Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2020 in de zaken tussen
[Naam onderneming], te [Plaats], eiseres,
Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Dit bleek een plug en play systeem te zijn. Door tijdens het aanzetten van het contact het gaspedaal ingedrukt te houden en korte tijd te wachten, werd het snelheidssignaal van de pulsgever naar het controleapparaat onderbroken. Hierdoor kon in werkelijkheid worden gereden, terwijl in het controleapparaat rust werd weergegeven.
Die verklaringen zijn geen wilsonafhankelijk materiaal. Deze verklaringen moeten naar het oordeel van de rechtbank worden toegerekend aan eiseres omdat ze zijn afgelegd in het kader van een aan eiseres als erkende werkplaats opgedragen aanvullend onderzoek naar manipulatie met tachografen in haar eigen vrachtwagens. De monteur en [medewerker] werden bevraagd in hun hoedanigheid van bij eiseres werkzame deskundigen en kunnen niet worden aangemerkt als getuigen. Daarmee wijkt deze situatie af van die aan de orde was in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2115 en 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2952. De door de monteur en [medewerker] afgelegde verklaringen in het kader van het aan eiseres op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening 165/2014 opgedragen aanvullende onderzoek, moeten worden geacht te zijn afgelegd namens eiseres. Die verklaringen zijn in strijd met het verbod op zelfincriminatie zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verkregen en moeten daarom van het bewijs worden uitgesloten. Het betoog slaagt.
Gelet hierop is niet komen vast te staan dat de onderzochte vrachtwagens na het inbouwen van de aangetroffen apparatuur werden gebruikt op de openbare weg wat in artikel 2.3:1 van het Atbv vereist is voor de toepasselijkheid van, onder meer, artikel 2.4:4, eerste lid, aanhef en onder f, van het Atbv. Bovendien staat niet vast dat het laatstgenoemde artikel is overtreden nu niet is bewezen dat in de vrachtwagens een voorziening aanwezig was die voor misbruik kan worden gebruikt. De boetes zijn dan ook ten onrechte opgelegd.
De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten moeten worden vernietigd. Nu de boetes ten onrechte zijn opgelegd zal de rechtbank bovendien de primaire besluiten herroepen. Dat betekent dat eiseres de boetes niet hoeft te betalen.
Het betreft kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank stelt deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast. Sprake is van vier samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Bpb zodat deze moeten worden beschouwd als één zaak waarop bij het bepalen van de hoogte van de te vergoeden kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van de bijlage onder C2 van het Bpb wegingsfactor 1,5 moet worden toegepast. Gelet hierop stelt de rechtbank de te vergoeden proceskosten vast op een bedrag van € 1.575,- (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1,5).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept de primaire besluiten;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres de betaalde griffierechten van € 1.380,-
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-.