2.11.Verrekening kosten van de huishouding
2.11.1.Op 3 december 2010 hebben partijen huwelijkse voorwaarden laten opmaken. Deze huwelijkse voorwaarden luiden – voor zover hier van belang – als volgt:
“
Uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
Bewijsovereenkomsten
Artikel 2
(…)
2. Kleding en lijfsieraden worden geacht eigendom te zijn van de echtgenoot die deze goederen gebruikt of tot wiens gebruik zij bestemd zijn.
(…)
Kosten van de huishouding
Artikel 7
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de echtgenoten gezamenlijk gedragen, ieder voor de helft. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Onder de kosten van huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de premies voor de gebruikelijke verzekeringen, de kosten van vakanties, de huurprijs van de echtelijke woning en rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de echtelijke woning en de vakantiewoning. Tevens behoren daartoe de kosten van aanschaf van de inboedel en van de voor het gezin bestemde auto’s en vaartuigen. Indien aan die kosten, waaronder begrepen de kosten van een geldlening die in verband met de aanschaf zijn aangegaan, door beide echtgenoten is bijgedragen, komt de eigendom van de betreffende goederen aan ieder van hen voor de helft toe.
Indien de echtgenoten in onderling overleg niet samenwonen, worden de gezamenlijke kosten van de afzonderlijke huishoudens, waaronder begrepen de kosten die verband houden met de huisvesting van de echtgenoten, gedragen op de wijze als in lid 1 is bepaald.
De echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in dit artikel zou moeten dragen, kan dit meerdere van de andere echtgenoot terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk of, in geval van scheiding van tafel en bed, binnen zes maanden na de totstandkoming daarvan.
Indien de vordering overeenkomstig lid 4 is ingesteld, moet deze direct worden voldaan, tenzij redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.”
2.11.2.De vrouw verzoekt de man te veroordelen om binnen 14 dagen na de door de rechtbank af te geven beschikking ten titel van verrekening kosten huishouding een bedrag van € 148.239,87 aan haar te betalen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2018.
2.11.3.De man voert gemotiveerd verweer. Hij bepleit primair afwijzing van het verzoek en subsidiair verzoekt hij om een betalingsregeling vast te stellen.
Hij verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek:
- primair de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 45.132,24 te betalen als vergoeding voor door hem teveel betaalde kosten van de huishouding over de jaren 2012 tot en met 2014;
- subsidiair de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 79.828,04 te betalen als vergoeding voor hem teveel betaalde kosten van de huishouding over jaren 2012 tot en met 2018;
- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- en voorwaardelijk om de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van
2.11.4.De vrouw voert gemotiveerd verweer tegen het zelfstandige verzoek van de man en bepleit afwijzing van het verzoek. Zij heeft aanvullend en voorwaardelijk verzocht om de goederen van de man bij helfte te verdelen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.11.5.Omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen op grond van artikel 5 lid 1 Verordening huwelijksvermogensstelsels.
2.11.6.Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15 lid 1 van het Verdrag. Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd, te weten in Nederland. Daarom wordt volgens het bepaalde in artikel 4 lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
2.11.7.De rechtbank merkt vooraf op dat partijen over en weer aanvoeren dat de ander niet heeft voldaan aan de steplicht op grond waarvan het verzoek moet worden afgewezen. In het onderhavige geval is niet evident sprake van een niet voldoen aan de stelplicht, in die zin dat een wezenlijke stelling niet is ingenomen. De vraag of partijen ter onderbouwing van hun verzoek voldoende hebben gesteld, mede in het licht van het verweer van de ander daartegen, komt aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling.
2.11.8.De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de formele verweren van de man. Dit zijn alle zogenaamde bevrijdende verweren, waarbij de stelplicht en bewijslast van de feiten of rechten die nodig zijn om het rechtsgevolg waarop de man zich beroept te kunnen honoreren, rusten op de man. Dat betekent dat het beroep daarop verworpen moet worden als de man er niet in slaagt om de feiten of rechten, waarop het rechtsgevolg is gebaseerd, aan te tonen.
2.11.9.De man stelt dat het verzoek van de vrouw tot vergoeding van hetgeen door haar teveel zou zijn bijgedragen in de kosten van de huishouding tardief in de procedure is gedaan en daarom dient te worden afgewezen.
