ECLI:NL:RBROT:2020:473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
10/700267-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met voorbedachten rade en toewijzing van schadevergoedingen aan nabestaanden

In de zaak tegen de verdachte, die zijn ex-vriendin heeft vermoord, heeft de rechtbank Rotterdam op 23 januari 2020 uitspraak gedaan. De verdachte heeft zijn ex-vriendin gedood nadat zij de relatie had beëindigd, terwijl hun tweejarige dochtertje in de woning aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, wat blijkt uit zijn zoekgeschiedenis op internet naar methoden om iemand te doden en zijn gedrag voorafgaand aan de moord. De verdachte is veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf en de maatregel 'langdurig toezicht' is opgelegd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder een schadevergoeding van € 25.000 voor gederfd levensonderhoud aan het dochtertje van het slachtoffer en € 17.500 voor shockschade aan de moeder van het slachtoffer. De vorderingen van de vader van het slachtoffer en het dochtertje voor shockschade zijn afgewezen, omdat deze niet konden worden toegewezen binnen het strafproces. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700267-18
Datum uitspraak: 23 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Alphen a/d Rijn, locatie Maatschapslaan te Alphen aan den Rijn,
raadsvrouw mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2020.

2.Tenlastelegging

De verdachte staat terecht voor de beschuldigingen zoals vermeld in bijlage I bij dit vonnis. Dit is de tenlastelegging zoals die tot stand is gekomen nadat de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde moord;
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Voor feit 1 heeft de verdediging bepleit dat niet kan worden uitgesloten dat [naam slachtoffer] op een andere wijze om het leven is gekomen dan zoals genoemd in de tenlastelegging. De verdediging heeft er in dit verband – onder meer – op gewezen dat de doodsoorzaak niet kan worden vastgesteld. Er zijn ook geen andere omstandigheden aan te wijzen in het dossier op grond waarvan met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de dood van [naam slachtoffer] . Weliswaar heeft hij op internet gezocht naar giftige stoffen en het saboteren van een auto, maar dat kan worden verklaard vanuit zijn gedachten aan zelfmoord. Overigens is niet gebleken dat hij één van de stoffen waar hij op het internet op heeft gezocht, heeft besteld en bleek de auto van [naam slachtoffer] technisch in orde. Verder heeft de verdachte in de nacht van 29 op 30 november 2018 gezocht op 112-meldingen, maar dat deed hij veel vaker. Het door de politie gerelateerde sleepspoor in de woning zegt niet veel bij gebreke aan wetenschappelijke onderbouwing. Het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte op de trui van [naam slachtoffer] kan daar gekomen kan zijn doordat hij haar een knuffel heeft gegeven.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Inleiding
Op vrijdag 30 november 2018 omstreeks 07:47 uur werd in haar flatwoning aan de [adres delict] (hierna: de woning), het levenloze lichaam aangetroffen van de 29-jarige [naam slachtoffer] . Zij werd door haar ouders gevonden op de drempel van de keuken met de hal. Zij lag op haar buik, met haar voeten in de hal in de richting van de kinderslaapkamer, die zich schuin tegenover de keuken bevond, en met haar hoofd, borst en armen op de keukenvloer. Tevens hing er een gaslucht in de woning en hoorden haar ouders een sissend geluid. Dit geluid bleek afkomstig van één van de gaspitten van het gasfornuis, die geheel open was gedraaid. De moeder van [naam slachtoffer] heeft de gaspit dichtgedraaid.
Bij het betreden van de woning was de voordeur dicht, maar niet - met de nog in het slot aanwezige sleutel - aan de binnenzijde op slot gedraaid. Er zijn geen braaksporen aangetroffen. Het tweejarige dochtertje van [naam slachtoffer] lag nog in haar bed in de kinderslaapkamer en zij was ongedeerd.
De ouders van [naam slachtoffer] hebben de hulpdiensten gewaarschuwd en de politie is direct begonnen met een onderzoek. Er heeft een sectie plaatsgevonden, er is biochemisch en toxicologisch onderzoek uitgevoerd en de politie heeft tactisch en forensisch onderzoek uitgevoerd. De verdachte is op 6 december 2018 aangehouden op verdenking van moord / doodslag en hij is meerdere malen door de politie ondervraagd.
5.2.
De sectie en het biochemisch en toxicologisch onderzoek
De sectie en het biochemisch en toxicologisch onderzoek geven geen uitsluitsel over de doodsoorzaak. De patholoog heeft geconcludeerd dat er vier oorzaken kunnen worden overwogen die geleid kunnen hebben tot het overlijden van [naam slachtoffer] . Dit betreffen:
  • een anafylactische reactie op pinda, als [naam slachtoffer] kort voorafgaand aan het overlijden is blootgesteld aan pinda;
  • een cardio-genetische aandoening met hartritmestoornissen en overlijden tot gevolg (acute hartdood);
  • samendrukkend geweld op de hals (verwurging) en/of op de romp door drukken, zitten op de romp waardoor de ademhalingsfunctie wordt belemmerd;
  • samendrukkend geweld op de mond/neus (smoren).
Bij het pathologisch onderzoek zijn puntvormige bloeduitstortingen in het bindvlies van de oogleden beiderzijds vastgesteld en ook bloeduitstortingen onderhuids rechts in het gelaat, in de haarlijn en achter het rechteroor, alsmede roodheid van het gelaat.
Deze letsels kunnen onder meer worden verklaard door postmortale veranderingen of een acute hartdood, maar tevens door samendrukkend geweld op de hals en/of de romp en (in een enkel geval) door het afdrukken van de mond en neus (smoren).
Verder zijn bij de sectie meerdere letsels aangetroffen op het lichaam van het slachtoffer, waaronder een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de mond, een bloeduitstorting achter de rechter oorlel, twee bloeduitstortingen aan de binnenzijde van de schedelhuid en bloeduitstortingen op de borstkas, de hals, de rechteronderarm en het linker bovenbeen.
Alle voornoemde letsels zijn bij leven ontstaan.
De bloeduitstorting in de mond en de bloeduitstortingen op de borstkas zouden kunnen duiden op doorgemaakte compressie op de borstkas en mond, maar kunnen ook zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals vallen, slaan, stoten en vallen.
De bloeduitstorting op de hals is ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch geweld op de hals, zoals stomp botsend geweld, samendrukkend geweld (verwurging) of een combinatie daarvan.
De bloeduitstortingen aan de oorlel en de ledematen hebben niet bijgedragen aan het overlijden.
