ECLI:NL:RBROT:2020:3762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
C/10/555869/HA ZA 18-733
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afleggen van rekening en verantwoording aan erfgenamen afgewezen; geen overeenkomst van opdracht; vernietiging van schenkingen afgewezen

In deze zaak vorderden eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], dat gedaagde, [naam gedaagde], rekening en verantwoording zou afleggen over een bedrag van € 78.610,- dat zij in de periode van het overlijden van de vader van erflaatster tot aan het overlijden van erflaatster had opgenomen. De rechtbank oordeelde dat erflaatster, mevrouw [naam erflaatster], in staat was haar wil te bepalen en dat er geen overeenkomst van opdracht was zoals bedoeld in artikel 7:400 lid 1 BW. De vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording werd afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat gedaagde het beheer over het vermogen van erflaatster had gevoerd. De rechtbank concludeerde dat de geldopnames door gedaagde met instemming van erflaatster waren verricht en dat er geen bewijs was voor misbruik van omstandigheden bij de schenkingen aan gedaagde. De vorderingen tot terugbetaling en vernietiging van de schenkingen werden eveneens afgewezen. De rechtbank stelde de verdeling van de nalatenschap vast en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer/rolnummer: C/10/555869/HA ZA 18-733
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ;
2. [naam eiser 2] ,
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers,
advocaat: mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat: mr. I.M. Redert te Vleuten.
Eisers worden hierna aangeduid als ‘ [naam eiser 1] ’ en ‘ [naam eiser 2] ’ en gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘ [naam gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juli 2018;
  • de conclusie van antwoord;
  • de aantekening dat een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akten overlegging producties van de zijde van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ;
  • de akte overlegging producties van de zijde van [naam gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van de op 29 november 2018 gehouden comparitie van partijen;
  • de conclusie van repliek tevens houdende akte wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek;
  • de akte uitlaten producties van de zijde van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ;
  • de antwoordakte van de zijde van [naam gedaagde] ;
  • de overgelegde producties.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is, met instemming van partijen, buiten aanwezigheid van partijen opgesteld.
1.3.
Tenslotte is vonnis bepaald. De datum daarvan is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op 24 augustus 2017 is te Rotterdam overleden mevrouw [naam erflaatster] , geboren te [geboorteplaats erflaatster] op [geboortedatum erflaatster] , laatstelijk wonende te [woonplaats erflaatster] , [adres erflaatster] (hierna: erflaatster).
2.2.
Erflaatster was ten tijde van haar overlijden ongehuwd en niet geregistreerd als partner. Erflaatster is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de heer [naam echtgenoot erflaatster] (hierna: de vader), welk huwelijk door zijn overlijden op 4 maart 2011 is ontbonden. Uit dit huwelijk zijn geboren [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam gedaagde] .
2.3.
Voorafgaand aan het overlijden van de vader is [naam gedaagde] door haar ouders gemachtigd ten aanzien van hun ING-betaalrekening ( [bankrekeningnummer] ).
2.4.
De vader heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt, zodat op zijn nalatenschap de wettelijke verdeling ex artikel 4:13 BW e.v. van toepassing is.
Erflaatster is eveneens overleden zonder bij testament over haar nalatenschap te hebben beschikt. Haar nalatenschap vererft daarom naar de wettelijke erfgenamen [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam gedaagde] . Beide nalatenschappen zijn door de erfgenamen zuiver aanvaard.
2.5.
Op 2 september 2017 zijn partijen overeengekomen dat [naam eiser 1] de nalatenschap van erflaatster zou afwikkelen. Vervolgens heeft [naam gedaagde] op 17 september 2017 aan [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en zichzelf ieder een bedrag van € 7.200,- in contanten gegeven en op 28 september 2017 naar [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ieder een bedrag van € 2.373,- (onder de vermelding ‘Rest Ma’) en aan zichzelf een bedrag van € 2.372,45 overgemaakt.
2.6.