2.11.10.De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.11.11.De rechtbank overweegt dat de vrouw al bij indiening van haar verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken op 24 juli 2018 een zelfstandig verzoek heeft gedaan strekkende tot verrekening van de kosten van de huishouding. Daarna heeft de vrouw haar verzoek en de gronden daarvan nader geconcretiseerd en onderbouwd. De vrouw heeft hierbij gehandeld binnen het wettelijk kader van artikel 130 in samenhang met artikel 283 Rv. De man is daarbij niet geschaad in zijn procesbelangen, omdat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om tegen het verzoek van de vrouw verweer te voeren, hetgeen hij ook uitvoerig heeft gedaan. De rechtbank passeert dan ook het verweer van de man.
Redelijkheid en billijkheid
2.11.12.De man voert aan dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen, omdat volgens vaste jurisprudentie de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat na afloop van ieder kalenderjaar moet worden afgerekend en dat het in strijd daarmee is dat een partij aan het einde van het huwelijk wordt geconfronteerd met een verrekening vanaf het begin van het huwelijk. De vervaltermijn van één jaar na afloop van het kalenderjaar geldt ook als dat niet is overeengekomen in de huwelijkse voorwaarden, aldus de man. Daarnaast stelt de man dat partijen geen administratie hebben bijgehouden, waardoor afrekening in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
2.11.13.De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.11.14.De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de man op de redelijkheid en billijkheid niet slaagt en overweegt daartoe het volgende.
Partijen zijn in hun huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat zij de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gezamenlijk dragen, ieder voor de helft. Wanneer een partij meer heeft bijgedragen dan hij had moeten bijdragen, is er aanleiding tot vergoeding aan deze partij door de ander. Volgens vaste rechtspraak ligt het daarbij voor de hand aan te nemen dat de onderlinge afrekening periodiek dient plaats te vinden na het verstrijken van ieder kalenderjaar. Daarbij is van evenwel van belang dat deze rechtspraak ziet op situaties, waarin partijen geen vervalbeding zijn overeengekomen in de huwelijkse voorwaarden. Deze leemte wordt dan opgevuld door de eisen van redelijkheid en billijkheid. In onderhavig geval zijn partijen wél een vervalbeding overeengekomen. Partijen zijn expliciet in artikel 7 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat de echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in artikel 7 zou moeten dragen, dit meerdere van de andere echtgenoot terug kan vorderen, mits hij die vordering instelt binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk. De vrouw heeft haar verzoek tot vergoeding tijdig, te weten binnen de in de huwelijkse voorwaarden opgenomen vervaltermijn van zes maanden na ontbinding van het huwelijk, ingediend. De man heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waarom de werking van de huwelijkse voorwaarden op grond van de redelijkheid en billijkheid zou moeten worden beperkt. De stelling van de man dat partijen geen administratie hebben bijgehouden, waardoor afrekening op grond van de redelijkheid en billijkheid achterwege zou moeten blijven, is niet juist, gelet op de uitvoerige bewijsstukken die door partijen in het geding zijn gebracht.
2.11.15.De man doet een beroep op rechtsverwerking en meent dat het verzoek van de vrouw binnen dat kader dient te worden afgewezen. De vrouw heeft stilgezeten, waar ze had moeten handelen. Door niets te doen, is de man geschaad in zijn rechtspositie, aldus de man. Daarnaast heeft de vrouw bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de kosten van de huishouding niet met terugwerkende kracht zouden worden verrekend.
2.11.16.De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.11.17.Voor een beroep op rechtsverwerking is vereist dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn als gevolg waarvan ofwel de ene partij bij de andere partij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij zijn aanspraak niet meer geldend zal maken ofwel de positie van de andere partij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard indien de aanspraak alsnog geldend gemaakt zou worden.
