In deze prejudiciële procedure heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2015 een beslissing genomen over de kwalificatie van een overeenkomst tussen een verhuurder en een huurbemiddelaar. De zaak betreft de vraag of een verhuurder die zijn woning op de website van een huurbemiddelaar plaatst, recht heeft op loon voor de bemiddeling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de overeenkomst, al dan niet schriftelijk, tussen de verhuurder en de huurbemiddelaar in beginsel als een bemiddelingsovereenkomst moet worden gekwalificeerd volgens artikel 7:425 van het Burgerlijk Wetboek. Dit houdt in dat artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is, wat betekent dat de bemiddelaar geen recht op loon heeft als hij optreedt voor zowel de verhuurder als de huurder, waarbij één van de partijen een consument is.
De Hoge Raad heeft verder verduidelijkt dat het voor de kwalificatie van de overeenkomst niet uitmaakt of de huurbemiddelaar de verhuurder actief benadert of dat de verhuurder zelf aangeeft dat de woning op de website kan worden geplaatst. Ook is het van belang dat de huurbemiddelaar niet als een 'elektronisch prikbord' fungeert, wat zou betekenen dat hij de partijen niet van elkaar afschermt en hen in staat stelt om rechtstreeks contact met elkaar op te nemen. De beslissing benadrukt de bescherming van consumenten in de huurbemiddeling en de voorwaarden waaronder een bemiddelaar aanspraak kan maken op loon.
De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen als volgt beantwoord: de overeenkomst tussen de verhuurder en de huurbemiddelaar is in beginsel een bemiddelingsovereenkomst, en de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek die de bescherming van consumenten beogen, zijn van toepassing. De kosten van de procedure zijn begroot op € 1.800,-- aan salaris voor beide partijen.