De inboedel en de persoonlijke bezittingen van erflaatster zijn door partijen in onderling overleg verdeeld.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] vorderen, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam gedaagde] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording over het opgenomen bedrag van € 78.610,- in de periode vanaf het overlijden van de vader tot aan het overlijden van erflaatster, binnen vier weken na datum vonnis, althans over een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag en periode;
II. de omvang en de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen op de door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] aangegeven wijze, althans op een wijze zoals de rechtbank juist acht;
III. voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] een bedrag van € 78.610,-, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, aan de nalatenschap van erflaatster verschuldigd is, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum dagvaarding;
IV. voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] haar aandeel in de vordering van de nalatenschap op haar van € 78.610,-, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, ex artikel 3:194 lid 2 verbeurt aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ;
V. de schenkingen van erflaatster aan [naam gedaagde] ten bedrage van in totaal € 93.540,-, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, gedurende de periode vanaf 4 maart 2011 tot aan het overlijden van erflaatster te vernietigen, althans gedurende een door de rechtbank vast te stellen periode;
VI. [naam gedaagde] te veroordelen om aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] te voldoen een bedrag van € 93.540,-, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
VII. [naam gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan de verdeling;
VIII. te bepalen dat voor iedere dag dat [naam gedaagde] in strijd handelt met het onder I. en VII. bepaalde, [naam gedaagde] aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] een dwangsom verbeurt van € 250,-;
met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten, eventuele nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [naam gedaagde] op grond van een volmacht gelden heeft onttrokken aan het vermogen van erflaatster. Ze stellen dat [naam gedaagde] misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid als gevolmachtigde tot de ING-betaalrekening van erflaatster, en de ten onrechte onttrokken gelden aan de nalatenschap dient terug te betalen. Ze stellen daartoe dat in de periode tussen het overlijden van de vader op 4 maart 2011 en het overlijden van erflaatster op 24 augustus 2017 een bedrag van € 125.120,- van de rekening van erflaatster is opgenomen.
Rekening houdend met schenkingen door erflaatster aan de kinderen en de kleinkinderen van € 11.910,-; de betaling aan partijen op 17 september 2017 van een bedrag van € 21.600,- (3 x € 7.200,-); en een schenking van € 10.000,- aan [naam gedaagde] en een schenking van € 3.000,- aan [naam 1] , de zoon van [naam gedaagde] , is een bedrag van € 78.610,- onverklaard gebleven. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] zijn van mening dat [naam gedaagde] in de betreffende periode feitelijk het beheer heeft gevoerd over het vermogen van erflaatster en ze stellen dat [naam gedaagde] op grond van ongeschreven recht over het door haar gevoerde beheer aan hen rekening en verantwoording dient af te leggen. Voorzover de rechtbank zou oordelen dat [naam gedaagde] het bedrag van € 78.610,- (inclusief andere schenkingen een totaalbedrag van € 93.540,- belopend) als schenking heeft ontvangen, stellen [naam eiser 1] en [naam eiser 2] dat deze schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en daardoor vernietigbaar. Erflaatster was zeer afhankelijk van [naam gedaagde] . Zij was slechtziend, slechthorend en slecht ter been, en daardoor niet in staat zelf haar vermogen te beheren.
3.3.
[naam gedaagde] betwist de stellingen van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] en voert daartoe het volgende aan.
Er is geen sprake geweest van beheer van het vermogen van erflaatster door [naam gedaagde] , laat staan van ondeugdelijk beheer. Erflaatster was tot aan haar overlijden in staat haar wil te bepalen en heeft haar vermogen (grotendeels) zelf beheerd. [naam gedaagde] heeft uitsluitend op verzoek van erflaatster vanaf eind 2012 geldbedragen opgenomen en deze gelden steeds onmiddellijk aan erflaatster overhandigd. Erflaatster heeft geen aanleiding gezien rekening en verantwoording te vragen over de wijze waarop [naam gedaagde] de volmacht heeft gebruikt, zodat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] daartoe ook niet gerechtigd zijn.
Voorts betwist [naam gedaagde] dat sprake zou zijn geweest van schenkingen aan haar van in totaal € 93.540,-.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Rekening en verantwoording

4.1.