De rechtbank is van oordeel dat de man er niet in is geslaagd om een succesvol beroep te doen op één van bovenvermelde criteria. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat aan de zijde van de vrouw sprake is geweest van een gedraging op grond waarvan zij bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij geen aanspraak zou maken op verrekening van de kosten van de huishouding. Juist is dat een gedraging ook uit een nalaten kan bestaan. In het onderhavige geval hoefde de vrouw echter – in tegenstelling tot wat de man beweert – de man er niet op aan te spreken dat zij de kosten van de huishouding wilde verrekenen. Voor partijen bestond immers geen verplichting om jaarlijks af te rekenen, gelet op de tekst van hun huwelijkse voorwaarden. De vrouw hoefde dus niet actief te handelen. Evenmin kon uit haar stilzitten, hetgeen door de vrouw overigens gemotiveerd is betwist, worden afgeleid dat de vrouw geen aanspraak (meer) zou maken op verrekening. Partijen zijn beiden jurist, waarbij de man bovendien notarieel recht heeft gestudeerd. Zij worden dan ook ieder geacht de inhoud van de huwelijkse voorwaarden te begrijpen en ermee bekend te zijn dat zij bij het einde van het huwelijk konden worden geconfronteerd met een vergoedingsrecht ter zake de verrekening van de kosten van de huishouding. De man had hier tijdens het huwelijk rekening mee kunnen houden. Voor zover de man geen zorgvuldige boekhouding heeft bijgehouden, komt dit voor zijn rekening en risico. In het licht van de door de man aangevoerde omstandigheden is dus evenmin ruimte voor een beroep op het criterium dat zijn positie onredelijk wordt benadeeld of verzwaard, omdat de vrouw alsnog haar aanspraak geldend maakt. De rechtbank passeert dan ook het verweer van de man dat sprake is van rechtsverwerking.
2.11.18.De man stelt dat partijen tijdens het huwelijk andersluidende afspraken hebben gemaakt en daarmee bewust zijn afgeweken van de huwelijkse voorwaarden. Door deze andersluidende afspraken kan de vrouw geen aanspraak meer maken op een vergoedingsrecht ter zake verrekening van de kosten van de huishouding.
2.11.19.De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.11.20.De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen tijdens het huwelijk andersluidende afspraken hebben gemaakt. Volgens de huwelijkse voorwaarden dienen partijen ieder de helft van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding te dragen. De rechtbank overweegt dat de e-mail van de vrouw aan de man van 10 oktober 2011 juist een uitwerking van deze regeling lijkt te zijn. De vrouw brengt in deze e-mail immers ter sprake dat zij de kosten van de huishouding meer evenredig wil verdelen en betrekt daarin de grote uitgaven, die gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld. In haar e-mail betrekt de vrouw wellicht niet alle kosten van de huishouding en mogelijk hebben partijen in de praktijk tijdens het huwelijk niet altijd de huwelijkse voorwaarden tot op de letter nageleefd, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt en hebben willen afwijken van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank passeert dan ook het verweer van de man.
2.11.21.De vrouw stelt dat verrekening van de kosten van de huishouding dient plaats te vinden vanaf de huwelijksdatum, 4 december 2010, tot aan de indiening van het verzoek tot echtscheiding op 29 maart 2018.
2.11.22.De man voert gemotiveerd verweer. Hij stelt dat verrekening van de kosten van de huishouding alleen kan plaatsvinden over de periode van januari 2012 tot aan het feitelijk uiteengaan van partijen op 27 december 2014.
2.11.23.Partijen zijn in artikel 7 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding door de echtgenoten gezamenlijk worden gedragen, ieder voor de helft. Op grond van artikel 7 lid 3 worden de gezamenlijke kosten van de afzonderlijke huishoudens, indien de echtgenoten in onderling overleg niet samenwonen, gedragen op de wijze als in lid 1 is bepaald.
De rechtbank is van oordeel dat het bepaalde in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden ingaat op de datum van huwelijkssluiting, te weten op 4 december 2010. De stelling van de man dat hij geen bankafschriften meer ter beschikking heeft over de periode vanaf 4 december 2010 tot aan 1 januari 2012 maakt niet dat over deze periode geen verrekening dient plaats te vinden. De man heeft, gelet op het vervalbeding in artikel 7 lid 4, er rekening mee kunnen houden dat een aanspraak op een vergoedingsrecht ter zake verrekening van de kosten van de huishouding tot zes maanden na ontbinding van het huwelijk kan worden ingesteld. Het is dus aan elk van partijen om tijdens het huwelijk een gedegen administratie bij te houden. Bovendien heeft de vrouw haar verzoek op 24 juli 2018 ingediend. De man had toen nog voldoende tijd om zijn bankafschriften over het jaar 2011 kunnen opvragen bij de bank. Het gegeven dat de man geen bankafschriften meer beschikbaar heeft over 4 december 2010 tot aan 1 januari 2012 komt dan ook voor zijn rekening en risico.
