Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie. De zaak betreft een betrokkene met een persoonlijkheidsstoornis die verblijft in een Medisch Psychiatrische Unit. De rechtbank moest beoordelen of de aanwezige persoonlijkheidsstoornis op dat moment zodanig ernstig was dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen van betrokkene overwegend werd beheerst door deze stoornis, zoals vereist door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2020 bleek dat betrokkene niet in staat of bereid was om zich te laten horen. De zorgverantwoordelijke verklaarde dat betrokkene zich in een kwetsbare situatie bevond, wat leidde tot regressief gedrag. De officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging, maar de rechtbank oordeelde dat niet voldaan was aan de criteria voor verplichte zorg. De rechtbank concludeerde dat de zorgelijke ontwikkeling van betrokkene niet onlosmakelijk verbonden was met zijn persoonlijkheidsstoornis, maar eerder het gevolg was van de opname. Daarom werd het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. J.H. Janssen, voorzitter, en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en A. Bonder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier.