In deze zaak gaat het om de waardevaststelling van een onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat 1] te [A], die door belanghebbende wordt gebruikt als dagactiviteitencentrum voor mensen met een verstandelijke en lichamelijke beperking. De heffingsambtenaar van de gemeente Ede heeft de waarde van het gebouw vastgesteld op € 1.631.000 per waardepeildatum 1 januari 2016, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de waarde gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 10 oktober 2019 is de zaak behandeld. Belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd waaruit blijkt dat de waarde van de onroerende zaak volgens haar € 1.344.000 bedraagt. De heffingsambtenaar heeft zijn waardering onderbouwd met een taxatierapport en heeft gesteld dat de door hem gehanteerde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar terecht is uitgegaan van het archetype N38 uit de Taxatiewijzer Verzorging, en dat de door hem gebruikte kengetallen voldoende zijn onderbouwd. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met technische en functionele veroudering van de onroerende zaak.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De heffingsambtenaar heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak niet te hoog is, en er zijn geen redenen gevonden voor een correctie op basis van functionele afschrijving of excessieve gebruikskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.