ECLI:NL:RBROT:2020:2860

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
C/10/572099 / HA ZA 19-352
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst en overmacht in het licht van Amerikaanse sancties en betalingsproblemen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2020, staat de uitvoering van een overeenkomst tussen de Iraanse partij Payesh Gostaran Pishro Ltd (PGP) en de Nederlandse partijen Pipe Survey International C.V. en P & L Pipe Survey B.V. centraal. De overeenkomst betreft inspectiewerkzaamheden aan pijpleidingen in Iran. De kern van het geschil draait om de vraag of de Amerikaanse sancties, die op 8 mei 2018 werden aangekondigd, een beroep op overmacht rechtvaardigen voor Pipe Survey, die zich beroept op de onmogelijkheid om de werkzaamheden uit te voeren door deze sancties.

PGP vordert schadevergoeding van Pipe Survey, omdat deze haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Pipe Survey stelt dat de sancties haar verhinderen om de werkzaamheden uit te voeren en dat zij daarom een beroep kan doen op overmacht. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van praktische onmogelijkheid om de overeenkomst na te komen, aangezien Pipe Survey niet voldoende heeft aangetoond dat de sancties haar bedrijfsvoering zodanig belemmeren dat nakoming niet van haar kan worden gevergd. De rechtbank wijst het beroep op overmacht af en concludeert dat Pipe Survey toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

De rechtbank overweegt verder dat de zorgen van Pipe Survey over betalingsproblemen door de sancties niet voldoende zijn om een beroep op overmacht te rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat Pipe Survey niet de nodige inspanningen heeft geleverd om de betalingsproblemen te mitigeren en dat zij haar verplichtingen uit de overeenkomst had moeten nakomen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de schade en de gevolgen van het oordeel van de rechtbank voor de vorderingen in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/572099 / HA ZA 19-352
Vonnis van 1 april 2020
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
PAYESH GOSTARAN PISHRO LTD,
gevestigd te Teheran (Iran),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F. Havers te Deventer,
tegen
1. de commanditaire vennootschap
PIPE SURVEY INTERNATIONAL C.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P & L PIPE SURVEY B.V., zijnde de beherend vennoot van gedaagde 1,
gevestigd te Hellevoetsluis,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. W.M. van Agt te Amsterdam.
Eiseres in conventie zal hierna PGP worden genoemd. Gedaagde 1 in conventie zal hierna Pipe Survey worden genoemd en gedaagden gezamenlijk PS c.s. (in vrouwelijk enkelvoud).

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 14 augustus 2019 waarin de vordering van PS c.s. tot het stellen van zekerheid door PGP voor proceskosten is toegewezen op straffe van niet-ontvankelijkheid;
  • conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie in de hoofdzaak;
  • akte van de zijde van PGP van 25 oktober 2019;
  • akte van de zijde van PS c.s. van 13 november 2019;
  • de brief van de rechtbank van 4 december 2019, waarbij partijen zijn opgeroepen om ter comparitie van partijen te verschijnen;
  • de zittingsagenda van 10 december 2019;
  • conclusie van antwoord in reconventie van PGP;
  • akte overlegging producties t.b.v. comparitie van partijen van PS c.s.;
  • de brief van de rechtbank van 29 januari 2020;
  • de fax van 3 februari 2020 van de zijde van PS c.s. met producties 36 en 37;
  • het formulier inzending stukken van 4 februari 2020 van de zijde van PGP met producties 40 en 41;
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2020;
  • de brief van 2 maart 2020 van de zijde van PS c.s. in reactie op het proces-verbaal van comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 5 mei 2017 hebben Pipe Survey en PGP een overeenkomst gesloten, met de titel “CONTRACT for the provision of In-line Inspection 7 sections 24 “ Pipeline 173 km”. In deze overeenkomst (hierna: de overeenkomst) wordt Pipe Survey aangeduid als “Contractor” en PGP als “Company”. De overeenkomst heeft betrekking op door Pipe Survey ten behoeve van PGP uit te voeren inspectiewerkzaamheden van zes pijpleidingen in Iran (van een klant) van PGP (hierna: de inspectiewerkzaamheden). Van de overeenkomst maken de volgende bepalingen deel uit:

14 ..Order Cancellation

Both parties reserve the right to charge, to the maximum of 25% of lump sum for order cancellation, excluded from reasons of force major and up to 15% for reasons including force major. Any work that has been completed by Pipesurvey International shall be invoiced and payable to 30 days.

15..Force Major

Parties shall not be responsible for and shall have no liability in respect of failure or of delay in performance hereunder if such failure or delay is due to any causes which are not reasonably within the control of Pipesurvey International, including in particular but without limitation strikes, lock-outs, wars, earthquakes, storms, fires, floods, explosions, hurricanes, civil disturbance, terrorism, governmental infringement.

16.. Liability

Pipesurvey International shall not be liable or responsible for any costs, claims of any nature, compensation, losses, or any consequential damages directly or indirectly resulting from the use of Pipesurvey International equipment or services. These costs, claims, expenses and losses do include (but are not limited to) downtime, damages, or injuries to the Customer or any other third party personnel, equipment, assets or property, unless such damage is the result of willful or gross misconduct. Pipesurvey International does not take any liability of any kind with respect to the pipeline.

19..Liquidated damages

Without prejudice to any liquidated damages or other compensation, none of the parties shall be liable or responsible to the other party for indirect or consequential loss or damaged suffered by such other party.

28..Governing Law

The contract of which these terms form a part shall be governed by and interpreted in accordance with Dutch law and all parties shall submit to the non-exclusive jurisdiction of by international arbitrary but both parties may enforce the agreement in any court of competent jurisdiction.

29..Termination

This agreement terminates with the final payment of the complete scope of work under this agreement. The contract has a validity of 12 months from date of signing of both parties and may be extended for an undetermined period of time, should circumstances require such to the benefit of either party.