Voor diens overlijden hebben de vader en erflaatster aan [naam gedaagde] een volmacht gegeven met betrekking tot hun ING-betaalrekening. Aan de orde is de vraag of [naam gedaagde] gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over het al dan niet door haar gevoerde beheer over het vermogen van erflaatster gedurende de periode van 4 maart 2011 tot 24 augustus 2017. Volgens [naam eiser 1] en [naam eiser 2] was erflaatster niet meer in staat zelf haar vermogen te beheren en deed [naam gedaagde] vanaf het overlijden van de vader feitelijk de financiële administratie. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] stellen dat grote geldbedragen aan het vermogen van erflaatster zijn onttrokken die vermoedelijk niet in opdracht van erflaatster zijn uitgevoerd, maar door [naam gedaagde] wederrechtelijk zijn toegeëigend. Erflaatster leefde sober, terwijl het uitgavenpatroon van [naam gedaagde] in die periode allesbehalve sober is geweest. Haar inkomsten (volgens [naam eiser 1] en [naam eiser 2] naar schatting € 1.500,- netto per maand aan AOW en pensioen) dekken niet de in dezelfde periode gedane uitgaven (volgens berekening van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] € 77.650,- aan auto’s, vakanties en inrichting).
[naam gedaagde] betwist dat zij rekening en verantwoording over het vermogen van erflaatster moet afleggen aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] . Erflaatster is tot het laatste moment helder van geest geweest. Zij was in staat haar wil te bepalen en was bekwaam en bevoegd om naar eigen inzicht over haar vermogen te beschikken. Erflaatster was tot aan haar overlijden een zeer pientere, eigengereide en zelfstandige vrouw die volledig naar eigen inzicht bepaalde hoe zij haar leven wilde inrichten en hoe zij haar geld besteedde. [naam gedaagde] weerspreekt dat erflaatster sober leefde. Erflaatster was een actieve vrouw met een druk sociaal leven. Zij deed tot aan haar overlijden zelf boodschappen en betaalde kapster, pedicure, manicure, kleding, kerk, liefdadigheidsinstellingen enzovoorts contant. [naam gedaagde] vergezelde erflaatster regelmatig bij het doen van boodschappen en bij het doen van geldopnames en zij hielp erflaatster ook met de financiële administratie en met internetbankieren, maar erflaatster behield zelf het beheer. Omdat erflaatster [naam gedaagde] nooit heeft verzocht om rekening en verantwoording af te leggen, zijn [naam eiser 1] en [naam eiser 2] daar volgens [naam gedaagde] nu ook niet toe gerechtigd.
[naam gedaagde] betwist voorts dat zij vanaf 2011 een luxe leven is gaan leiden dat gefinancierd zou zijn door gelden van erflaatster. Zij betwist dat haar uitgavenpatroon vanaf 2011 is gewijzigd.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of het ongeschreven recht (HR 2 december 1994, NJ 1995/548; HR 8 december 1995, NJ 1996/274; HR 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4167; HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089).
De enkele omstandigheid dat een volmacht is verleend, brengt niet met zich dat de gevolmachtigde rekening en verantwoording moet afleggen aan de volmachtgever of diens rechtsopvolgers. Of het doen van rekening en verantwoording verplicht is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aanleiding voor het financiële beheer, de verhouding tussen volmachtgever en gevolmachtigde, het gebruik in familierelaties, de mate waarin de gevolmachtigde zelfstandig kon handelen, de mate waarin de volmachtgever de handelingen van de gevolmachtigde kon overzien en voor zijn belangen kon opkomen en de aard en de inhoud van de handelingen. (Hof Amsterdam, 13 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:470). Uit vaste rechtspraak volgt dat geen rekening en verantwoording aan erfgenamen hoeft te worden afgelegd als niet is komen vast te staan dat een erflater ten tijde van de volmachtverlening en bij gebruikmaking van de volmacht niet in staat was zijn wil te bepalen en erflater bij leven geen aanleiding had gezien om de gevolmachtigde ter verantwoording te roepen. (HR 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4167).
4.3.
