ECLI:NL:RBROT:2020:3832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
C/10/579370 / HA ZA 19-707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en huurovereenkomst: beoordeling van de aansprakelijkheid van de bestuurder van At Home Vastgoed B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vesteda Investment Management B.V. en de bestuurder van At Home Vastgoed B.V. over bestuurdersaansprakelijkheid. Vesteda vorderde betaling van een huurachterstand van At Home, die de huurbetalingen had opgeschort vanwege stankoverlast in het gehuurde pand. Vesteda stelde dat de bestuurder van At Home, [gedaagde], onrechtmatig had gehandeld door de huurbetalingen op te schorten, omdat hij bij het sluiten van de huurovereenkomst had moeten begrijpen dat At Home haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De rechtbank oordeelde dat Vesteda niet had aangetoond dat [gedaagde] bij het aangaan van de huurovereenkomst wist of had moeten begrijpen dat At Home niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. De rechtbank benadrukte dat voor bestuurdersaansprakelijkheid een persoonlijk en ernstig verwijt aan de bestuurder moet kunnen worden gemaakt, wat in dit geval niet kon worden vastgesteld. De vorderingen van Vesteda werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/579370 / HA ZA 19-707
Vonnis van 22 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTEDA INVESTMENT MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. E. de Ruiter te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Vesteda en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juli 2019 met tien producties;
  • de conclusie van antwoord van 18 september 2019 met één productie;
  • de brief van 8 november 2019 van de rechtbank met informatie over de mondelinge behandeling;
  • de brief van 23 januari 2020 van de rechtbank waarbij de datum voor de mondelinge behandeling nader is bepaald op 4 maart 2020;
  • de akte uitlaten producties van 18 februari 2020 van Vesteda met één productie;
  • de brief van 18 februari 2020 van [gedaagde] met drie producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 4 maart 2020;
  • de zittingsaantekeningen van Vesteda;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] en een ter zitting namens hem gedeeltelijk voorgedragen stuk, getiteld “Bestuurdersaansprakelijkheid; Hoge eisen aan stelplicht, en rechterlijke motiveringsplicht”;
  • de akte inhoudende eisvermindering van 18 maart 2020 van Vesteda met het verzoek vonnis te wijzen;
  • (de gerectificeerde en aangevulde versie van) de akte uitlatingen van 18 maart 2020 van [gedaagde] ;
  • de akte van 30 maart 2020 van Vesteda voor de rol van 1 april 2020;
  • het verzoek van [gedaagde] van 30 maart 2020 tot het weigeren van de akte van 30 maart 2020 van Vesteda;
  • het faxbericht van 30 maart 2020 van Vesteda in reactie op het verzoek van [gedaagde] ;
  • de akte van 31 maart 2020 van [gedaagde] voor de rol van 1 april 2020, onder meer met het verzoek de zaak aan te houden;
  • het bericht van 1 april 2020 van de rechtbank aan partijen, waarbij vonnis is bepaald en de akte van 30 maart 2020 van Vesteda is geweigerd.

2..De feiten

2.1.
Vesteda houdt zich onder meer bezig met de verhuur van bedrijfsruimten.
2.2.
At Home Vastgoed B.V. (hierna: At Home) bemiddelt in huurwoningen. Enig aandeelhouder van At Home is [naam bedrijf] , waarvan [gedaagde] bestuurder en enig aandeelhouder is (productie 1 Vesteda).
2.3.
Per 1 mei 2014 heeft Vesteda een kantoorpand met zes parkeerplaatsen verhuurd aan At Home. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar en tegen een huurprijs van ruim € 6.000,- per maand. Bij het aangaan van de overeenkomst is een waarborgsom van € 18.460,- aan Vesteda betaald. Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft At Home informatie over haar financiële situatie verstrekt aan Vesteda (productie 9 Vesteda).
2.4.
Vanaf november 2015 heeft At Home de huurbetalingen opgeschort vanwege de door haar ervaren stankoverlast in het kantoorpand.
2.5.
Vesteda en At Home hebben de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 november 2017.
2.6.
Bij vonnis van 2 november 2018 met zaaknummer 6086440 CV EXPL 17-22079 heeft de kantonrechter van deze rechtbank, samengevat, de door Vesteda gevorderde huurachterstand van € 121.563,72 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de door At Home in reconventie gevorderde huurprijsverlaging afgewezen (productie 4 Vesteda).
2.7.
At Home heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 2 november 2018.
2.8.
In een e-mailbericht van 20 november 2018 heeft de advocaat van At Home onder meer het volgende geschreven aan de door Vesteda ingeschakelde deurwaarder (productie 6 Vesteda).
“ At Home Vastgoed heeft geen activiteiten meer en Vesteda is haar enige crediteur. At Home Vastgoed heeft (behalve de borgsom) ook geen activa (behalve misschien nog een oude computer of iets vergelijkbaar kleins dat in het geheel geen zoden aan de dijk zet) waarop Vesteda zich zou kunnen verhalen.”