Na wonddateringsonderzoek is geconcludeerd dat de bloeduitstortingen aan de borstkas, de hals en de ledematen zijn ontstaan enkele tot meerdere minuten tot enkele tientallen minuten voor de dood van het slachtoffer.
5.3.
Resultaten van het politieonderzoek (tactisch en forensisch)
De verdachte heeft bij herhaling benadrukt dat uit de sectie geen doodsoorzaak is gebleken en dat hij daarom moet worden vrijgesproken. Dat is te kort door de bocht. Het sectierapport laat inderdaad de mogelijkheid open van een natuurlijke dood, met name in de vorm van acuut hartfalen of een allergische reactie op per abuis ingenomen pinda’s. Maar het sectierapport gaat alleen over de vraag wat vastgesteld kan worden met een onderzoek aan het lichaam van [naam slachtoffer] . Het rapport gaat niet over de vraag of de overige bewijsmiddelen uit het dossier, in samenhang met de sectiebevindingen, kunnen verklaren wat er met haar is gebeurd.
De rechtbank heeft daarom niet alleen gekeken naar het sectierapport, maar ook naar de overige bevindingen uit het dossier. Wat blijkt daaruit wat er is gebeurd in de dagen voorafgaand aan het overlijden van [naam slachtoffer] ? Wat blijkt er uit de sporen in de woning? Wat blijkt er uit de zoektermen die gevonden zijn in de telefoon van de verdachte?
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
1.
De verdachte en [naam slachtoffer] hebben enige tijd een relatie gehad en hebben samengewoond in de woning. De relatie is door [naam slachtoffer] op 23 november 2018 beëindigd. In de dagen daarna heeft de verdachte zijn spullen uit de woning gehaald en zijn sleutels ingeleverd. In de dagen tussen het einde van de relatie en het overlijden van [naam slachtoffer] was er tussen hen met enige regelmaat contact. Hij was ook vaak in de buurt van haar woning, deels om spullen op te halen, deels – naar de verdachte zegt – omdat hij er rustig van werd dat hij nabij de woning was.
2.
Op 26 november 2018 heeft de verdachte [naam slachtoffer] via WhatsApp verschillende tekst- en spraakberichten gestuurd waarin hij heeft aangegeven dat zij voorzichtig moest zijn met het gasfornuis, omdat de tweede knop van links een stukje open stond en daar gas uit zou ontsnappen en ook dat zij ‘geen gekke dingen moet doen’. [naam slachtoffer] heeft dit met haar moeder besproken. [naam slachtoffer] heeft de verdachte toen laten weten dat er niks met het gasfornuis aan de hand was en heeft hem gevraagd of hij haar soms bang probeerde te maken. Onderzoek aan het gasfornuis door het NFI heeft geen mankementen aangetoond. Vastgesteld is dat het gas alleen kan stromen als een van de knoppen wordt ingedrukt en dan gedraaid. Ook de zus van [naam slachtoffer] – die op woensdag 28 november 2018 op het gasfornuis in de woning een maaltijd heeft bereid – heeft verklaard dat er niets met het gasfornuis aan de hand was.
3.
De verdachte heeft vanaf 27 november 2018 op internet gezocht naar informatie over manieren die tot de dood kunnen leiden. Het betreft onder meer de volgende zoektermen:
‘Cyanide uit kersenpit halen, strychnine, dodelijke vloeistof zonder spoor, iemand vergiftigen zonder sporen, pindapoeder kopen, pindakaas verdunnen door koffie, arsenicum kopen, pinda door koffie mengen, iemand vergiftigen zonder sporen, iemand wurgen zonder sporen, iemand doden met een kussen, iemand laten stikken, halsslagader dichtknijpen, remleiding auto doorknippen en stikken door gas’.
De verdachte heeft verklaard dat hij op deze termen zocht omdat hij zelfmoord overwoog, nadat [naam slachtoffer] de relatie had uitgemaakt. De rechtbank merkt op dat een aantal van de zoektermen overduidelijk niet geschikt is als methode voor zelfdoding (halsslagader dichtknijpen, iemand doden met een kussen) of onlogisch (remleiding auto doorknippen) of niet geschikt zijn als methode van zelfdoding voor de verdachte (pinda door koffie mengen, terwijl de verdachte geen dodelijke pinda-allergie heeft in tegenstelling tot [naam slachtoffer] ).
Geconfronteerd met deze constateringen heeft de verdachte ter terechtzitting hier geen verklaring voor gegeven, anders dan dat hij op ‘rare dingen’ zocht.
4.
De verdachte is in de avond van 29 november 2018 in de woning van [naam slachtoffer] geweest. Hij heeft die dag verschillende malen gevraagd of hij langs kon komen. Hij is om ongeveer 19.30 uur bij de woning gekomen. Hij is daar om 20.19 uur met de auto van zijn moeder weggereden. De verdachte zegt dat hij de woning om omstreeks 19.50 uur heeft verlaten en dat [naam slachtoffer] toen nog leefde. Hij zegt dat hij bij het portiek van de flatwoning nog ongeveer 20 à 25 minuten een sigaret heeft staan roken. Dit laatste wordt niet bevestigd door getuigen.
5.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat een andere persoon – anders dan [naam slachtoffer] en haar dochtertje – in de woning zijn geweest na het vertrek van de verdachte. Meer specifiek blijkt uit het dossier het volgende:
- Vanaf de telefoon van [naam slachtoffer] is om 19.54 uur een bericht naar haar moeder verzonden van de strekking dat zij ging douchen en Tv-kijken. Als zij dit bericht zelf heeft verzonden, zou hieruit blijken dat zij geen bezoek meer verwachtte. [1]
- Zowel de verdachte als de moeder van [naam slachtoffer] hebben verklaard dat [naam slachtoffer] de deur niet zou openen voor een onbekende. Camerabeelden in de omgeving van de woning laten in die avond enkele flatgenoten zien, maar geen overige bekenden die in de richting van de portiekdeur het flatgebouw - zijnde de enige in- en uitgang - liepen. Opgemerkt wordt dat die beelden de ingang niet laten zien en niet geheel sluitend zijn.
6.
De verdachte heeft, nadat hij bij de woning van [naam slachtoffer] was vertrokken en vóórdat haar lichaam werd gevonden door haar ouders, veertien keer gezocht op 112-meldingen. De verdachte begint met het zoeken naar 112 meldingen om 22.32 uur en gaat daar mee door tot de volgende ochtend 3:17 uur. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij regelmatig op zijn telefoon naar 112-meldingen zocht. Onderzoek door de politie in de telefoon van de verdachte naar dergelijke zoekslagen in de voorgaande jaren heeft echter uitgewezen dat die verklaring hoogst onaannemelijk is. Buiten 29 en 30 november 2018 zijn er namelijk geen dergelijke resultaten gevonden.