Tijdens de comparitie van partijen hebben partijen verklaard het eens te zijn over de mentale toestand van erflaatster: zij was tot op het laatste moment helder van geest. Tevens staat vast dat erflaatster bij leven geen aanleiding heeft gezien om [naam gedaagde] ter verantwoording te roepen. Dat erflaatster, zoals door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] aangevoerd, [naam gedaagde] mogelijk niet om rekening en verantwoording heeft gevraagd omdat zij geen wetenschap had van alle handelingen van [naam gedaagde] , kan niet meer in rechte worden vastgesteld.
Voorts staat vast dat de vader en erflaatster de gewoonte hadden om aan hun (klein)kinderen schenkingen te doen, welke schenkingstraditie door erflaatster na het overlijden van de vader is voortgezet. Daarnaast hielpen zij de (klein)kinderen wanneer deze financiële problemen hadden.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat door de vader (en erflaatster) in de periode 2008 tot en met december 2010 verschillende bedragen zijn opgenomen met een totaalbedrag van € 93.700,-, en dat in de periode van 4 maart 2011 tot 24 augustus 2017 verschillende bedragen met een totaalbedrag van € 120.120,- zijn opgenomen.
4.4.
Uit het enkele feit dat erflaatster aan [naam gedaagde] een volmacht heeft afgegeven met betrekking tot haar ING-betaalrekening, vloeit nog niet voort dat [naam gedaagde] gehouden is tot het afleggen van rekening en verantwoording. De wet bevat geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording in geval van een volmacht. Dit zou anders zijn indien er sprake zou zijn geweest van een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 lid 1 BW, immers op grond van het bepaalde in artikel 7:403 lid 2 BW moet een opdrachtnemer rekening en verantwoording afleggen. Daarvan is echter niet gebleken. De omstandigheid dat [naam gedaagde] geldopnames deed, haar hielp met haar financiële administratie en dat [naam 2] , de dochter van [naam gedaagde] , al dan niet tezamen met [naam gedaagde] , de belastingaangiften voor erflaatster deed, maakt volgens de rechtbank niet dat sprake is geweest van een overeenkomst van opdracht.
Evenmin volgt uit het afgeven van een volmacht automatisch dat de gevolmachtigde het beheer heeft gevoerd. Het is voldoende aannemelijk geworden dat erflaatster zelf het beheer over haar vermogen voerde. Erflaatster verkeerde tot aan haar overlijden in een goede geestelijke gezondheid. Weliswaar heeft [naam gedaagde] haar geholpen met geldopnames en de financiële administratie, maar het is voldoende aannemelijk geworden dat deze geldopnames op verzoek van erflaatster zijn gedaan. De rechtbank acht de door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] overgelegde verklaringen onvoldoende om te komen tot een ander oordeel. Niet is komen vast te staan dat, zoals [naam eiser 1] en [naam eiser 2] stellen, erflaatster het beheer over haar vermogen volledig uit handen heeft gegeven aan [naam gedaagde] . Tevens zijn er geen aanwijzingen voor (wils)onbekwaamheid waardoor erflaatster de handelingen van [naam gedaagde] niet meer heeft kunnen overzien of zij niet voor haar belangen kon opkomen.
Voorts is niet gebleken dat erflaatster sober heeft geleefd. De financiële handelingen kunnen qua aard en/of omvang (€ 93.700,- in de periode 2008 t/m december 2010 en € 120.120,- in de periode 4 maart 2011 t/m 23 augustus 2017) gerekend worden tot het normale uitgavenpatroon van erflaatster.
4.5.