3..Het geschil

3.1.
Vesteda vordert na de akte inhoudende eisvermindering van 18 maart 2020, samengevat, dat [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 103.103,72 (dat is de huurachterstand van At Home min de waarborgsom), € 1.023,92 aan verschotten en € 4.550,- aan salaris advocaat, alles te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
Vesteda legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] als bestuurder van At Home onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vesteda, waardoor zij schade heeft geleden (artikel 6:162 BW; bestuurdersaansprakelijkheid). Bij het sluiten van de huurovereenkomst was de financiële situatie van At Home zorgwekkend. [gedaagde] wist dat At Home haar betalingsverplichtingen uit deze overeenkomst niet zou kunnen nakomen, althans dat had hij moeten begrijpen. Daarnaast heeft [gedaagde] door het opschorten van de huurbetalingen en het niet reserveren van geld bewerkstelligd dat At Home nu geen verhaal biedt.
3.3.
[gedaagde] betwist de stellingen die Vesteda aan haar vorderingen ten grondslag legt. Hij benadrukt dat bestuurdersaansprakelijkheid slechts aan de orde kan zijn indien hem als bestuurder van At Home persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de door Vesteda gestelde schade. [gedaagde] betwist dat daarvan sprake is. Bij het sluiten van de huurovereenkomst ging hij ervan uit en mocht hij ervan uitgaan dat At Home haar verplichtingen zou kunnen nakomen. Daarnaast betwist [gedaagde] dat hij ervoor heeft gezorgd dat At Home geen verhaal biedt. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Hij bepleit veroordeling van Vesteda in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, omdat Vesteda onnauwkeurig procedeert en hem onnodig op kosten heeft gejaagd door de uitkomst van het hoger beroep van At Home niet af te wachten en door in strijd met de door de rechtbank bepaalde procesorde de akte van 30 maart 2020 te willen nemen.