7.
[naam slachtoffer] is voor het laatst in leven gezien op camerabeelden van 29 november 2018 om 18.38 uur. Er zijn aanwijzingen dat zij op of kort na 19.54 uur niet meer leefde, te weten:
- De moeder van [naam slachtoffer] heeft verklaard dat [naam slachtoffer] nog dezelfde kleding aanhad als die middag toen zij om 16:00 uur bij haar was weggegaan, dat er volgens WhatsApp na 19:54 uur niet meer op haar mobiele telefoon is gekeken en dat haar bedbank vrijdagochtend niet als bed opgemaakt was.
- De verdachte heeft in een WhatsApp-gesprek op 30 november 2018 met één van de buren opgemerkt dat [naam slachtoffer] op 29 november 2018 na 19:54 uur niet meer online is geweest, en dat dat niet overeenkomt met haar normale gewoonten omdat zij altijd iemand een berichtje stuurt als zij naar bed gaat.
- [naam slachtoffer] had om 20:00 uur een belafspraak met een vriendin in Tilburg. Dit telefoongesprek heeft niet plaatsgevonden.
8.
Er zijn aanwijzingen dat er een worsteling heeft plaatsgevonden in de woning:
- De patholoog heeft op het lichaam van [naam slachtoffer] letsel gevonden. Dat letsel is hiervoor beschreven. Het letsel kan passen bij een worsteling. Het sectierapport sluit echter niet uit dat (een deel van) het letsel is ontstaan door vallen of stoten, dus door een ongeluk. Een deel van het letsel is zeer kort voor het overlijden van [naam slachtoffer] ontstaan.
- In de vingers van de rechterhand van [naam slachtoffer] en op haar rechtermouw, aan de onderzijde, zijn plukken haar aangetroffen die van haarzelf bleken te zijn. Ook zat het haarelastiekje waarmee zij haar haren in een staart bijeenhield niet strak langs haar hoofdhuid, maar los.
- Er zijn sporen op de laminaatvloer in de woonkamer gevonden die passen bij een worsteling. Voor de goede orde: dit zijn andere sporen dan het hierna te bespreken sleepspoor.
- Onder de nagels van [naam slachtoffer] is DNA van de verdachte aangetroffen. De verdachte had (krab)letsel aan zijn linkerpols: op zijn telefoon is een foto aangetroffen van een pols met (krab)letsels. Die foto is genomen op de avond van 29 november 2018 om 21:48 uur en de verdachte heeft bevestigd die foto genomen te hebben en dat het gaat om zijn pols. [2]
9.
Over de forensische informatie uit het dossier merkt de rechtbank verder het volgende op.
- In de woonkamer, ter hoogte van de bank, is een spoor aangetroffen van twee nagenoeg ononderbroken banen, die eindigen bij de voeten van [naam slachtoffer] . In het forensisch rapport is uiteengezet dat, gezien het uiterlijke voorkomen van dit spoor, het aannemelijk is dat hier sprake is van een sleepspoor, veroorzaakt door het over de vloer slepen van twee benen, waarbij de torso werd vastgehouden boven de vloer. Gewezen is op de heupboord van de trui van [naam slachtoffer] die omhoog was gekropen, de gedraaide broekspijp en de positie waarin haar voeten lagen in de richting van dit spoor. Volgens Forensische Opsporing (FO) is het niet aannemelijk dat het spoor is veroorzaakt door andere handelingen zoals kruipen of tijgeren en voorts kan niet worden uitgesloten dat [naam slachtoffer] bij het verplaatsen van haar lichaam bewusteloos of reeds overleden was. In de woning zijn geen voorwerpen aangetroffen die een dergelijk spoor zouden kunnen veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat de politie de juiste conclusie heeft getrokken: het spoor ziet er inderdaad uit als een sleepspoor, beginnend bij de bank en eindigend bij haar voeten. Juist de omstandigheid dat haar voeten gedraaid zijn met haar tenen in de richting van het spoor, waarbij de linkervoet tegen de hoek ligt van de C.V. kast (de binnenbocht van het spoor zoals dat bij haar voeten eindigt), maakt dit zeer overtuigend. De woning oogt verder ook zeer opgeruimd zodat de rechtbank er ook daarom vanuit gaat dat het spoor is veroorzaakt doordat het lichaam van [naam slachtoffer] werd verplaatst en niet al op een eerder moment. Anders dan de verdediging heeft betoogd ziet de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen om te twijfelen aan de vaststellingen in het forensisch onderzoek over het sleepspoor.
- In de linker oksel van de trui van [naam slachtoffer] is DNA van de verdachte aangetroffen. In de andere oksel van de trui is ook DNA aangetroffen. Het DNA profiel van de verdachte past ook in dit DNA profiel, maar de bewijswaarde van dit profiel is door het NFI niet berekend.
5.4.
Wat betekent het voorgaande?
De vraag die de rechtbank zich stelt, is of op grond van het voorgaande buiten gerede twijfel vastgesteld kan worden dat [naam slachtoffer] door een misdrijf om het leven is gekomen en of de verdachte dit heeft gedaan.
De rechtbank beantwoordt beide vragen bevestigend op grond van de volgende feiten en omstandigheden:
  • de verdachte heeft voorafgaand aan de dood van [naam slachtoffer] gezocht op zoektermen die in ieder geval mede betrekking hebben op haar voorgenomen dood, die termen omvatten ook wurgen zonder sporen en doden met kussen;
  • de verdachte waarschuwde haar voor een gasfornuis waarvan een pit makkelijk open zou gaan, terwijl er met dat fornuis niets mis blijkt te zijn, en hij zoekt op internet op de term ‘stikken door gas’;
  • de verdachte was in de avond op 29 november 2018 in de woning;
  • de verdachte zocht na zijn vertrek uit de woning en voorafgaand aan de ontdekking van het lichaam van [naam slachtoffer] door haar ouders haast dwangmatig (gemiddeld iedere 20 minuten) naar ‘112 meldingen’;
  • de gaspit waar de verdachte voor waarschuwde, stond wagenwijd open;
  • het moet uitgesloten worden geacht dat [naam slachtoffer] door natuurlijke oorzaken – acuut hartfalen of een accidentele pindavergiftiging – is overleden, vanwege het sleepspoor en de positie van haar voeten en de hiervoor genoemde zoektermen van de verdachte in de periode van 27 tot op 30 november 2018.