30..Prices and payment

(…)
Tool mobilization EURO 36,000,-
Inspection of pipeline: 1.800 EURO per KM (total 173 km) EURO 311,400,--
Training of personnel: 1.800 EURO each (7 ea.) EURO 12,600,-
TOTAL LUMP SUM EURO 360,000,-
30.4
Payment
All payments shall be done in Euros.
Term 1 of the payment shall be 20% of the contract price and payable upon contract award and in advance of the mobilization of the tools.
Term 2 shall be 20% of the contract price and shall be payable upon completion of the field work and prior to submission of the preliminary inspection report.
Term 3 shall be 30% of the contract price shall be payable after field verification and upon submission of final inspection report, but not later than 45 working days after submission of preliminary report. If more than 45 days are required due to a failure from Pipesurvey side, the period will be extended to mitigate the discrepancy in the report.
Term 4 shall be 20% of the contract price plus balance costs for standby or additional costs and shall be payable at the approval of the final report, but not later than 45 working days after submissions of the final report.
Term 5 shall be 10% guarantee and payable 6 months after approval of final report.
All invoices shall be payable max. 30 days net from the date of invoice.
2.2.
PGP heeft de eerste termijn betaling van EUR 72.000,- op 5 mei 2017 voldaan.
2.3.
Het tijdschema dat bijgesloten was bij de overeenkomst ging ervan uit dat Pipe Survey de inspectiewerkzaamheden in Iran zou beginnen in de week van 9 juli 2017. Nadien bleek dat dit schema levering-technisch niet haalbaar was en is de uitvoering van inspectiewerkzaamheden op verzoek van Pipe Survey uitgesteld naar 2018.
2.4.
Op 4 en 5 mei 2018 heeft er een onderzoek(sbezoek) plaatsgevonden op de locatie van Pipe Survey in Nederland, dat door vertegenwoordigers van PGP en door diens klant [naam klant] is bijgewoond. De audit was uitgevoerd om de door Pipe Survey ontwikkelde apparatuur te controleren die na akkoordbevinding zou moeten worden gemobiliseerd door Pipe Survey naar Iran voor de uitvoering van haar inspectiewerkzaamheden. Tijdens de audit hebben partijen mondeling afgesproken dat Pipe Survey eind augustus 2018 in Iran zou starten met haar inspectiewerkzaamheden.
2.5.
Op 8 mei 2018 werd bekend dat de Verenigde Staten sancties afkondigde tegen Iran (hierna: de Amerikaanse sancties).
2.6.
Tussen 8 en 12 mei hebben [naam 1] (hierna: PvB), [functie 1] van Pipe Survey en [naam 2] (hierna: EH), [functie 2] van PGP, de navolgende whatsapp-berichten uitgewisseld:
Op 8 mei 2018:
“ [naam 2] , it is a bad day. Trump anounced withdrawal from nuke deal and impose sanctions, which may threaten our company. We will see hopefully tomorrow how Europe will answer to USA. Let us hope fort he best! Our company, as you have seen, has invested heavily in [naam klant] job and it would be a heavy, heavy financial loss to us if we can not continue the project. See what tomorrow brings! I think you should inform [naam 3] in diplomatic way. For sure it is our positive intention to sit and see how we can solve it.” (PvB)
“Hi [naam 1] yes I saw that, but i saw the mogherini speech also which it seems europe will stay in the deal” (EH)
“I hope!!!” (PvB)
Op 9 mei 2018:
“ [naam 2] , it seems we still have 90 days before sanctions implied, so we will work very hard.
I will study again payment terms. We maybe must ask for some financial security to cover us up.” (PvB)
“Yes [naam 1]
Also it seems in some sections there is 180 days for sanctions implements specially for energy section and contract with oil company of iran, be sure we will do anything to cover you and keeping you safe
It is requested to start the project soon, we will ask client to dig up soon and we will negotiate with client for providing the finanacial sources to keep you safe” (EH)
“I think we can pass this
Still there is not any hard decision from european union”. (EH)
Op 11 mei 2018:
“Hi [naam 1]
It seems there will not be sanctions from the european union against iran,
As you know we don’t have much time, please let me know your final decision” (EH)
“We continue!!” (PvB)
“Ok thanks” (EH)
“ [naam 1] please let me know the mobalizing schedule” (EH)
Op 12 mei 2018:
“Just to keep you updated, these two days were holidays but next week we work double speed. (…)” (PvB)
2.7.
Bij brief van 13 juni 2018 schrijft PGP aan Pipe Survey het volgende:
“SUBJECT: Mobilization Time
Following to our contract for performing inline inspection of MFL & TFI in [naam klant] and after several time of delay from the agreed time schedule and postponing the project, please inform us the exact time of mobilization of tools as we have to give the date to our client.”
2.8.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 18 juni 2018 het Handboek Iran gepubliceerd (hierna: het Handboek) dat bedoeld is als een praktische handleiding voor zakendoen met Iran. Het Handboek vermeldt – voor zover relevant – het volgende:
3.4.5
Doorwerking Amerikaanse sancties
LET OP:
  • De extra territoriale werking van Amerikaanse sanctiewetgeving wordt niet erkend.
  • De Nederlandse overheid geeft geen interpretatie van en/of advies over Amerikaanse sanctiewetgeving; u dient uw eigen afweging te maken. Om u daarbij te helpen geeft deze paragraaf een aantal aandachtspunten.
  • Het is belangrijk u te realiseren dat het verboden is om Amerikaanse wetgeving boven Europese en/of nationale wetgeving te plaatsten.
Zoekt u meer informatie over Amerikaanse sanctiewetgeving dan dient u dit zelf bij het US Department of the Treasury, Office of Foreign Assets Control (OFAC) op te vragen.
Heeft u belangen in de VS en/of bevat uw product technologie of onderdelen van Amerikaanse oorsprong boven de grenswaarde van 10%? Dan is het goed mogelijk dat de Amerikaanse sancties impact hebben op uw handelen.
De
primaire Amerikaanse sanctiesvoor Iran gelden voor Amerikaanse personen en bedrijven (en hun buitenlandse filialen) en alle personen en instellingen in de VS, bekend onder de verzamelnaam ‘US-persons’. US persons mogen geen transacties aangaan met Iraanse partijen en mogen daar geenszins bij betrokken zijn. Ook mogen US persons geen investeringen doen in Iran en niet handelen in Iraanse olie, gas of petrochemieproducten.
De
secondaire Amerikaanse sanctieszijn van toepassing op niet-Amerikaanse personen of bedrijven. Het is verboden om goederen van Amerikaanse oorsprong (goederen die voor meer dan 10% bestaan uit Amerikaanse onderdelen, software of technologie) uit te voeren naar Iran. Ook zijn betalingen in US dollars van en naar Iran verboden.
(…)
Sancties die de VS opnieuw instelt na een overgangstermijn van maximaal 180 dagen zijn gericht tegen o.a. de Iraanse financiële sector (banken, verzekeraars, kapitaalmarkt), civiele luchtvaart, automobiel industrie, scheepsbouw en zeevaart, havenbedrijven, petrochemie, energiesector en de handel in ruwe olie, verschillende delfstoffen en halffabrikaten, edelmetalen en de voedingsmiddelenindustrie. Het is onduidelijk welk deel secondaire sancties betreft. (…)
(…)
3.4.6.
Blocking Statute
Het zogeheten Europese “Blocking Statute” (antiboycotmaatregel, EU verordening 2271/1996) wordt op dit moment aangepast. Het is bestaande wetgeving die stamt uit 1996 en beoogt de effecten van de extraterritoriale werking van VS-sancties op EU-bedrijven en banken teniet te doen. De kerngedachte is dat het verboden is om Amerikaanse sanctiewetgeving boven EU wetgeving te stellen. Er bestaat nog veel onduidelijkheid over de daadwerkelijke implementatie en de handhaving in de praktijk. De verordening schrijft ondermeer voor dat:
