In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Stichting Havensteder. De zaak betreft de voortzetting van de huur na het overlijden van de moeder van [eiseres], waarbij [eiseres] stelt dat zij met haar moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 4 oktober 2019 [eiseres] toegelaten tot het leveren van bewijs van deze gemeenschappelijke huishouding. Na het horen van getuigen en het inbrengen van bewijsstukken, concludeert de kantonrechter dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De primaire vordering van [eiseres] wordt afgewezen, evenals de subsidiaire vordering tot het verkrijgen van vervangende woonruimte. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft en wijst de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens wordt [eiseres] veroordeeld tot betaling van een gebruikersvergoeding aan Havensteder. De kantonrechter verklaart de veroordeling tot ontruiming niet uitvoerbaar bij voorraad, met verwijzing naar de wettelijke bepalingen omtrent de voortzetting van de huur. Tot slot wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van Havensteder.