Ter nadere toelichting op het voorgaande overweegt de rechtbank nog het volgende.
A. Doodsoorzaak: verstikking door gas?
Bij het aantreffen van [naam slachtoffer] (liggend op de keukenvloer) was er een gaslucht in de woning waarneembaar en was één van de gaspitten van het gasfornuis in de keuken volledig opengedraaid. Er waren dus aanwijzingen dat verstikking door gas de doodsoorzaak kon zijn. Daaruit blijkt echter niet in het sectierapport. Bovendien is het fornuis door het NFI onderzocht. Uit dat onderzoek blijkt dat met langdurig uitstromen van gas uit de betreffende pit niet valt te verwachten dat gevaar voor bedwelming of verstikking optreedt: de hoeveelheid gas, in combinatie met de ventilatie van een woning, is daarvoor onvoldoende.
Bovendien verhoudt overlijden door gas-verstikking zich niet met het sleepspoor, want wie heeft haar dan versleept, waarom is zij dan in de keuken achtergelaten en waarom is 112 niet gebeld? Een dergelijk scenario laat zich niet voorstellen. Dit argument geldt ook, zo wordt nu alvast overwogen, voor de nog te bespreken doodsoorzaken ‘anafylactische shock’ en ‘acute hartdood’.
B. Doodsoorzaak: anafylactische shock?
Vaststaat dat [naam slachtoffer] leed aan een (potentieel) dodelijke allergie voor pinda’s. Dit gegeven is bevestigd door de uitkomsten van het biochemisch onderzoek. Daarin is vastgesteld dat er in het hartbloed van [naam slachtoffer] verhoogde concentraties pinda specifiek Immunoglobuline E (IgE) is gemeten. Immunoglobulinen zijn eiwitten die door het immuunsysteem worden geproduceerd om lichaamsvreemde stoffen op te ruimen en om infecties te bestrijden. Een verhoogde totale hoeveelheid IgE is een aanwijzing voor een doorgemaakte allergische reactie in het verleden. Dit betekent dus, zo schrijft de patholoog, dat [naam slachtoffer] ooit in haar leven tenminste één keer blootgesteld is geweest aan een allergeen (zoals pinda) en daarbij een IgE-gemedieerde allergische reactie is opgetreden.
Bij het toxicologische onderzoek is de tryptase van [naam slachtoffer] onderzocht. Tryptase is een enzym dat vrijkomt uit mestcellen tijdens een anafylactische reactie. Bij leven zijn normale concentraties van tryptase in serum lager dan 11,4 µg/l bloed. Een hoge postmortale tryptaseconcentratie in serum is een aanwijzing voor overlijden ten gevolge een doorgemaakte anafylactische reactie, met name indien de tryptaseconcentratie in serum hoger is dan 30,4 µg/l. In het hartbloed is tryptase gemeten in een normale concentratie van 3,4 µg/l, zodat hiermee, aldus de toxicoloog, geen aanwijzing is verkregen voor een doorgemaakte anafylactische shock ten tijde van het overlijden.
Het forensisch onderzoek naar de maaginhoud van [naam slachtoffer] heeft geen aanwezigheid van pinda(resten) of andere noten aangetoond.
Net als de officier van justitie en de verdediging concludeert de rechtbank dat niet is gebleken dat [naam slachtoffer] kort voorafgaand aan haar overlijden is blootgesteld aan pinda(resten). Daar komt bij dat het sleepspoor in de woning zich niet met een dergelijke doodsoorzaak laat rijmen, als het eten van de pinda een vergissing zou zijn. De rechtbank sluit dit daarom uit als een mogelijke doodsoorzaak.
C. Doodsoorzaak: acute hartdood?
De patholoog heeft geconcludeerd dat bij plots overlijden waarbij geen andere mogelijke oorzaak voor het overlijden is gebleken, het niet uitgesloten is dat er een genetische hartziekte aan de orde is, die zich soms niet laat zien bij macroscopisch en lichtmicroscopisch onderzoek van het hart. Uit het rapport volgt dat een uitgebreide anamnese van de medische voorgeschiedenis en anamnese van nabestaanden (op acute hartdood of hartritmestoornissen op jonge leeftijd) meer inzicht zou kunnen verschaffen in de waarschijnlijkheid of een dergelijke ziekte aan de orde is. De patholoog heeft vervolgens documenten betreffende de medische voorgeschiedenis van [naam slachtoffer] (verstrekt door vier huisartsenpraktijken, het Erasmus MC en de FARR) bestudeerd en haar bevindingen neergelegd in een brief van 9 mei 2019. Daarin heeft de patholoog aangegeven dat niet uit die medische stukken is gebleken van een cardio-genetische aandoening bij [naam slachtoffer] en zij ziet geen aanleiding om tot een ander gezichtspunt te komen dan is neergelegd in het definitieve sectierapport.
Uit deze rapporten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er bij [naam slachtoffer] geen ziekelijke afwijkingen van betekenis bekend waren. En hoewel in aanmerking dient te worden genomen dat de medische geschiedenis van de nabestaanden niet is betrokken in het onderzoek, zijn er in de aanwezige medische gegevens geen aanwijzingen om aan te nemen dat [naam slachtoffer] een hoger risico op overlijden door acuut hartfalen liep.
De medische bevindingen maken een acuut hartfalen dus wel (erg) onwaarschijnlijk, maar niet onmogelijk. Vanwege het sleepspoor en de zoektermen van de verdachte in de periode van 27 tot 29 november 2018 acht de rechtbank echter uitgesloten dat [naam slachtoffer] is overleden door acuut hartfalen. Er is geen reëel scenario denkbaar waarin zij door acuut hartfalen is overleden en het sleepspoor toch is ontstaan. Het zou verder bijzonder toevallig zijn dat uitgerekend nadat de verdachte had gezocht op termen die mede zien op haar dood, zij door een hartfalen zou overlijden.
D. Meer over het sleepspoor en het DNA in de linker oksel van de trui
Het lichaam van [naam slachtoffer] is volgens FO versleept vanaf de bank in de woonkamer tot aan de keuken. Daarbij zouden de torso en de armen opgetild zijn zodat alleen de voeten in contact waren met de vloer. De meest voor de hand liggende methode om een lichaam op een dergelijke manier te verslepen is om de persoon onder de oksels vast te pakken en omhoog te tillen. In ieder geval in een oksel van de trui is het DNA van de verdachte aangetroffen. De verdachte woonde tot kort voor het overlijden van [naam slachtoffer] met haar samen, dus de rechtbank ziet dit DNA niet als een doorslaggevend argument, maar het is wel een aanwijzing dat de verdachte [naam slachtoffer] heeft versleept.
E. De geloofwaardigheid van de verdachte
Het doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de ontkenning van de verdachte dat hij aantoonbaar heeft gelogen op nog een aantal essentiële punten die betrekking hebben op de gebeurtenissen op en rondom 29 november 2018. Zo heeft de verdachte minstens drie verschillende verklaringen afgelegd over zijn aanwezigheid op 29 november 2018 in de woning van [naam slachtoffer] en over zijn vertrektijd. Al naar gelang het dossier zich verder ontwikkelde en hij met daartoe strekkend bewijs werd geconfronteerd, paste de verdachte zijn verklaringen aan. De verdachte heeft ook wisselend verklaard over de reden waarom hij die avond met [naam slachtoffer] had afgesproken. Verdachte zou [naam slachtoffer] een verklaring van een arts hebben willen laten zien waaruit zou blijken dat hij eerder (wel) medische problemen had ondervonden in verband met zijn bloed. Later zou hij haar een liefdesbrief hebben willen voorlezen die nog in zijn jaszak zou zitten, maar de politie trof geen brief aan in zijn jaszak. Een andere verklaring van de verdachte is geweest dat hij [naam slachtoffer] op 29 november 2018 een adreswijziging/mutatie heeft laten ondertekenen van T-Mobile. De verdachte zou deze op 30 november 2018, toen hij op weg was naar de woning van [naam slachtoffer] omdat hij erover was ingelicht dat er politie en brandweer voor de woning stond, in de brievenbus hebben gedaan. Ook hier heeft nader onderzoek uitgewezen dat T-Mobile geen (aangekondigde) mutaties voor de verdachte en [naam slachtoffer] heeft ontvangen. Ook heeft T-Mobile nooit een dergelijke verklaring per post ontvangen.
F. Conclusie
De rechtbank is op grond van al het voorgaande, in samenhang bezien van oordeel dat buiten gerede twijfel vaststaat dat de verdachte [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door verstikking, waarbij hij door één of andere vorm van ademhalingsbelemmering, het intreden van de dood heeft veroorzaakt.
5.5.
Heeft de verdachte gehandeld met voorbedachten rade?
De rechtbank komt thans tot de beoordeling of er sprake was moord. De rechtbank beantwoordt ook deze vraag bevestigend. De verdachte heeft de dagen voor het overlijden van het slachtoffer uitgebreid gezocht naar verschillende manieren om [naam slachtoffer] van het leven te beroven waaronder zoektermen die zien op ademhalingsbelemmering. Ook heeft de verdachte eerder in de week van 29 november 2018 berichten naar [naam slachtoffer] gestuurd over een gaspit die open zou staan en bleek exact die gaspit volledig te zijn opengedraaid toen zij werd gevonden. Op de dag zelf ten slotte heeft de verdachte veel moeite gedaan om een face-to-face afspraak met [naam slachtoffer] te maken en toen dat ’s avonds uiteindelijk lukte, heeft hij het slachtoffer daadwerkelijk gedood. Het handelen van de verdachte voorafgaande aan 29 november 2018 duidt dus op een vooropgezet plan. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het doden van het slachtoffer toch in een ogenblikkelijke opwelling zou zijn gebeurd, bijvoorbeeld door heftige emoties. Uit de verdere in het dossier bevindende stukken is hiervan ook niet gebleken.
De rechtbank acht de tenlastegelegde moord (feit 1 van de tenlastelegging) dus wettig en overtuigend bewezen.
5.6.
Feit 2 van de tenlastelegging
Over dit feit kan de rechtbank kort zijn. De verdachte heeft een gaspit van het fornuis opengedraaid, naar aangenomen moet worden om de moord te verhullen met een explosie en/of het erop te laten lijken dat sprake was van een noodlottig ongeval dan wel van zelfdoding. Wat er ook zij van de bedoeling van de verdachte, feit is dat het open laten staan van deze gaspit niet tot een explosieve situatie kon leiden. Dat komt door de combinatie van de hoeveelheid vrijkomend gas en de ventilatie uit/in de woning. De rechtbank is om die reden met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
5.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 1 heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 november 2018 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade,
[naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
die [naam slachtoffer] ver-/gewurgd en/of (met een kussen, althans een voorwerp) gesmoord
en/of op enige wijze de ademhaling belemmerd,
in elk geval zodanig geweld tegen die [naam slachtoffer] uitgeoefend en/of die [naam slachtoffer] in een
situatie gebracht en/of gehouden,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1.
moord
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf en maatregel

8.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 29 november 2018 zijn 29-jarige ex-partner vermoord in haar eigen woning. Het slachtoffer had de week daarvoor de relatie met de verdachte verbroken, nadat zij had ontdekt dat hij haar en haar familie meerdere leugens had verteld. Op de avond van de moord heeft de verdachte het vertrouwen van het slachtoffer opnieuw misbruikt door zich met een smoes de toegang tot de woning te verschaffen. De verdachte heeft het slachtoffer die avond in haar eigen omgeving, waar zij zich veilig waande en waar haar tweejarige dochtertje in haar slaapkamer lag te slapen, gedood. Nadat hij het slachtoffer heeft gedood, heeft hij haar lichaam naar de keuken gesleept en een gaspit opengezet, ofwel in de hoop van een explosie ofwel om haar dood op een ongeval of zelfmoord door vergassing te laten lijken.
Het is niet voor te stellen hoe afschuwelijk het voor de ouders moet zijn geweest om de volgende ochtend bij het openen van de deur het levenloze lichaam van hun dochter aan te treffen. Het leed en het gemis voor de ouders, de zus, de broer en andere nabestaanden van het slachtoffer is enorm, zoals ook is gebleken tijdens het ter zitting uitgeoefende spreekrecht van de moeder en de zus van het slachtoffer. Maar het grootste gemis is er voor het dochtertje van het slachtoffer die zonder haar moeder zal moeten opgroeien en haar niet zal leren kennen.
Het slachtoffer was een jonge vrouw die midden in het leven stond, waardoor vele anderen in haar omgeving ernstig geschokt zijn door haar dood. Het grote aantal aanwezigen bij de behandeling van deze strafzaak spreekt wat dat betreft boekdelen. Een dergelijke moord brengt in de samenleving ook meer in het algemeen gevoelens van afschuw en onveiligheid teweeg.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Over de verdachte is een multidisciplinair gedragsdeskundige triple-rapportage opgemaakt door drs. M.D. van Ekeren (psychiater), drs. M.H. Keppel (GZ-psycholoog) en A. Kiers (forensisch milieuonderzoeker).
