Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres,
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Gezien het objectieve karakter van de WOZ-waarde, is in de verschillende taxatiewijzers per type object een inschatting gegeven van de beoogde gebruiksperiode en een inschatting van de restwaarde. Deze kengetallen zijn gebaseerd op objectieve, landelijke cijfers en vormen daarmee de basis voor de objectieve taxatie”.
Verweerder heeft ter onderbouwing van de restwaarde verder verwezen naar drie verkoopcijfers van verouderde dagverblijven. Deze zijn echter in Beverwijk en de gemeente West-Betuwe gelegen, wat te ver van Rotterdam is om bruikbaar te zijn als onderbouwing. Een toelichting van verweerder waarom deze (toch) als onderbouwing zouden kunnen dienen, ontbreekt. Verder volgt hieruit een gemiddelde restwaarde van 37,6 %, maar onduidelijk is wat deze totale restwaarde zegt over de restwaarde per onderdeel (ruwbouw, afbouw en installaties). Verweerder kon dit ter zitting ook niet toelichten.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijzigt de WOZ-beschikking in die zin dat de waarde nader wordt vastgesteld op € 2.000.000,-;
- bepaalt dat verweerder de betreffende aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verlaagt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.152,80.