  • Het verboden is om te voldoen aan sanctiemaatregelen van derde landen
  • Het verboden is om uitspraken van buitenlandse rechtbanken op de te
volgen (bijvoorbeeld het staken van activiteiten, ontbinden van contracten,
betalen van opgelegde boetes).
 Geleden schade verhaalt mag worden op (vertegenwoordigers van)
veroorzakers van de schade, bijvoorbeeld de Amerikaanse overheid of
bedrijven die contracten op basis van VS sancties ontbinden.
 Schade aan economische belangen gemeld moet worden bij de Europese
Commissie.
 Uitzondering zijn slechts mogelijk als aangetoond kan worden dat private,
nationale en/of Europese belangen zeer ernstig worden geschaad.
N.B. de Nederlandse overheid compenseert geleden schade niet.
(…)
5.2
Belemmeringen
(…)
Europese banken zijn op grond van strenge internationale normen verplicht om maatregelen te nemen tegen witwassen en de financiering van terrorisme. Iran heeft hiertegen nog niet voldoende waarborgen geïmplementeerd. Faciliteren van transacties met Iran wordt daarom door banken als zeer risicovol ervaren. Ten slotte is het van belang dat financiële transacties geraakt kunnen worden door Amerikaanse sancties. Zo zijn US dollar betalingen naar of van Iran nog steeds verboden. (…)
De Nederlandse overheid adviseert u met klem met het bovenstaande rekening te houden en in een vroeg stadium met uw bank en/of verzekeraar te bespreken wat de mogelijkheden zijn. In de praktijk blijken deze mogelijkheden vooralsnog gering te zijn. De Nederlandse overheid beschikt niet over een overzicht van banken die bereid zijn transacties met Iran te faciliteren. Wel probeert de overheid samen met de Nederlandse Vereniging van Banken het Nederlands bedrijfsleven zo goed mogelijk te informeren over de voortgang in het herstel van het betalingsverkeer.
2.9.
Bij brief van 9 september 2018 schrijft Pipe Survey aan PGP het volgende:
“Dear Sir,
We are regret to inform you that due to uncertaincy of US sanctions affection on European companies and payments policy we are delaying mobilization of 24’’ equipment till November 30”
2.10.
Op 31 oktober 2018 heeft mr. [naam 4] namens PGP een brief gestuurd naar Pipe Survey in reactie op de brief van 9 september 2018 van Pipe Survey. Pipe Survey heeft op deze brief gereageerd bij brief van 8 november 2018 waarin zij onder meer het volgende schrijft:
(…)
Echter werd op 6 mei 2018 het nieuws wereldkundig dat Amerikaans president Trump nieuwe sanctions aankondigde die met name de olie en gas sector in Iran treffen. Dit maakt dat banken financiele transacties niet langer garanderen. Dit vormde een grote onzekerheid voor ons bedrijf, aangezien de doorlooptijd van het project ter plaatse inclusief mobilisatie en douane formaliteiten enkele maanden kan bedragen, nog afgezien van de rapportagetijd, en daarbij zijn onverwachte vertragingen die van allerlei aard en oorzaak kunnen zijn, niet inbegrepen. De politieke onzekerheid is in de weken die volgden toegenomen totdat president Trump aankondigde dat de sancties op 4 November zouden ingaan. Op dat moment was het voor ons bedrijfseconomisch een onaanvaardbaar risico om materieel en personeel naar Iran te mobiliseren – helaas! (…)
Wij betreuren de ontstane situatie ten zeerste en vinden dit voor onze partner PGP heel vervelend. Tevens spreken wij de hoop uit dat de politieke omstandigheden zich spoedig voor alle partijen ten goede zullen keren en dat de voorgenomen werkzaamheden alsnog kunnen worden hervat en voltooid.”
2.11.
PGP heeft na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam d.d. 13 december 2018, op 28 januari 2019 ten laste van Pipe Survey conservatoir beslag laten leggen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 1 maart 2019 is dit beslag opgeheven, tegen welk vonnis hoger beroep is ingesteld door PGP.
2.12.
Bij vonnis in het incident van 14 augustus 2019 (hierna: het incident-vonnis) heeft de rechtbank PGP veroordeeld, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, tot zekerheidstelling voor een bedrag van EUR 12.176,02 (hierna: de zekerheidstelling) terzake de proceskosten waarvan zij tot betaling kan worden veroordeeld ten behoeve van PS c.s. Aan voornoemde zekerheidstelling diende uiterlijk op 9 oktober 2019 te zijn voldaan door storting van het bedrag van EUR 12.176,02 op een derdengeldrekening van een notaris of advocaat van PS c.s., danwel door middel van het stellen van een bankgarantie af te geven door een Nederlandse bank.
2.13.
De vertaling van een briefwisseling tussen PGP en Bank Mellat, een bank gevestigd in Teheran, Iran, luidt - voor zover relevant – als volgt:
“(brief met logo PGP)
Date: Sept 24, 2019
Dear Sir,
This is to inform that this company in order to follow-up legal matters related to one of its projects must deposit € 12,177 into the following account information in the Netherlands:
Please advise us how to proceed.
(…)”
(volgt derdengeld rekening nummer van Rijnvis en Zwaveling Notarissen (hierna: de notaris), rb)
“(brief met logo Bank Mellat)
Date: Sept 25, 2019
Dear Sirs,
(…) we hereby inform you that due to the sanctions, your request is possible only through the services of currency exchange offices.”
2.14.
Op 4 oktober 2019 heeft PGP het geldwisselkantoor Shad Trading Office, gevestigd in Iran, verzocht om de zekerheidstelling over te maken naar het rekeningnummer van de notaris. De vertaling van een schriftelijke verklaring, afgegeven door een medewerker van Shad Trading Office, met datum 10 november 2019 luidt als volgt:
“Hereby certify that, amount 12,177 euro dated 04,10,2019 paid by Payesh Gostaran Pishro Company in favor of (rekeningnummer van de notaris, rb) and its receipt is provided and hereby certify that the the relative bank has returned the mentioned amount because the origin of the transaction was Iran and has repaid the above amount and the mentioned amount totally returned to Payesh Gostaran Pishro Company on 10,11,2019.”
2.15.
Op 9 oktober 2019 was er geen zekerheid gesteld door PGP.
2.16.
PGP heeft twee afdrukken van websitepagina’s van de Rabobank en ABN AMRO overgelegd als productie 25, die – voor zover relevant – het volgende vermelden:
“Rabobank
(…)
Betalingen naar Iran
(…)
Tegen dit land zijn sancties van kracht. … Op enkele uitzondering na verwerken wij geen betalingen naar of uit dit land. Een voorbeeld van een uitzondering is sommige betalingen door erkende hulporganisaties.”
“ABN AMRO houdt zich aan internationale sanctieregelingen waaronder de sanctieregelingen van de Verenigde Naties (VN), de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten (VS).”
2.17.
Een afdruk van een websitepagina van de Kamer van Koophandel, overgelegd als productie 37 door PS c.s., vermeldt – voor zover relevant - het volgende:
“Betalingsverkeer Iran
Hoewel het betalingsverkeer (…) tussen Nederland en Iran nog niet soepel verloopt, is de situatie inmiddels verbeterd. Nederlandse banken hebben vooralsnog geen rechtstreekse relaties met Iraanse banken aangeknoopt. Betalingen van en naar Iran zijn op een ‘case-by-case’ basis mogelijk. In een toenemend aantal gevallen zijn banken bereid betalingen te verwerken, Indien de klant van de bank blijk geeft, in staat te zijn de compliance risico’s zelf te beheersen. (…)”
2.18.
[naam 5] Consultancy, de accountant van Pipe Survey, verklaart bij brief van 20 januari 2020 het volgende over de geografische omzetsamenstelling van Pipe Survey voor het jaar 2018:
“Nederland € 165.380,= (ex. Btw)
Europese Unie € 203.495,=
Buiten Europese Unie € 2.096.866,=
Buiten de Europese Unie bevat o.a. € 325.029,= omzet gerealiseerd in USA, dit betreft een order ter grootte van totaal € 415.361,=, waarvan in 2019 € 90.332,= werd gefactureerd.”