Deze rapportage houdt – onder meer - het volgende in.
- Bij de verdachte is sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline en ontwijkende-, afhankelijke- en antisociale trekken. Er is volgens de criteria van dsm5 sprake van de volgende borderline trekken: verwoede pogingen om feitelijke en vermeende verlating te voorkomen, van identiteitszwakte in de zin van een instabiel zelfbeeld en zelfgevoel, van impulsiviteit op verschillende levensgebieden (in intermenselijke contacten en sociaal maatschappelijke zin). Wat betreft de vermijdende kant van de persoonlijkheid geldt dat er sprake is van vrees te worden afgewezen, geremd is in interpersoonlijke situaties vanwege insufficiëntiegevoelens. Ook afhankelijke trekken zijn aanwezig: de verdachte heeft anderen nodig die verantwoordelijkheden nemen en kan deze zelf niet dragen, heeft moeite met het uiten van meningsverschillen met anderen vanwege de vrees steun of goedkeuring te verliezen, en voelt zich niet op zijn gemak of hulpeloos als hij alleen is. De verdachte gaat bovendien direct op zoek naar een nieuwe relatie zodra een breuk in een relatie dreigt. De optelsom van de borderline, ontwijkende en afhankelijke gedragingen leiden vervolgens tot antisociaal gedrag: list en bedrog, duperen van anderen voor persoonlijk profijt, impulsiviteit, niet goed vooruit kunnen plannen en constante onverantwoordelijkheid ten aanzien van werk of financiële verplichtingen. Daarnaast valt gebrek aan berouw op, zoals blijkt uit onverschilligheid of rationaliseren van de eigen tekortkomingen.
- De persoonlijkheidsstoornis was ook bij de verdachte aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Aangezien er echter geen delict-scenario kon worden opgesteld, kan er geen uitspraak worden gedaan over de (mate van) doorwerking hiervan in het ten laste gelegde en kan er ook geen gedragskundig gefundeerde uitspraak worden gedaan over een kans op herhaling. Evenmin kan een uitspraak worden gedaan over een behandeling van de verdachte in een justitieel kader.
Ook Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
17 december 2019. In dit rapport staat onder meer dat de verdachte niet open staat voor begeleiding door de reclassering. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat - gezien de proces-houding van de verdachte - geen mogelijkheden worden gezien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken en of het gedrag te veranderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over. Bij de verdachte bestond dus tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Door de proceshouding van de verdachte kan niet vastgesteld worden of en in welke mate die stoornis heeft doorgewerkt in het strafbare feit. De deskundigen kunnen hierover geen uitspraak doen, omdat er geen duidelijk delictscenario is: wat heeft nu uiteindelijk gemaakt dat de verdachte de keuze heeft gemaakt om de moord te plegen? Het antisociale gedrag dat beschreven wordt in de rapportage is list en bedrog, duperen van anderen voor persoonlijk profijt, impulsiviteit, niet goed vooruit kunnen plannen en constante onverantwoordelijkheid ten aanzien van werk of financiële verplichtingen. Dit is van geheel andere aard dan het plegen van een moord. Over een relatie tussen de stoornis en de moord kan bij de huidige stand van zaken alleen worden gespeculeerd en dat doet de rechtbank niet. De rechtbank acht de verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
Gevangenisstraf
Op een moord kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan let de rechtbank op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Strafverhogend is de geraffineerde en gewetenloze wijze waarop verdachte heeft gehandeld. De verdachte heeft, door de gaspit in de woning van het slachtoffer open te draaien, zijn daad willen maskeren met een explosie en/of het erop willen laten lijken alsof er sprake was van een noodlottig ongeval dan wel zelfdoding. Hij heeft, om zijn vooropgezet plan tot uitvoering te brengen, daags voor 29 november 2018, een bericht gestuurd naar het slachtoffer waarin hij meldt dat de gaspit zomaar openstond en ze dat moest laten nakijken. Nadat hij het slachtoffer om het leven had gebracht, heeft hij haar zelfs nog naar de keuken gesleept om zijn plan te laten slagen. Strafverhogend is ook de aanwezigheid van het tweejaar oude dochtertje van het slachtoffer. De verdachte heeft zich er geen rekenschap van gegeven dat zij in haar slaapkamer aanwezig was en ieder moment, ook na het vertrek van de verdachte, uit haar bed had kunnen komen. Zij had dan haar moeder levenloos aangetroffen. Het slachtoffer lag immers pal voor de deur van de slaapkamer van het dochtertje.
Alles afwegend is de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 18 jaar passend en geboden. Deze straf zal dus worden opgelegd.
Maatregel 38z Sr
Daarnaast is een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr (hierna: maatregel langdurig toezicht) noodzakelijk. [3] De rapportages geven blijk van de nodige problematiek bij de verdachte. De gevangenis is geen geëigende plek om dat te behandelen. Om de veiligheid van anderen, alsmede de algemene veiligheid van personen te beschermen, dient de verdachte langdurig onder toezicht te staan.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel langdurig toezicht is voldaan. De verdachte zal namelijk worden veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op het voorgaande zal de maatregel langdurig toezicht worden opgelegd.

9.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Ingestelde vorderingen
Drie personen vorderen in deze strafzaak schadevergoeding van de verdachte.
[naam benadeelde 1]
De minderjarige dochter van het slachtoffer vordert € 25.000,- als vergoeding voor geleden materiële schade vanwege gederfd levensonderhoud en € 30.000,- als vergoeding van immateriële schade.
[naam benadeelde 2]
De moeder van het slachtoffer vordert € 25.000,- aan immateriële schade.
[naam benadeelde 3]
De vader van het slachtoffer vordert € 1.855,22 als vergoeding voor materiële schade en € 17.500,- als vergoeding van immateriële schade.
Alle benadeelde partijen vorderen tevens wettelijke rente en hebben gevraagd om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partijen hebben aan hun vordering tot vergoeding van immateriële schade ten grondslag gelegd dat sprake is van shockschade. Bij de hoogte van de gevorderde bedragen hebben de benadeelde partijen aansluiting gezocht bij de op 1 januari 2019 in werking getreden Wet Zorg- en Affectieschade, ondanks dat deze wet ten tijde van het bewezenverklaarde strafbare feit nog niet in werking was getreden. Tevens hebben zij ter onderbouwing van de hoogte van hun vorderingen verwezen naar diverse andere rechterlijke uitspraken en naar de bedragen die reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn uitgekeerd. [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] hebben ieder een uitkering ontvangen van
€ 10.000,-.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Standpunt verdediging
Het standpunt van de verdediging laat zich als volgt samenvatten.