4..De beoordeling

procesorde

4.1.
In aanvulling op de op 1 april 2020 gegeven toelichting op het weigeren van de akte van 30 maart 2020 van Vesteda overweegt de rechtbank het volgende.
Ter zitting is namens [gedaagde] het stuk “Bestuurdersaansprakelijkheid; Hoge eisen aan stelplicht, en rechterlijke motiveringsplicht” gedeeltelijk voorgelezen. Daarna heeft Vesteda kennis genomen van dit stuk en vervolgens is het toegevoegd aan het dossier, waarbij de niet voorgelezen tekst is doorgehaald. Het voorgelezen gedeelte van dit stuk is opgenomen in de akte van 18 maart 2020 van [gedaagde] .
Het voorgelezen gedeelte van dit stuk is zeer bescheiden van omvang, bevat geen nieuwe feiten en komt neer op een korte herhaling van het betoog in de conclusie van antwoord met de strekking dat de lat voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid hoog ligt, waarbij wordt gerefereerd aan rechtspraak en literatuur op dit punt. De rechtbank zag en ziet geen reden om het voordragen en overleggen van dit stuk in strijd te achten met de goede procesorde. Dat Vesteda ter zitting niet inhoudelijk op het stuk heeft gereageerd en heeft gesteld dat zonder bronvermelding niet te kunnen, is haar keuze en rechtvaardigt niet dat zij haar standpunt in de nadere akte van 30 maart 2020 uitvoerig nader heeft willen toelichten, zeker niet nu die akte zoals [gedaagde] terecht benadrukt niet of nauwelijks een reactie inhoudt op het door hem ter zitting voorgedragen stuk. De rechtbank zag en ziet daarom geen reden om deze akte toe te voegen aan het dossier.
de norm voor bestuurdersaansprakelijkheid
4.2.
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, in dit geval volgens Vesteda de vennootschap At Home, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is daarnaast ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap, in dit geval [gedaagde] . Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hiermee gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628).
Persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer (a) deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. Ook kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als (b) komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
het sluiten van de huurovereenkomst
4.3.
Vesteda baseert haar vorderingen primair op de in 4.2 onder a omschreven grond voor aansprakelijkheid. Volgens haar wist [gedaagde] bij het sluiten van de huurovereenkomst dat At Home haar verplichtingen uit die overeenkomst niet zou kunnen nakomen, althans dat had hij redelijkerwijs moeten begrijpen. Hiertoe stelt Vesteda, samengevat, dat de door [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst overgelegde voorlopige cijfers van At Home over 2013 bepaald niet gunstig waren. Voorts wijken deze cijfers volgens Vesteda zo sterk af van de definitieve cijfers van At Home over 2013 dat Vesteda betwijfelt of de door [gedaagde] gepresenteerde voorlopige cijfers over 2013 wel juist waren.
4.4.
[gedaagde] betwist de stellingen van Vesteda. Het ging ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst goed met At Home, wat de reden was om te verhuizen naar een groter pand en meer medewerkers in dienst te nemen. Het is normaal dat voorlopige cijfers afwijken van definitieve cijfers. [gedaagde] heeft geen onjuiste informatie verstrekt.
4.5.
Voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst heeft [gedaagde] voorlopige cijfers van At Home over 2013 aan Vesteda verstrekt, naar niet in geschil is om Vesteda in staat te stellen te beoordelen of At Home haar verplichtingen uit die overeenkomst zou kunnen nakomen. Blijkbaar bestond daarover bij Vesteda destijds geen twijfel, want zij heeft At Home niet om nadere informatie gevraagd en de huurovereenkomst is gesloten. Vesteda heeft niet nader onderbouwd waarom [gedaagde] op basis van de voorlopige cijfers over 2013, anders dan Vesteda zelf destijds, wist of had moeten begrijpen dat At Home haar verplichtingen op grond van de huurovereenkomst niet zou kunnen nakomen. Gelet op de verhuizing naar een groter en duurder pand en het aannemen van nieuwe medewerkers werd de toekomst van At Home blijkbaar positief ingeschat door [gedaagde] . Vesteda heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [gedaagde] deze verwachting destijds redelijkerwijs niet kon hebben. Het enkel wijzen op volgens Vesteda zorgwekkende kengetallen, zonder toe te lichten waarom zij daarin destijds zelf geen grond zag voor twijfel of nader onderzoek, is hiertoe onvoldoende.
4.6.
Na het sluiten van de huurovereenkomst zijn de definitieve cijfers van At Home over 2013 vastgesteld. [gedaagde] merkt terecht op dat het normaal is dat definitieve cijfers afwijken van voorlopige cijfers. Vesteda heeft weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd dat de aard of omvang van deze afwijking zodanig is dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat [gedaagde] onjuiste voorlopige cijfers heeft gepresenteerd.
4.7.
Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat [gedaagde] bij het namens At Home aangaan van de huurovereenkomst met Vesteda wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat At Home niet zou kunnen voldoen aan haar verplichtingen op grond van die overeenkomst en geen verhaal zou bieden. De in 4.2 onder a omschreven grond voor aansprakelijkheid van [gedaagde] is dan ook niet aan de orde.
het opschorten van de huurbetalingen
4.8.