3..Het geschil

in conventie

3.1.
PGP vordert om “bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te verklaren voor recht dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst;
II. Gedaagde te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, en te vereffenen volgens de Wet;
III. Gedaagde te veroordelen tot het betalen van een voorschot van op de nader op te maken totale schadevergoeding, van 250.000,00 euro, (zegge: tweehonderdvijftigduizend te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. Gedaagde te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de (na)kosten.”
3.2.
PGP legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Pipe Survey meermalen toerekenbaar tekort is geschoten in de juiste en tijdige nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, voor het laatst in augustus 2018 toen PS zich op grond van de aangekondigde Amerikaanse sancties ten onrechte beriep op artikel 15 van de overeenkomst (Force Major). Pipe Survey dient het door PGP betaalde voorschot van EUR 72.000,- terug te betalen alsmede de overige door PGP geleden schade te vergoeden.
3.3.
PS c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring, althans afwijzing van de vordering met veroordeling van PGP in de (na)kosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
PS c.s. vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht verklaart dat PGP de overeenkomst (buitengerechtelijk) heeft opgezegd c.q. geannuleerd;
II. PGP veroordeelt tot betaling van 15% van de contract waarde ingevolge artikel 14 van de overeenkomst en de kosten van de door Pipe Survey verrichte werkzaamheden, welke vordering(en) worden beperkt tot het bedrag van EUR 72.000,-
Subsidiair:
III. voor recht verklaart dat Pipe Survey de overeenkomst (buitengerechtelijk) heeft opgezegd c.q. geannuleerd;
IV. voor recht verklaart dat PGP aansprakelijk is voor de schade zijdens PS c.s., althans Pipe Survey, als gevolg van de (toekomstige) toerekenbare tekortkoming(en) in de nakoming van de overeenkomst door PGP, bestaande uit onder meer de kosten voor de door Pipe Survey reeds verrichte werkzaamheden, welke vordering wordt beperkt tot het bedrag van EUR 72.000,-
Meer subsidiair:
V. verklaart voor recht dat de overeenkomst niet (meer) geldig is, althans dat de overeenkomst is uitgewerkt, en niet meer van kracht is tussen partijen.
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
VI. verklaart voor recht dat PS c.s. niet aansprakelijk is voor enige schade zijdens PGP uit hoofde van de overeenkomst;
VII. verklaart voor recht dat PS c.s. gekweten zijn van al haar (verdere) verplichting(en) voortvloeiende uit de overeenkomst;
VIII. PGP veroordeelt in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.6.
PS c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij een gerechtvaardigd beroep op artikel 15 van de Overeenkomst heeft gedaan nu de Amerikaanse sancties te gelden hebben als “
governmental infringement” in de zin van dit artikel. Zij heeft op grond van dit artikel haar verplichtingen uit de overeenkomst opgeschort. PGP heeft vervolgens te kennen gegeven niet meer verder te willen met de overeenkomst, hetgeen primair als een opzegging in de zin van artikel 14 van de overeenkomst moet worden beschouwd. Subsidiair geldt dat Pipe Survey, op grond van de uitlatingen van PGP, de overeenkomst terecht heeft ontbonden nu PGP heeft gesteld haar verplichtingen niet meer na te komen. Meer subsidiair geldt dat de overeenkomst is uitgewerkt ingevolge artikel 29 nu geen van de partijen meer uitvoering aan hun verplichtingen wenst te geven. PS c.s. wenst met haar vorderingen in reconventie de status van de overeenkomst bevestigd te krijgen. De vergoeding waarop PS c.s. in reconventie recht heeft, beperkt zij tot het reeds door PGP betaalde bedrag van EUR 72.000.
3.7.
PGP voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring, althans afwijzing van de vordering met veroordeling van PS c.s. in de (na)kosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