-De vorderingen van de dochter en de vader van het slachtoffer voor immateriële schadevergoeding moeten worden afgewezen. Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor een vergoeding van shockschade. De verdediging heeft op dit punt verwezen naar een uitspraak van het hof Amsterdam. [4]
- De door de dochter gevorderde vergoeding voor derving van levensonderhoud is onvoldoende onderbouwd en kan daarom niet worden toegewezen.
- De gevorderde kosten voor het feestje en de taart voor de verjaardag van de dochter staan in een te ver verwijderd verband van het strafbare feit en kunnen daarom niet gevorderd worden in deze strafzaak.
9.4.
Beoordeling
Inleiding
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vorderingen het volgende voorop. De wetgever heeft in het strafproces de mogelijkheid geopend voor de behandeling van vorderingen tot schadevergoedingen. Die mogelijkheid is laagdrempelig: de benadeelde partij dient een voegingsformulier met bijlagen bij, de vordering wordt op zitting besproken en de rechter beslist. Maar het moet daarbij wel gaan om vorderingen die geen te groot beslag leggen op het strafproces. Zo kunnen er in het strafproces in beginsel geen getuigen of deskundigen gehoord worden over ingestelde vorderingen. Als de behandeling van een vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is, dan wordt deze ‘niet-ontvankelijk’ verklaard. De benadeelde partij kan dan, indien hij of zij dat wenst, de vordering alsnog indienen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade in de vorm van shockschade
Alle benadeelde partijen vragen om immateriële schadevergoeding. De gevraagde vergoedingen zien op ‘shockschade’: de schade die geleden kan worden door het waarnemen van een strafbaar feit of de gevolgen daarvan. De Hoge Raad heeft in diverse uitspraken bepaald welke eisen hiervoor gelden. Bij de benadeelde partij moet een hevige emotionele schok teweeggebracht zijn door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich, zo heeft de Hoge Raad overwogen, met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. [5]
Shockschade is dus een specifieke vorm van schade. Toegepast op deze zaak: het gaat niet om het leed dat de nabestaanden de overledene moeten missen, maar op geestelijk letsel dat ontstaat doordat de nabestaanden hun dochter en moeder levenloos in de woning hebben aangetroffen. [6]
Toetsing aan de hiervoor geschetste vereisten leidt tot de conclusie dat in deze strafzaak de vordering van de moeder van het slachtoffer deels kan worden toegewezen en dat in deze strafzaak de vorderingen van de vader en dochter van het slachtoffer niet toegewezen kunnen worden.
De rechtbank licht dit toe.
Er kan zonder meer vanuit gegaan worden dat er voor alle benadeelde partijen sprake is van een hevige emotionele schok die teweeg gebracht is doordat zij hun dochter danwel moeder levenloos hebben gezien in de woning. Zij werden zonder enige waarschuwing hiermee geconfronteerd en de schok hierdoor is evident. Aan dit vereiste is dus voor alle drie de benadeelde partijen voldaan.
Voor de eis dat er geestelijk letsel is geleden door die schok, geldt het volgende.
De moeder van het slachtoffer heeft bij haar vordering een behandelovereenkomst overgelegd. In deze overeenkomst heeft een GZ-psycholoog haar klachten omschreven, is de diagnose Posttraumatische stressstoornis (PTSS) gesteld en is EMDR-behandeling voorgesteld. Ter zitting is gebleken dat zij inmiddels met deze behandeling is gestart. In het geval van de moeder van het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat hiermee in voldoende mate is komen vast te staan dat bij haar sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en dat dit is ontstaan doordat zij haar dochter levenloos aantrof. Zij heeft dus aanspraak op vergoeding van shockschade.
De hoogte van de door de moeder geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Gelet hierop zal de rechtbank de shockschade van de moeder van het slachtoffer vaststellen op een bedrag van € 17.500,-.
De vordering van de vader van het slachtoffer is niet met stukken over een diagnose en mogelijke behandeling onderbouwd. De raadsvrouw van de benadeelde partijen heeft uitgelegd dat de vader in dit stadium van de rouwverwerking al zijn tijd en energie nodig heeft om steun te bieden aan zijn echtgenote en aan zijn kleindochter. Daardoor is zijn eigen verwerking nog niet van de grond gekomen en zijn er dus ook geen stukken om te laten zien. Dit is alleszins begrijpelijk. Echter, feit is dat de rechtbank hierdoor niet kan vaststellen dat er sprake is van geestelijk letsel zoals hiervoor omschreven. Dit strafproces is daarom niet de procedure om vast te stellen of de vader van het slachtoffer recht heeft op vergoeding van shockschade. De vader wordt om die reden in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard en hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor de vordering van het dochtertje van het slachtoffer geldt het volgende. Zij is door haar oma uit haar slaapkamer gehaald en heeft haar moeder op de grond zien liggen toen zij door oma uit de woning werd meegenomen. Haar vordering is onderbouwd met stukken over haar ontwikkeling en de zorgpunten die over haar bestaan. Haar klachten en de behandeling zijn hiermee in kaart gebracht. Tevens is er een gezinsplan opgesteld door jeugdbescherming. Uit deze stukken blijkt dat de dochter geestelijke klachten heeft.
Uit deze stukken volgt echter niet dat deze klachten zijn ontstaan doordat zij haar overleden moeder heeft gezien. Het is voor de rechtbank binnen de beperkingen van een strafzaak niet mogelijk vast te stellen of en zo ja, in welke mate, de klachten van het dochtertje van het slachtoffer rechtsreeks het gevolg zijn van de confrontatie met haar overleden moeder. Voorstelbaar is dat deze klachten mede / in belangrijke mate voortkomen uit het gemis van haar moeder. Het gemis is invoelbaar, maar is geen shockschade. Er is nader onderzoek van deskundigen nodig om vast te kunnen stellen of en in hoeverre er sprake is van geestelijk letsel zoals hiervoor beschreven. Dit overstijgt de mogelijkheden in deze strafzaak.
Om recht te doen aan deze vordering acht de rechtbank een civiele procedure aangewezen. Dit leidt ertoe dat het dochtertje van het slachtoffer in haar vordering ten aanzien van de door haar gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Materiële schade [naam benadeelde 3]
Ten aanzien van de gevorderde kosten van € 323,80 voor de verjaardagstaart en het verjaardagsfeestje van de dochter van het slachtoffer is de rechtbank, met de verdediging, van oordeel dat deze kosten geen rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit. Dit onderdeel van de vordering kan niet worden toegewezen.
