ECLI:NL:RBROT:2020:309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1357
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand in nareisprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft en een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand, die zij moest betalen in verband met een hoger beroepsprocedure tegen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar gezinsleden. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat de kosten niet als kosten van eiseres zelf konden worden aangemerkt. Eiseres was van mening dat de benadering voor de kosten in een nareisprocedure anders moest zijn dan bij een regulier verzoek om gezinshereniging, gezien haar vlucht uit haar land van herkomst.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Participatiewet iedere in Nederland woonachtige Nederlander recht heeft op bijstand van overheidswege, maar dat de eigen bijdrage voor rechtsbijstand in dit geval niet kon worden aangemerkt als kosten van eiseres zelf. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en concludeerde dat er geen reden was om voor de kosten van een nareisprocedure een andere benadering te kiezen dan bij reguliere verzoeken om gezinshereniging. De rechtbank oordeelde dat de bescherming van artikel 8 van het EVRM niet zo ver gaat dat het bestuursorgaan verplicht is om eiseres financieel in staat te stellen om haar recht op gezinsleven te realiseren ten aanzien van een in het buitenland wonend familielid.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.M. Polman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van eigen bijdrage rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 15 november 2019 zijn partijen in de gelegenheid gesteld vóór 13 december 2019 kenbaar te maken of zij een zitting wensen. Eiseres heeft te kennen gegeven dat zij afziet van een persoonlijke verschijning op zitting. Verweerder heeft niet op de brief van 15 november 2019 gereageerd. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiseres beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en ontvangt een bijstandsuitkering. Zij is een hoger beroepsprocedure gestart tegen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in verband met het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar gezinsleden in een zogenoemde nareisprocedure. Op 5 november 2018 heeft zij bij verweerder een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand (€ 143,-), die zij moet betalen in verband met de hoger beroepsprocedure tegen de IND.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten betrekking hebben op een gerechtelijke procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning voor familie. Deze kosten zijn geen kosten van eiseres zelf, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand ten onrechte heeft afgewezen. Zij stelt dat de benadering voor de kosten in een nareisprocedure anders moet zijn dan bij een regulier verzoek om gezinshereniging. Zij wijst erop dat zij heeft moeten vluchten om haar leven veilig te stellen en volgens eiseres is dit een substantieel verschil met reguliere migratie, dat plaatsvindt op basis van vrijwillige en weloverwogen keuzes. Eiseres wijst er verder op dat zij als mede-belanghebbende/eiseres optreedt in de beroepsprocedure.
3.1.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet (Pw), heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier ten lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. Op grond van het tweede lid wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
3.2.
In artikel 35, eerste lid, van de Pw is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand, voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de eigen bijdrage voor rechtsbijstand waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft gevraagd betrekking heeft op een hoger beroepsprocedure ter verkrijging van een mvv voor gezinsleden. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als kosten van eiseres zelf, zodat eiseres reeds hierom geen bijzondere bijstand voor deze kosten kan worden verleend. Het gegeven dat het hier gaat om een nareisprocedure en niet om een regulier verzoek om gezinshereniging en de uitkomst voor eiseres van groot belang is, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan eiseres aanvoert, is er geen reden om voor de kosten van het voeren van een nareisprocedure een andere benadering te kiezen dan in het geval waarin sprake is van een regulier verzoek van een vreemdeling om toelating met het oog op zijn of haar hereniging met een in Nederland verblijvend gezinslid. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 19 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2782. De omstandigheid dat eiseres in de nareisprocedure niet alleen referente was, maar zij ook als eiseres optreedt, maakt het voorgaande niet anders.
3.4.
Voor zover eiseres betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat dit de uitoefening van haar recht op gezinsleven belemmert, volgt de rechtbank haar daarin niet. Zoals ook in de uitspraak van de Raad van 18 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:926, is overwogen, strekt de bescherming die artikel 8 van het EVRM biedt niet zo ver dat het bestuursorgaan verplicht is een betrokkene financieel in staat te stellen om het recht op gezinsleven mogelijk te maken ten aanzien van een in een ander land wonend familielid.
3.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 januari 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.