ontvankelijkheid van PGP in conventie

4.1.
Vast staat dat PGP op 9 oktober 2020 niet aan haar veroordeling tot zekerheidstelling heeft voldaan. Dit leidt in beginsel tot niet-ontvankelijk verklaring van PGP in de hoofdzaak in conventie. PGP verzoekt de rechtbank echter om haar toch ontvankelijk te achten in haar vordering in conventie. Volgens PGP is er geen sprake van betalingsonwil maar betalingsonmacht. Zij heeft op verschillende manieren geprobeerd om aan het incident-vonnis te voldoen maar het was haar niet mogelijk om de gewenste betaling te verrichten uit Iran naar Nederland.
4.2.
Volgens PGP was een overschrijving van een Iraanse bank naar een Nederlandse bank onmogelijk, ter onderbouwing waarvan zij verwijst naar de onder r.o. 2.13, 2.14 en 2.16 vermelde stukken. PGP voert voorts aan dat het ook niet mogelijk was om de zekerheidstelling in contant geld te voldoen op derdengeldrekeningen van notarissen of advocaten omdat de op hen van toepassing zijnde regelgeving ontvangst van geldbedragen in de grootte van de zekerheidstelling verbiedt. PGP stelt dat de toegang tot de Nederlandse rechter haar wordt ontnomen, indien het incident-vonnis wordt gehandhaafd. Om te benadrukken dat PGP wel degelijk wenst te voldoen aan het incident-vonnis heeft zij de zekerheidstelling in contant geld naar de zitting meegenomen. Zij heeft de rechtbank ter zitting verzocht of het door haar meegebrachte geld gedeponeerd kan worden bij de rechtbank, zodat zij alsnog heeft voldaan aan haar veroordeling.
4.3.
PS c.s. verzoekt de rechtbank om tot niet-ontvankelijk verklaring over te gaan van PGP nu de zekerheidsstelling niet is betaald voor of op 9 oktober 2019. Volgens PS c.s. is er sprake van betalingsonwil, niet onmacht. Uit het onder r.o. 2.17 aangehaalde stuk blijkt dat het wellicht moeilijk is om zekerheid te stellen vanuit Iran maar zeker niet onmogelijk. Daarnaast geldt dat PGP wel griffierecht heeft kunnen voldoen en haar Nederlandse raadslieden zal betalen, zodat het ongeloofwaardig is dat het PGP niet lukt om zekerheid te stellen. Daarnaast is PGP volgens haar eigen website een internationaal opererend bedrijf, zodat zekerheidstelling ook via andere landen, routes of op ander wijze had kunnen plaatsvinden in de afgelopen maanden na het wijzen van het incident-vonnis.
4.4.
PS c.s. wijst er voorts op dat PGP de rechtbank onjuist heeft voorgelicht in haar akte van 24 oktober 2019 waarin zij schrijft dat zij erin is geslaagd om zekerheid te stellen door storting van het bedrag van EUR 12.176,02 op de rekening van de notaris. PS c.s. stelt dat de notaris op 8 oktober 2020 dhr. [naam 4] , de vertegenwoordiger van PS c.s. in Nederland, heeft laten weten dat er geen geld op de rekening van de notaris was ontvangen en dat PGP, op het moment van het opstellen van de akte, kon weten dat de zekerheidstelling niet was ontvangen door de notaris.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.6.
Voorop wordt gesteld dat het incident-vonnis een tussenvonnis is nu het dictum geen beslissing bevat omtrent de vordering in de hoofdzaak. De rechtbank acht dan ook onjuist de stelling van PS c.s. dat het incident-vonnis een eindvonnis is en kracht van gewijsde heeft gekregen zodat er niet op kan worden teruggekomen.
4.7.
Op een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gemaakte beslissing in een tussenvonnis, zoals de beslissing om zekerheid te laten stellen door PGP om ontvankelijk te worden geacht in haar vordering, mag de rechter in dezelfde instantie in beginsel niet terugkomen, tenzij blijkt van zodanige bijzondere omstandigheden dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de rechtbank aan die eindbeslissing gebonden blijft (HR 5 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1946) dan wel blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De eisen van een goede procesorde brengen met zich mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door de rechtbank gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. (zie HR 4 september 2016, ECLI:NL:HR:2015:2461 en HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
4.8.
In r.o. 3.6 van het incident-vonnis heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“De rechtbank volgt PGP ook niet in haar stelling dat door de verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid voor haar de effectieve toegang tot de Nederlandse rechter wordt belemmerd als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder d Rv. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat het voor PGP feitelijk onmogelijk is om een betaling te verrichten vanuit Iran naar Nederland. Het had op de weg van PGP gelegen om deze stelling nader te onderbouwen. Haar enkele stelling dat dit een feit van algemene bekendheid is, is daartoe onvoldoende. Het beroep op deze uitzonderingssituatie zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.”
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de onder r.o. 2.13, 2.14, 2.16 en 2.17 genoemde stukken genoegzaam dat het in algemene zin wellicht niet onmogelijk is om geld uit Iran naar Nederland over te maken maar dat het naar aanleiding van het incident-vonnis voor PGP niet mogelijk is geweest om tijdig zekerheid te stellen op de door de rechtbank voorgeschreven wijze. Dat er geen sprake is van betalingsonwil, zoals PS c.s. stelt, maar betalingsonmacht, blijkt ook uit het feit dat PGP ter zitting heeft aangeboden om het geld voor de zekerheidstelling bij de rechtbank te deponeren om toch te kunnen voldoen aan het incident-vonnis.
4.10.
Uit het vorengaande volgt dat PGP – inmiddels – wel voldoende heeft onderbouwd dat haar de effectieve toegang tot de Nederlandse rechter wordt belemmerd als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder d Rv. indien zij zekerheid zou moeten stellen, zodat het andersluidend oordeel in r.o. 3.6 van het incident-vonnis berust op een onjuiste feitelijke en juridische grondslag.
4.11.
De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking dat het doel van artikel 224 Rv is om de gedaagde, die in een geding is betrokken door een buitenlandse eiser, te beschermen tegen het niet kunnen verhalen van proceskosten die de veroordeelde eiser zou moeten betalen na het verliezen van de door hem aangespannen procedure. In deze zaak heeft PS c.s., als gedaagde in conventie, echter ook een eis in reconventie ingediend. In het geschil in reconventie kan PS c.s. geen zekerheid verlangen van PGP en neemt zij het risico op het niet kunnen verhalen van een proceskosten veroordeling van de door haar gemaakte advocatenkosten voor lief. Het onder deze omstandigheden persisteren bij het stellen van zekerheid door de eiser, bij gebreke waarvan niet-ontvankelijkheid zou moeten volgen, zou strijdig zijn met de eisen van de goede procesorde. Dit geldt temeer nu de vordering in conventie en in reconventie zeer met elkaar verwezen zijn, zodat zij gezamenlijk behoren te worden behandeld en beoordeeld.
4.12.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat PGP ter comparitie heeft verklaard opnieuw een vordering in te zullen stellen, waarna zij de rechtbank zou verzoeken om die nieuwe procedure te voegen in de onderhavige procedure, danwel een separate procedure te voeren. Dit zou leiden tot ofwel vertraging van de huidige procedure, ofwel tot twee separate procedures die over hetzelfde onderwerp gaan, hetgeen niet wenselijk is vanuit de beginselen van een goede procesorde.
4.13.
Het vorengaande leidt tot het oordeel dat er sprake is van een onjuiste feitelijke en juridische grondslag van het incident-vonnis en ook van zodanige bijzondere omstandigheden dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de rechtbank aan het vonnis gebonden blijft. Het ontbreken van zekerheidstelling door PGP, zal dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid leiden van PGP in haar vordering in conventie.
4.14.
De stelling van PS c.s. dat PGP met haar akte van 24 oktober 2019 in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft gehandeld, leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar is de rechtbank met PS c.s. van oordeel dat PGP in haar akte niet alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd – en daarmee artikel 21 Rv heeft geschonden – maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding om PGP (alsnog) niet-ontvankelijk te verklaren, zoals PS c.s. voorstaat. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
