mr. H. Bedee en
dr. mr. A.E.M. Leijten, leden, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 januari 2020.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.