Bij het vaststellen van de einddatum van het tijdvak, waarover verrekend dient te worden conform het bepaalde in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden, komt het aan op een uitleg van de huwelijkse voorwaarden. Daarbij is niet alleen een taalkundige uitleg van de bepalingen van de huwelijkse voorwaarden van belang. Voor de beantwoording van die vraag komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De man stelt dat hij op 27 december 2014 de echtelijke woning heeft verlaten. Er kwam toen een einde aan de gemeenschappelijke huishouding. Verder heeft zijn vertrek niet in onderling overleg plaatsgevonden, zodat geen sprake is van in onderling overleg niet samenwonen in de zin van artikel 7 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden. De vrouw erkent dat het vertrek van de man onverwachts kwam en dat dit niet in onderling overleg is gegaan. Echter, daarna is volgens de vrouw een periode van verzoening geweest en hebben partijen wel degelijk in onderling overleg niet samengewoond, terwijl zij hun huwelijk probeerden te redden. De gemeenschappelijke huishouding bleef volgens haar voortbestaan. De man heeft een en ander gemotiveerd betwist.
De rechtbank is van oordeel dat door het vertrek van de man op 27 december 2014 een einde is gekomen aan de gemeenschappelijke huishouding. Partijen zijn immers vanaf dat moment ieder een afzonderlijk huishouden gaan voeren. De rechtbank is verder van oordeel dat na 27 december 2014 geen sprake is geweest van in onderling overleg niet samenwonen. De vrouw heeft dit in het kader van de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeert dan ook dat de regeling, zoals opgenomen in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden, niet meer geldt vanaf 27 december 2014.
De vrouw doet voor na deze periode nog een beroep op artikel 1: 81 BW. Juist is dat partijen gedurende het huwelijk verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat deze norm moet worden ingevuld conform het bepaalde in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Zij heeft verder niet gesteld hoe deze norm anders zou moeten worden ingevuld, zodat de rechtbank over de periode vanaf 27 december 2014 geen oordeel hoeft te geven. De rechtbank stelt dan ook vast dat de kosten van de huishouding overeenkomstig artikel 7 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden verrekend moet worden over de periode van 4 december 2010 tot 27 december 2014.
2.11.24.De rechtbank constateert dat de man zijn uitgaven aan de kosten van de huishouding per jaar heeft gerubriceerd. De vrouw heeft haar uitgaven aan de kosten van de huishouding per kostenpost over de gehele periode van 4 december 2010 tot aan 29 maart 2018 inzichtelijk gemaakt. Om te kunnen beoordelen wat een ieder heeft uitgegeven aan de kosten van de huishouding zal de rechtbank de vrouw in de gelegenheid stellen om haar uitgaven, bij voorkeur per kalenderjaar, inzichtelijk te maken over de periode 4 december 2010 tot 27 december 2014 op basis van de reeds overgelegde bankafschriften. Daarbij gaat het alleen om de uitgaven van de vrouw aan de kosten van de huishouding, nu de man zijn eigen uitgaven inzichtelijk heeft gemaakt. De vrouw krijgt de gelegenheid om de aangepaste overzichten binnen vier weken na de datum van de beschikking over te leggen. De man krijgt vervolgens twee weken de gelegenheid om daarop te reageren. De rechtbank merkt nadrukkelijk op dat het de man niet is toegestaan om daarop inhoudelijk te reageren, nu partijen daartoe reeds de mogelijkheid hebben gehad. De man mag slechts controleren of de bedragen kloppen op basis van de reeds door de vrouw overgelegde stukken en of het totaalbedrag van de uitgaven juist is.
2.11.25.Na ontvangst van voormelde stukken zal de rechtbank de verzoeken van partijen in het licht van het over en weer gevoerde verweer inhoudelijk verder beoordelen. De rechtbank zal de behandeling van de verzoeken van partijen ter zake het vergoedingsrecht voortvloeiende uit verrekening van de kosten van de huishouding en tot verdeling van de gemeenschappelijke eigendommen dan ook aanhouden.