PGP heeft in haar akte van 24 oktober 2019 – kort samengevat – gesteld dat zij erin is geslaagd om de zekerheidstelling te storten op de rekening van een notaris. Daarmee heeft zij geïmpliceerd dat de zekerheidsstelling ook was ontvangen door de notaris, hetgeen noodzakelijk is voor een geslaagde zekerheidstelling door PGP. Dit laatste was echter niet het geval nu het door het geldwisselkantoor overgemaakte bedrag aan zekerheidstelling is terug geboekt naar het geldwisselkantoor, zoals blijkt uit r.o. 2.14. Naar het oordeel van de rechtbank is PS c.s. niet in haar belangen geschaad door de onjuiste, danwel onvolledige voorstelling van zaken door PGP in haar akte, aangezien PS c.s. in haar akte van 13 november 2019 de onjuistheid zelf naar voren heeft gebracht en op de comparitie van partijen op eventuele onjuistheden heeft kunnen reageren en eventuele aanvullende feiten en verweren kenbaar heeft kunnen maken. Het komt de rechtbank dan ook niet geraden voor om de verstrekkende sanctie van niet-ontvankelijk verklaring te verbinden aan de akte van 24 oktober 2019 van PGP. Zij zal in plaats daarvan bij de beoordeling van de proceskostenveroordeling rekening houden met de onjuistheid van de akte van 24 oktober 2019 van PGP en de daarop gevolgde akte van 13 november 2019 van PS c.s.
de beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
4.15.
Partijen hebben in artikel 28 van de overeenkomst een rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht, zodat de rechtbank op basis daarvan het geschil tussen partijen zal beoordelen.
4.16.
Tussen partijen staat vast dat, na meerdere verschuivingen van de datum waarop de inspectiewerkzaamheden door Pipe Survey in Iran zouden worden uitgevoerd, partijen op 5 mei 2018 hadden afgesproken dat de inspectiewerkzaamheden eind augustus 2018 zouden aanvangen in Iran. Vast staat dat Pipe Survey niet is overgegaan tot het uitvoeren van de inspectiewerkzaamheden, zodat er in beginsel aan de zijde van Pipe Survey sprake is van een tekortkoming in de uitvoering van haar verplichtingen onder de overeenkomst. Partijen zijn zowel in conventie als in reconventie verdeeld over de vraag of Pipe Survey naar aanleiding van de op 8 mei 2018 afgekondigde Amerikaanse sancties een gerechtvaardigd beroep toekomt op artikel 15 van de overeenkomst en daarmee haar verplichting tot het uitvoeren van de inspectiewerkzaamheden onder de overeenkomst mocht opschorten.
4.17.
Artikel 15 geeft een niet limitatieve opsomming van situaties waarin sprake zou kunnen zijn van Force Major, ofwel overmacht. Eén van de in artikel 15 genoemde situaties is ‘
governmental infringement’. Tussen partijen is niet in geschil dat dit begrip moet worden vertaald als ‘overheidsingrijpen’. Nu partijen in artikel 15 niet nader hebben gespecificeerd van welke landen het overheidsingrijpen wordt gedekt door dit artikel, gaat de rechtbank ervan uit dat ‘
governmental infringement’ook de Amerikaanse sancties zou kunnen omvatten, zoals PS c.s. heeft gesteld. Dit betekent echter niet zonder meer dat Pipe Survey een beroep kan doen op artikel 15 van de overeenkomst nu ook moet zijn voldaan aan het overige bepaalde in artikel 15. Niet elk overheidsingrijpen, waar dan ook ter wereld, zorgt er immers voor dat er sprake is van een situatie als gevolg waarvan Pipe Survey haar verplichtingen uit de overeenkomst niet na zou kunnen komen. Beslissend is of het tekort schieten in, danwel vertraging (‘
failure or delay’) van de inspectiewerkzaamheden “
is due to any causes which are not reasonably within the control of Pipesurvey International”, zoals artikel 15 vereist.
De rechtbank zal de vraag of hiervan sprake is, beantwoorden op grond van het toetsingskader van artikel 6:75 BW, waarin is bepaald dat voor een geslaagd beroep op overmacht nodig is dat de tekortkoming niet te wijten is aan schuld van de schuldenaar (PipeSurvey), noch voor diens rekening komt krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat door PS c.s. ter zitting is bevestigd dat artikel 15 een invulling geeft aan artikel 6:75 BW, door op te sommen in welke situaties er sprake is van overmacht. Gesteld noch gebleken is dat partijen met de woorden “
if such failure or delay is due to any causes which are not reasonably within the control of Pipesurvey International” hebben willen afwijken van hetgeen artikel 6:75 BW vereist om overmacht te kunnen aannemen. Het komt de rechtbank ook niet voor dat deze zin een andersluidende maatstaf geeft dan die van artikel 6:75 BW.
4.18.
De sancties die partijen in dit geschil verdeeld houden, zijn de zogenaamde secundaire Amerikaanse sancties. Deze sancties houden een verbod in voor niet-Amerikaanse personen of bedrijven om goederen van Amerikaanse oorsprong (goederen die voor meer dan 10% bestaan uit Amerikaanse onderdelen, software of technologie) uit te voeren naar Iran. PS c.s. heeft ter zitting gemotiveerd onderbouwd dat de inspectie-tools, die Pipe Survey zou hebben gebruikt voor de inspectiewerkzaamheden, voor meer dan 10% bestaan uit Amerikaanse onderdelen. PS c.s. verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar een xl-sheet dat laat zien welke onderdelen uit de Verenigde Staten komen. Voorts heeft zij wat algemene informatie en een factuur van haar Amerikaanse toeleverancier Glenair overgelegd. PGP heeft de Amerikaanse herkomst van de verschillende onderdelen onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank ervan uit zal gaan dat de secundaire Amerikaanse sancties betrekking hebben op de activiteiten van Pipe Survey in Iran onder de overeenkomst. Vast staat dat de secundaire Amerikaanse sancties, die op 8 mei 2018 werden aangekondigd, pas in werking zouden treden op 5 november 2018 na een overgangsperiode van 180 dagen. Tussen partijen is in geschil of de inspectiewerkzaamheden niet binnen die termijn van 180 dagen konden worden uitgevoerd. De rechtbank zal er voor de beoordeling van het beroep op artikel 15 van de overeenkomst in het navolgende veronderstellenderwijs vanuit gaan dat de inspectiewerkzaamheden niet volledig binnen de termijn van 180 dagen konden worden uitgevoerd, zodat de secundaire Amerikaanse sancties zouden zijn ingegaan tijdens de uitvoering van de overeenkomst.
4.19.
PS c.s. heeft twee verschillende redenen gegeven ter onderbouwing van haar stelling, dat de Amerikaanse sancties een beroep op overmachtsartikel 15 van de overeenkomst rechtvaardigden. De eerste reden was – kort samengevat – dat Pipe Survey zich zorgen maakte over de gevolgen van schending van de Amerikaanse sancties op het zaken doen met bedrijven uit de Verenigde Staten. De tweede reden was dat Pipe Survey zich zorgen maakte of PGP nog aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst kon voldoen nadat de Amerikaanse sancties waren ingegaan
De zorgen van Pipe Survey over zaken doen met Amerikaanse partijen
4.20.
De eerste reden van Pipe Survey voor haar beroep op overmacht heeft te maken met de zaken die zij doet met partijen in de Verenigde Staten. Daartoe heeft PS c.s. gesteld dat, als Pipe Survey ervoor kiest om in strijd met de Amerikaanse sancties goederen te exporteren van Amerikaanse oorsprong, Pipe Survey het aanzienlijke risico loopt dat zij geen onderdelen meer uit Amerika mag/kan halen of werkzaamheden in Amerika kan verrichten. Ook maakte de bestuurder van Pipe Survey, [naam 1] , zich zorgen voor het geval hij als privé-persoon naar de Verenigde Staten reist en welke mogelijke consequenties het handelen in strijd met de Amerikaanse sancties voor hem zou hebben. PGP stelt daarentegen dat Europese bedrijven vrij zijn om zaken te doen met Iran. Pipe Survey laat de belangen van Amerikaanse klanten voorgaan, in plaats van het dienen van klanten buiten Amerika, en heeft een bedrijfsmatige, economische belangenafweging gemaakt die geen beroep op overmacht rechtvaardigt, aldus PGP. De rechtbank overweegt als volgt.
4.21.
De rechtbank stelt voorop dat er geen sprake is van een juridische onmogelijkheid, waarbij nakoming van de overeenkomst door Pipe Survey onmogelijk is geworden door een verbod of maatregel van de Nederlandse of Europese overheid. In de EU Blokkeringsverordening (EU-verordening 2271/96, laatste versie van 7 augustus 2018) is in dit kader bepaald – hetgeen in het in juni 2018 door Pipe Survey geraadpleegde Handboek is herhaald – dat de extraterritoriale werking van Amerikaanse sanctiewetgeving niet wordt erkend door de EU. De Blokkeringsverordening beoogt de onwettige gevolgen tegen te gaan van extraterritoriale sancties van derde landen voor Europese natuurlijke personen en rechtspersonen (in de Verordening aangeduid als EU-operatoren). De Blokkeringsverordening is van toepassing op de extraterritoriale wetgeving die wordt genoemd in de Annex bij die Blokkeringsverordening, waaraan op 7 augustus 2018 de Amerikaanse sancties zijn toegevoegd. Het voornaamste doel van de Verordening is dus binnen het grondgebied van de Europese Unie bescherming te bieden aan EU-operatoren, zoals PS c.s., tegen de mogelijke gevolgen van overtreding van de Amerikaanse sancties door deze (rechts)personen.