Voor de overige materiële schadeposten is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is voor die posten voldoende onderbouwd en komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering zal voor dit deel dan ook worden toegewezen.
Materiële schade [naam benadeelde 1]
Op grond van artikel 6:108, eerste lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de verdachte verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud van [naam benadeelde 1] . De vordering van € 25.000,- is gebaseerd op het bedrag dat door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan haar vader is uitgekeerd ten behoeve van het tijdelijk voortzetten van de levensstandaard van zijn dochter. Ter onderbouwing is de brief van het Schadefonds Geweldsmisdrijven overgelegd van 10 januari 2019. Hierin is toegelicht dat bij het bepalen van het bedrag van € 25.000,- wegens verminderd gezinsinkomen rekening is gehouden met de leeftijd van de dochter van het slachtoffer en dat hier vaste bedragen voor zijn opgenomen in de beleidsbundel van het fonds. De rechtbank is van oordeel dat de vordering hiermee in voldoende mate is onderbouwd en de vordering komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. De omstandigheid dat [naam benadeelde 1] thans wordt verzorgd door haar vader en grootouders, doet aan de aansprakelijkheid van de verdachte niet af. [7] De vordering van € 25.000,- zal dan ook worden toegewezen.
Wettelijke rente en kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 29 november 2018.
Tevens zal de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte worden opgelegd.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil [8] en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] € 17.500,- betalen, de benadeelde partij [naam benadeelde 3] € 1.531,42 en de benadeelde partij [naam benadeelde 1] € 25.000,-. In alle gevallen worden de bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2018.
Voor zover vorderingen van de benadeelde partijen ‘niet-ontvankelijk’ worden verklaard, geeft de rechtbank over de gegrondheid van die vorderingen in deze strafzaak geen oordeel.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van
het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38z en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaar;
legt de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen:
- aan [naam benadeelde 2] een bedrag van
€ 17.500,-(zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 november 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
- aan [naam benadeelde 3] een bedrag van
€ 1.531,42(zegge: vijftienhonderdeenendertig euro en tweeënveertig eurocent) bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 november 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
- aan [naam benadeelde 1] :
€ 25.000,-(zegge: vijfentwintigduizend euro) bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 november 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van hun vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal gijzeling zal worden toegepast voor de hierna volgende duur; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- ten behoeve van [naam benadeelde 2] een bedrag van
€ 17.500,-(zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro) bij niet betaling te vervangen door 122 dagen gijzeling:
- ten behoeve van [naam benadeelde 3] een bedrag van
€ 1.531,42(zegge: vijftienhonderdeenendertig euro en tweeënveertig eurocent) bij niet betaling te vervangen door 25 dagen gijzeling;
- ten behoeve van [naam benadeelde 1] een bedrag van
€ 25.000,-(zegge: vijfentwintigduizend euro) bij niet betaling te vervangen door 160 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
mr. C. Vogtschmidt en mr. P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 november 2018 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
[naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
die [naam slachtoffer] een middel/stof met pinda(bestanddelen) toegediend waardoor bij
haar een anafylactische reactie is opgetreden en/of
die [naam slachtoffer] ver-/gewurgd en/of (met een kussen, althans een voorwerp) gesmoord
en/of op enige wijze de ademhaling belemmerd,
in elk geval zodanig geweld tegen die [naam slachtoffer] uitgeoefend en/of die [naam slachtoffer] in een
situatie gebracht en/of gehouden,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 29 november 2018 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een flatwoning gelegen aan de
[adres delict] , terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen in die woning en/of goederen in de/een
naastgelegen woning(en) en/of
levensgevaar voor zich in die woning en/of de/een naastgelegen woning(en)
bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning en/of de/een
naastgelegen woning(en) bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
met dat opzet in de keuken van die flatwoning een gaspit (van een gasfornuis)
heeft opengedraaid en/of (aldus) heeft bevorderd dat het
(explosief/ontvlambaar) gas zich vrijelijk in die woning kon verspreiden en/of
dat daardoor een explosief mengsel ontstond en/of aan het ontstaan was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.De verdachte heeft verklaard dat hij beschikte over de code van haar telefoon uit de periode dat zij nog samenwoonde, dus van een week eerder. Op de telefoon is alleen zijn DNA aangetroffen en niet dat van haar. De rechtbank laat in het midden of [naam slachtoffer] of de verdachte het bericht van 19.54 uur heeft verzonden. Dat is niet met zekerheid vast te stellen en is voor de beoordeling van de zaak uiteindelijk ook niet van belang. Ook als zij het bericht heeft verzonden, had hij de gelegenheid haar tussen 19.54 en 20.19 iets aan te doen. Voor dat tijdsbestek heeft de verdachte geen alibi.
2.De verdachte heeft verklaard in de avond van 29 november 2018 door de hond van zijn ex-vrouw – niet zijnde [naam slachtoffer] – gekrabd te zijn. Zijn ex-vrouw heeft bevestigd dat hij die avond nog bij haar is geweest. Zij zegt ook dat zij niet gezien heeft dat de hond hem gekrabd heeft en dat zij het ook niet gehoord heeft. Zij denkt dat zij het gemerkt zou hebben als de hond hem had gekrabd. De verdachte is, volgens zijn ex-vrouw, slechts zeer kortstondig met de hond alleen geweest (p. 395 van het doorlopend genummerde dossier). Kijkend naar haar verklaring, kan hij nauwelijks een reële kans hebben gehad om door de hond te zijn gekrabd.
3.Heel in het kort houdt deze maatregel de mogelijkheid in dat de verdachte, na zijn gevangenisstraf, langere tijd onder toezicht kan blijven staan indien later – tegen het einde van die straf – door de rechtbank geoordeeld zal worden dat toezicht nodig is.
4.Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497.
5.Recent nog bevestigd door Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
6.Sinds 1 januari 2019 kent de wet aan nabestaanden in bepaalde gevallen een recht toe op affectieschade, de schade die iemand lijdt doordat een dierbare is overleden door toedoen van een ander. Die nieuwe wetgeving is echter niet van toepassing in deze zaak.
7.Vergelijk rechtbank Rotterdam 17 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:10051.
8.De kosten tot op heden zijn op nihil gesteld omdat in de voegingsformulieren is aangegeven dat deze kosten niet van toepassing zijn.