Vesteda baseert haar vorderingen subsidiair op de in 4.2 onder b omschreven grond voor aansprakelijkheid. Zoals de kantonrechter in het vonnis van 2 november 2018 heeft geoordeeld, had At Home geen goede grond om de huurbetalingen op te schorten. Als [gedaagde] als bestuurder van At Home al kon menen hiertoe gerechtigd te zijn, had de betaling van de huur in elk geval niet volledig opgeschort mogen worden, maar hoogstens gedeeltelijk, ook omdat At Home het pand gewoon bleef gebruiken. Door de huurbetalingen volledig op te schorten, heeft [gedaagde] de vordering van Vesteda op At Home hoog laten oplopen. Hij heeft kennelijk geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat At Home zou worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, wat wel op zijn weg had gelegen. Op 7 september 2017 stelde [gedaagde] bij de kantonrechter nog dat het geld er was, maar het tegendeel bleek waar.
4.9.
[gedaagde] wijst erop dat verschillende getuigen melding hebben gemaakt van de stankoverlast en dat hij mocht menen dat At Home sterk stond in een eventuele procedure tegen Vesteda. [gedaagde] verwacht dat het gerechtshof Den Haag het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen. [gedaagde] heeft op 7 september 2017 naar waarheid verklaard. Het bedrag van de vordering van Vesteda was toen lager dan het nu gevorderde bedrag en bovendien zag At Home zich na 7 september 2017 genoodzaakt andere crediteuren te betalen. Van belang is ook dat [gedaagde] op 7 september 2017 duidelijk heeft gezegd dat hij geen garantie geeft.
4.10.
Dat At Home naar het oordeel van de kantonrechter niet gerechtigd was de huurbetalingen op te schorten, betekent nog niet dat [gedaagde] als bestuurder van At Home een persoonlijk en ernstig verwijt kan worden gemaakt van het doen opschorten van deze betalingen. Vesteda weerspreekt niet de stelling van [gedaagde] dat verschillende getuigen in de procedure bij de kantonrechter hebben verklaard dat in het kantoorpand bij aanvang van de huur door At Home al sprake was van stankoverlast. Productie 1 van [gedaagde] noemt in dit verband de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] , [naam getuige 3] , [naam getuige 4] , [naam getuige 5] en [naam getuige 6] . Evenmin weerspreekt Vesteda dat verschillende getuigen een huismeester van Vesteda hebben horen verklaren, samengevat, dat de stankoverlast voor mei 2014 al bestond en bekend was bij Vesteda. Productie 1 van [gedaagde] noemt in dit verband dezelfde getuigen met uitzondering van [naam getuige 6] en daarnaast [naam getuige 7] . Gelet hierop kan niet worden gezegd dat At Home redelijkerwijs niet kon menen dat zij gerechtigd was de huurbetalingen op te schorten vanwege de ervaren stankoverlast en dat [gedaagde] een persoonlijk en ernstig verwijt kan worden gemaakt van deze beslissing.
4.11.
Vesteda wijst er terecht op dat het niet zonder meer in de rede lag om de huurbetalingen volledig op te schorten. Daar staat tegenover dat de huur over de eerste anderhalf jaar volledig was voldaan en dat At Home bij verlaging van de huurprijs over die periode een gedeelte van de betaalde huur terug zou kunnen krijgen, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd. Zonder nadere toelichting door Vesteda, die ontbreekt, heeft zij onvoldoende gesteld voor de conclusie dat het volledig in plaats van gedeeltelijk opschorten van de huur tot gevolg heeft gehad dat At Home nu geen verhaal biedt en dat dit [gedaagde] persoonlijk en ernstig te verwijten is.
4.12.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat het arrest van 16 oktober 2015 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:3099) een zware slag betekende voor At Home, enerzijds omdat zij haar verdienmodel moest aanpassen en anderzijds omdat zij bij huurders in rekening gebrachte courtages moest terugbetalen. [gedaagde] wijst er onweersproken op dat deze huurders gelet op het arrest van de Hoge Raad een onbetwistbare vordering hadden op At Home. Dat At Home deze huurders heeft betaald, waardoor de solvabiliteit van At Home verslechterde en er minder geld overbleef om de vordering van Vesteda indien nodig te kunnen voldoen, geeft geen grond voor het maken van een ernstig en persoonlijk verwijt aan [gedaagde] . Immers, volgens vaste jurisprudentie mag de bestuurder op grond van een eigen afweging bepalen welke schuldeisers van de vennootschap wanneer betaald worden. Vesteda weerspreekt niet dat [gedaagde] op 7 september 2017 niet heeft gegarandeerd dat Vesteda betaald zou kunnen worden en dat At Home na die datum ondernemersbeslissingen heeft kunnen nemen die ten koste gingen van haar solvabiliteit.
4.13.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [gedaagde] persoonlijk en ernstig kan worden verweten dat hij heeft bewerkstelligd dan wel de handelswijze heeft toegelaten dat At Home haar verplichtingen jegens Vesteda niet (meer) kan nakomen. Ook op de in 4.2 onder b omschreven grond is [gedaagde] niet aansprakelijk.
conclusies
4.14.
Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagde] als bestuurder van At Home onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vesteda, zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.15.
Vesteda wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld voor de conclusie dat Vesteda door of tijdens het voeren van deze procedure onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat een volledige vergoeding van de proceskosten daarom in de rede ligt. Dit geldt ook voor het (willen) nemen van de akte van 30 maart 2020 van Vesteda; wel ziet de rechtbank aanleiding een forfaitaire vergoeding toe te kennen voor de kosten die [gedaagde] heeft gemaakt om te reageren op die akte. Gelet op het voorgaande worden de kosten van [gedaagde] op grond van het liquidatietarief tot op heden begroot op
- griffierecht € 1.599,-
- salaris advocaat
€ 4.267,50(2,5 punten, tarief V (€ 1.707,-))
Totaal € 5.866,50

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Vesteda af;
5.2.
veroordeelt Vesteda in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.866,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 22 april 2020. [1]

Voetnoten

1.3194/2294