Nu niet is komen vast te staan dat erflaatster geen zicht had op haar financiën, wordt aangenomen dat de door [naam gedaagde] gedane geldopnames van de ING-betaalrekening met instemming van erflaatster zijn verricht. Van feiten en omstandigheden die erop duiden dat [naam gedaagde] de door haar opgenomen gelden vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend is niet gebleken. De omstandigheid dat de laatste jaren het overgrote deel van de geldopnames is gedaan in de omgeving van de woning van [naam gedaagde] in [woonplaats gedaagde] , is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onrechtmatigheid aan de kant van [naam gedaagde] . [naam eiser 1] en [naam eiser 2] , die niet hebben weersproken dat erflaatster regelmatig bij [naam gedaagde] in Barendrecht verbleef, hebben daartoe onvoldoende gesteld. Ze hebben hun stelling dat [naam gedaagde] op onrechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat zij als gevolmachtigde beschikte over een bankpas van de ING-betaalrekening en zich op deze wijze gelden wederrechtelijk heeft toegeëigend, onvoldoende onderbouwd. Het door hen geschatte inkomen van [naam gedaagde] en de door hen berekende uitgaven in de betreffende periode zijn daartoe onvoldoende.
Een en ander leidt tot de beslissing dat de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording zal worden afgewezen.
Verklaring voor recht
4.6.
Nu de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording is afgewezen, behoeft de vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 78.610,- aan de nalatenschap en de vordering dat [naam gedaagde] haar aandeel in de vordering van de nalatenschap op haar aan [naam eiser 1] en [naam eiser 2] verbeurt geen bespreking meer. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
Schenkingen
4.7.
Daarmee komt de rechtbank aan het geschilpunt of de door [naam eiser 1] en [naam eiser 2] gestelde geldopnames van in totaal € 93.540,- ten titel van schenking zijn gedaan, en zo ja, of deze schenkingen vernietigbaar zijn.
Een schenking is vernietigbaar indien deze door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (artikel 3:44 lid 4 BW). Nog daargelaten dat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] op geen enkele wijze hun stelling dat sprake zou zijn geweest van een schenking aan [naam gedaagde] van in totaal € 93.540,- met bewijs hebben onderbouwd, zoals hiervoor onder 4.3 tot en met 4.5. is overwogen, is niet komen vast te staan dat erflaatster in de betreffende periode niet meer in staat was om haar wil te bepalen, noch dat er misbruik van omstandigheden is gemaakt. Om die reden faalt het vernietigingsberoep van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] . Van enige terugbetalingsverplichting kan dan ook geen sprake zijn. De daarop gerichte vorderingen onder V en VI zullen daarom worden afgewezen.
Omvang en verdeling nalatenschap erflaatster
4.8.
Vast staat dat in september 2017 tussen [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam gedaagde] overleg is gevoerd over de (verdeling) van de nalatenschap en dat aan beide partijen bedragen zijn uitgekeerd die afkomstig waren uit het geldkistje van erflaatster (3 x € 7.200,- = € 21.600,-) en van de ING betaalrekening van erflaatster ( 2 x € 2.373,- + € 2.372,45 = € 7.118,45). Tussen partijen staat tevens vast dat bij de verdeling van de nalatenschap van erflaatster rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 2.276,- aan bezittingen (teruggave inkomstenbelasting 2016 en 2017, ontvangen door [naam eiser 1] ) en een bedrag van € 229,90 aan schulden (kosten verklaring van erfrecht, betaald door [naam eiser 1] ). [naam eiser 1] heeft bij conclusie van repliek verklaard een bedrag van € 2.046,10 (€ 2.276,- minus € 229,90) aan de boedel verschuldigd te zijn. Uit deze omstandigheden kan dus niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een definitieve en volledige verdeling van de nalatenschap waarmee beide partijen akkoord zijn gegaan. De rechtbank concludeert dan ook dat de verdeling niet heeft plaatsgevonden en zal overgaan tot het vaststellen van de verdeling. [naam eiser 1] zal aan [naam eiser 2] en aan [naam gedaagde] ieder een bedrag van € 682,03 (€ 2.046,10 ÷ 3) dienen te betalen. Gelet op de bij conclusie van dupliek toegezegde medewerking aan de verdeling, is er geen aanleiding [naam gedaagde] daartoe te veroordelen.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank:
stelt de verdeling van de nalatenschap van erflaatster op de hiervoor onder 4.8. bepaalde wijze vast en bepaalt dat partijen uit dien hoofde voor het overige geen bedragen wegens onder- c.q. overbedeling aan elkaar verschuldigd zijn;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het onder I en III tot en met VIII gevorderde;
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020.
452