4.22.
PS c.s. heeft in haar comparitieaantekeningen verwezen naar de Leidraad van de Europese Commissie van 7 augustus 2018 die betrekking heeft op de Blokkeringsverordening. De Europese Commissie heeft in deze Leidraad onder meer overwogen dat de Blokkeringsverordening ervoor moet zorgen dat een EU-operator de vrijheid, die hij heeft om zaken te doen overeenkomstig EU-wetgeving en toepasselijke nationale wetgeving, behoudt. Extraterritoriale wetgeving, zoals de Amerikaanse sancties, mag niet aan EU-operatoren worden opgedrongen, waardoor die keuzevrijheid teniet zou gaan. Uit deze Leidraad volgt niet, zoals PS c.s. ten onrechte lijkt te suggereren in haar comparitieaantekeningen, dat Pipe Survey op grond van de Blokkeringsverordening een vrijbrief kreeg om te beslissen om al dan niet over te gaan tot het uitvoeren van de inspectiewerkzaamheden. Of Pipe Survey die vrijheid heeft is nog steeds afhankelijk van de voorwaarden van de overeenkomst en het daarop van toepassing zijnde, Nederlandse recht.
4.23.
PS c.s. wijst erop dat de Blokkeringsverordening Pipe Survey niet, althans niet volledig buiten Europa beschermt, wanneer zij zaken doet met Amerikaanse partners. De rechtbank gaat met die stelling van PS c.s. mee, waarbij zij in aanmerking neemt dat volgens de Annex van de Blokkeringsverordening EU-operatoren mogelijk civiele boetes, heffingen en gevangenisstraf opgelegd kunnen krijgen vanwege overtreding van de Amerikaanse sancties. De rechtbank gaat ervan uit dat, indien Pipe Survey de secundaire Amerikaanse sancties zou hebben overtreden en dit zou hebben geleid tot oplegging van sancties aan Pipe Survey, het zeer waarschijnlijk is dat Pipe Survey geen werkzaamheden meer in de Verenigde Staten zou hebben willen en/of kunnen uitvoeren. Door haar aanwezigheid in de Verenigde Staten zou zij zichzelf en haar vermogensbestanddelen immers bloot stellen aan executie van mogelijk opgelegde sancties door de Verenigde Staten. Daarnaast is het aannemelijk dat er Amerikaanse partijen zijn die geen zaken mogen doen met een overtreder van Amerikaanse sancties. De vraag is vervolgens of, gelet op (mogelijke) gevolgen van overtreding van de Amerikaanse sancties in relatie met haar Amerikaanse handelspartners, niet meer van Pipe Survey gevergd kon worden dat zij met de uitvoering van de overeenkomst door zou gaan, zoals PS c.s. stelt. De rechtbank begrijpt deze stelling als een beroep op praktische onmogelijkheid van nakoming van de overeenkomst en overweegt daartoe als volgt.
4.24.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 6:75 BW volgt dat afwezigheid van schuld in geval van niet-nakoming er niet alleen is als nakoming onmogelijk of volslagen ondenkbaar was, maar ook als de nakoming de schuldenaar een zo grote inspanning of opoffering zou hebben gekost, dat zij als praktisch onmogelijk moet worden aangemerkt. Is de nakoming niet praktisch onmogelijk, doch slechts min of meer bezwaarlijk, dan kan de schuldenaar zich niet op grond van het onderhavige artikel disculperen. (TM, Parl. Gesch. 6, p. 263).
Of sprake is van een praktische onmogelijkheid van de schuldenaar om de verbintenis na te komen, hangt af van alle omstandigheden van het concrete geval, waaronder de ernst van de belemmering, de aard en de inhoud van de overeenkomst en de persoon van de schuldenaar. Doorslaggevend is of de belemmering dermate ernstig is dat nakoming in de concrete omstandigheden voor de desbetreffende schuldenaar onmogelijk of praktisch te bezwaarlijk moet worden geacht (zie ook: mr. C. Cauffman en mr. P. Croes, losbladige Groene Kluwer Verbintenissenrecht, commentaar op artikel 6:75 BW, aantekening 3.3). Hieruit volgt dat er sprake is van een hoge drempel om een situatie van overmacht aan te nemen indien het feitelijk gezien (nog steeds) mogelijk is om verplichtingen uit een overeenkomst na te komen, zoals in casu het geval is.
4.25.
PS c.s. heeft aangevoerd dat Pipe Survey meer dan 10% van haar onderdelen uit de Verenigde Staten haalt en dat zij het aanzienlijke risico loopt dat zij geen onderdelen meer uit de Verenigde Staten zou kunnen halen. Indien wordt aangenomen dat dat laatste het geval is, kan nog niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat dit de bedrijfsvoering van PS c.s. dusdanig in gevaar brengt, dat nakoming niet van haar kan worden verlangd. PS c.s. heeft in dit kader bijvoorbeeld niet inzichtelijk gemaakt dat er geen toeleveranciers buiten de Verenigde Staten zijn, waar zij de betreffende onderdelen van zou kunnen verkrijgen.
4.26.
PS c.s. heeft voorts de onder 2.18 weergegeven verklaring van haar accountant overgelegd waaruit volgt dat in 2018 een bedrag van EUR 325.029,- aan omzet vanuit de Verenigde Staten werd gegenereerd. Dit bedrag komt neer op (afgerond) 14% van haar totale omzet in 2018. PS c.s. heeft geen omzetcijfers overgelegd van jaren vóór 2018 of voor het jaar 2019, maar de rechtbank zal er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat ook voor andere jaren het aandeel Amerika ongeveer 14% betrof. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het (mogelijk) wegvallen van dit aandeel het einde van PS c.s. zou kunnen betekenen, danwel anderszins dusdanig bezwaarlijk is voor PS c.s. dat nakoming niet van haar gevergd kan worden.
PS c.s. heeft er voorts op gewezen dat blijkens productie 32 haar omzet buiten de EU bijna 10 maal hoger is dan haar omzet binnen de EU. Voor zover PS c.s. beoogt te stellen dat haar volledige omzet buiten de EU op het spel komt te staan bij het overtreden van de Amerikaanse sancties, kan deze conclusie, zonder nadere onderbouwing, niet worden getrokken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de extraterritoriale werking van de Amerikaanse sancties ook door niet-Europese landen zal worden afgewezen. PS c.s. heeft in dit kader niet inzichtelijk gemaakt voor welke landen, waar zij omzet heeft gegenereerd, dat niet het geval zal kunnen zijn, zodat de rechtbank deze stelling als onvoldoende gemotiveerd zal passeren.
4.27.
PS c.s. heeft er ook op gewezen dat Pipe Survey in 2018 de mogelijkheden onderzocht om een samenwerking aan te gaan met een Amerikaanse partner. Ter onderbouwing van deze stelling heeft PS c.s. een e-mail van 28 februari 2018 overgelegd van haar potentiële Amerikaanse partner en een zogenoemde
termsheetvan 9 april 2018 tussen Pipe Survey en de potentiële partner. Afgezien van het feit dat uit deze stukken niet blijkt dat Pipe Survey ook ná afkondiging van de Amerikaanse sancties op 8 mei 2018 nog in onderhandeling was met deze Amerikaanse partner, geldt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden geconcludeerd dat de mogelijkheid om een nieuwe (samenwerkings)overeenkomst te sluiten, het niet-nakomen van een bestaande overeenkomst rechtvaardigt.
4.28.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat PS c.s. de stelling van PGP dat het zaken doen met Iran ook vóór afkondiging van de Amerikaanse sancties niet van risico’s was ontbloot, niet heeft betwist, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan, zeker in de relatie met de Verenigde Staten. Ter comparitie kwam in dit kader aan de orde dat Pipe Survey deze risico’s reeds heeft kunnen ervaren toen de Amerikaanse autoriteiten een medewerker van Pipe Survey, de heer [naam 5] , hebben ondervraagd en zijn spullen hebben onderzocht toen hij een bezoek bracht aan de Verenigde Staten. De Amerikaanse autoriteiten hebben vervolgens aan een zustervennootschap van Pipe Survey een boete van USD 250.000,-aangezegd vanwege een eerdere overeenkomst die (de zustervennootschap van) Pipe Survey ten behoeve van Iran had uitgevoerd. Dit incident vond plaats op enig moment voor afkondiging van de Amerikaanse sancties.
Gelet op dit incident, gaat de rechtbank ervan uit dat de zorgen, die bestuurder [naam 1] heeft geuit over het bezoeken van Amerika in zijn privé hoedanigheid, er redelijkerwijs ook waren vóór aankondiging van de Amerikaanse sancties. Daarnaast geldt dat, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, de conclusie niet kan worden getrokken dat het niet kunnen bezoeken van de Verenigde Staten door de bestuurder van Pipe Survey, vanwege blootstelling aan executie van eventuele sancties, dermate bezwaarlijk is dat dit een beroep op overmacht rechtvaardigt.
