ECLI:NL:CRVB:2017:4071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
15/7928 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AWBZ-indicatie en procesbelang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep tegen een besluit van het CIZ ongegrond werd verklaard. Appellant, geboren in 2000 en bekend met epilepsie en een ontwikkelingsachterstand, had een indicatie voor begeleiding op grond van de AWBZ. Deze indicatie werd door het CIZ ingetrokken, omdat volgens hen de Zorgverzekeringswet voorrang had. Appellant stelde dat hij recht had op een indicatie voor begeleiding, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij onvoldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad benadrukte dat er pas sprake is van procesbelang als het resultaat van het hoger beroep daadwerkelijk kan worden bereikt en betekenis heeft voor de indiener. Aangezien de AWBZ-indicatie inmiddels was verstreken en appellant een nieuwe indicatie op grond van de Wet langdurige zorg had gekregen, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 6 december 2017.

Uitspraak

15/7928 AWBZ
Datum uitspraak: 6 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2015, 15/1681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2017. Voor appellant is verschenen mr. Van Es. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 2000, is onder meer bekend met epilepsie, psychomotorische retardatie en een ontwikkelingsachterstand.
1.2.
Bij besluit van 6 maart 2014 heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan appellant een indicatie verleend voor begeleiding groep, inclusief vervoer, voor drie dagdelen per week, voor de periode van 6 maart 2014 tot en met 25 januari 2018.
1.3.
Bij besluit van 22 januari 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2014 ongegrond verklaard. CIZ heeft de indicatie naar aanleiding van het bezwaar heroverwogen en geconcludeerd dat appellant geen aanspraak maakt op AWBZ-zorg, omdat behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet voorliggend is. Rekening houdend met het verbod van reformatio in peius, heeft CIZ het indicatiebesluit van 6 maart 2014 per 23 april 2015 ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en, kort samengevat, aangevoerd dat hij is aangewezen op een indicatie voor begeleiding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich geplaatst voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. In vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Voor zover namens appellant naar voren is gebracht dat het belang bestaat uit de erkenning dat zijn aanspraak op AWBZ-zorg bij het bestreden besluit onjuist is vastgesteld, is dat gelet op 4.1 geen rechtens te honoreren belang.
4.3.
Voor zover namens appellant is gesteld dat een actueel procesbelang wordt ontleend aan schade die is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming geldt dat een dergelijke stelling niet op voorhand onaannemelijk mag zijn. Vaststaat dat de looptijd van de in geding zijnde AWBZ-indicatie is verstreken en dat aan appellant met ingang van 12 juli 2017 voor onbepaalde tijd een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is verleend voor het zorgprofiel VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging. Gelet op het verhandelde ter zitting heeft de gemachtigde van appellant onvoldoende geconcretiseerd waaruit de geleden schade bestaat, zodat niet kan worden gezegd dat de schade niet op voorhand onaannemelijk is.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep
niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) H. Achtot

JL