4.29.
Gelet op alle omstandigheden van het geval, zoals hiervoor uiteen gezet en in onderling verband beschouwd, onderkent de rechtbank dat het overtreden van de Amerikaanse sancties, door uitvoering van de overeenkomst door Pipe Survey in Iran, negatieve gevolgen zal kunnen hebben voor Pipe Survey en dat nakoming van de overeenkomst in die zin bezwaarlijk voor PS c.s. zal zijn geweest. De rechtbank kan op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd echter niet tot de conclusie komen dat Pipe Survey, na het overtreden van de Amerikaanse sancties door Pipe Survey, het reële risico loopt dat haar voortbestaan in gevaar zou komen of dat er anderszins sprake is van risico’s die tot onoverkomelijke gevolgen voor Pipe Survey zouden hebben geleid. Dan zou nakoming van de overeenkomst als bijzonder bezwaarlijk kunnen worden beschouwd, maar tot die conclusie kan de rechtbank op grond van de aangevoerde feiten en omstandigheden hier niet komen. Dit leidt tot het oordeel dat de negatieve gevolgen van overtreding van de Amerikaanse sancties voor PS c.s. in haar relatie met Amerikaanse partijen niet zo bezwaarlijk zijn dat een beroep op overmacht is gerechtvaardigd.
De zorgen van Pipe Survey over betaling door PGP
4.30.
Partijen zijn in de overeenkomst het in artikel 30.4 opgenomen betalingsschema overeengekomen. Volgens dit betalingsschema zou Pipe Survey haar eerstvolgende betaling hebben mogen factureren na de uitvoering van de inspectiewerkzaamheden in Iran. Nu de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat de inspectiewerkzaamheden pas na 5 november 2018 zouden zijn afgerond, zouden alle betalingen door PGP op grond van artikel 30.4 van de overeenkomst hebben moeten plaatsvinden na het inwerking treden van de secundaire Amerikaanse sancties.
Uit de beoordeling van de ontvankelijkheid van PGP in conventie volgt dat het bijzonder moeilijk is om betalingen van en naar Iran te verrichten. Dat dit veroorzaakt is door de Amerikaanse sancties, is niet in geschil tussen partijen. De zorgen die Pipe Survey had om betaald te worden voor haar inspectiewerkzaamheden, waren dan ook reëel. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze zorgen, in de onderhavige omstandigheden, echter geen beroep op overmacht rechtvaardigen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.31.
Partijen hebben naar aanleiding van de aangekondigde Amerikaanse sancties op 9 mei 2018 een whats-app conversatie gehad, waarin Pipe Survey bestuurder [naam 1] schrijft aan [naam 2] van PGP:
(…)“ [naam 2] , it seems we still have 90 days before sanctions implied, so we will work very hard.
I will study again payment terms. We maybe must ask for some financial security to cover us up.”
“Yes [naam 1] (…) It is requested to start the project soon, we will ask client to dig up soon and we will negotiate with client for providing the finanacial sources to keep you safe”
4.32.
Uit het whatsapp-bericht van Pipe Survey leidt de rechtbank af dat zij zich op 9 mei 2018 reeds bewust was van mogelijke betalingsproblemen vanwege de sancties en bij PGP aankaartte dat zij de betalingsafspraken zou gaan bestuderen en wellicht financiële zekerheden zou moeten vragen om zichzelf te beschermen. PGP reageerde daar niet afwijzend op en zegde toe met haar cliënt te spreken om de
financial sourceste leveren om Pipe Survey veilig te stellen.
4.33.
Vast staat dat er na bovenstaande conversatie niet verder is gesproken over betalingen tussen partijen. PS c.s. heeft ter comparitie gesteld dat er sprake is van schuldeisersverzuim doordat PGP niet meer is teruggekomen op de toezegging om financiële garanties te onderhandelen met de klant, maar daarin gaat de rechtbank niet mee. Het was Pipe Survey die zich zorgen maakte over de betalingen en het al dan niet verrichten van werkzaamheden daarvan wilde laten afhangen, niet PGP. Het was ook Pipe Survey op wie allereerst de verplichting rustte om haar inspectiewerkzaamheden te gaan verrichten, waarna betaling pas aan de orde kwam. Van een schuldenaar mag daarnaast verwacht worden dat hij zich inspant om te voorkomen dat zijn contractuele wederpartij als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst schade lijdt en dus het nodige doet om die tekortkoming te trachten te voorkomen. Kortom: als Pipe Survey betalingstermijnen had willen vervroegen of anderszins had zeker willen stellen, dan was het aan haar om de discussie over financiële garanties te vervolgen met PGP.
4.34.
Gelet op de initiële, positieve respons van PGP op het verzoek van Pipe Survey over financiële garanties, acht de rechtbank het goed mogelijk dat er mogelijkheden waren geweest om tegemoet te komen aan Pipe Survey’s zorgen over het overeengekomen betalingsschema, bijvoorbeeld door aanpassing van de overeengekomen betalingstermijnen of door het afgeven van financiële zekerheden door PGP, indien Pipe Survey daar verdere inspanningen voor had verricht richting PGP. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals door PGP ter comparitie is gesteld, betalingen door PGP ook na de inwerkingtreding van de Amerikaanse sancties mogelijk konden worden gemaakt, danwel in contant geld danwel via het opzetten van een buitenlandse vennootschap.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat zij ter comparitie niet van de heer [naam 6] , de bestuurder van PGP, heeft vernomen dat hij geen financiële garanties had willen verstrekken aan Pipe Survey, zoals PS c.s. stelt in haar brief met een reactie op het proces-verbaal. De heer [naam 6] gaf ter comparitie in dit kader te kennen dat hij niet snapte waarom Pipe Survey zich zorgen maakte over de betalingen omdat PGP aan alles voldeed en dat er ook manieren waren om Pipe Survey ook na de inwerkingtreding van de Amerikaanse sancties wel te betalen.
Het feit dat Pipe Survey na het whatsapp-bericht van 9 mei 2019 geen verdere inspanningen heeft verricht richting PGP om haar betalingszorgen te mitigeren, moet voor haar rekening en risico komen. Dit betekent dat haar betalingszorgen geen grondslag kunnen bieden voor een beroep op overmacht en artikel 15 van de overeenkomst.
4.35.
Met het afwijzen van de stelling van PS c.s. dat haar een beroep op Force Major-artikel 15 van de overeenkomst toekomt vanwege de Amerikaanse sancties, moet worden vastgesteld dat Pipe Survey ten onrechte de uitvoering van de inspectiewerkzaamheden heeft opgeschort bij brief van 9 september 2018.
De rechtbank komt gelet daarop niet meer toe aan de, door PS c.s. betwiste, stelling van PGP dat Pipe Survey had moeten proberen om de uitvoering van de inspectiewerkzaamheden te versnellen zodat deze voor de inwerkingtreding van de Amerikaanse sancties op 5 november 2018 zouden zijn uitgevoerd en zal voorbij gaan aan hetgeen partijen in dit kader hebben aangevoerd.
4.36.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om zich over de volgende openstaande punten, waarover het partijdebat nog niet voldoende is gevoerd, bij conclusie uit te laten, overeenkomstig hetgeen in het dictum is bepaald:
  • de vraag of Pipe Survey in verzuim is komen te verkeren in de nakoming van de uitvoering van de inspectiewerkzaamheden nu zij deze heeft opgeschort vanwege de Amerikaanse sancties;
  • de schade die PGP stelt te hebben geleden als gevolg van de niet-nakoming van Pipe Survey van de overeenkomst, de door PGP gevorderde voorschotbetaling, de vordering van PGP tot verwijzing naar de schadestaat en de onderbouwing van de eventuele aan PGP te vergoeden schade;
  • de gevolgen voor de vorderingen van PS c.s. in reconventie van het oordeel van de rechtbank dat Pipe Survey geen beroep toekomt op artikel 15 van de overeenkomst.
4.37.
Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.
4.38.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 mei 2020voor het nemen van een conclusie van repliek in conventie door PGP over hetgeen is vermeld onder 4.36, waarna PS c.s. op de rol van zes weken daarna een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie kan nemen, waarna PGP tot slot op de rol van zes weken daarna een conclusie van dupliek in reconventie kan nemen,
5.2.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken en ondertekend door de rolrechter mr. C. Bouwman op 1 april 2020.
2054/1729